NL8001372A - Inrichting voor het floteren van uitgevlokt slib in een vloeistof. - Google Patents

Description

* / 1 1 ES 36 f »

IHRICHTIRG VOOR HET FLOTERER VAR UITGEVLOKT SLIB ΠΓ EER VLOEISTOF

i ; : i

Door aanvraagster wordt als uitvinder genoemd:

Johannes van Leeuwen te Santpoort 5 De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het floteren van uitgevlokt slib in een vloeistof, omvattende een stijgkanaal en daarnaast een flotatiehak, waarbij de naar de flotatiebak gekeerde wand van het stijgkanaal nabij het vloeistof oppervlak naar de flotatiebak is afgebogen en daarbij een 10 overlooprand vormt.

In het bijzonder heeft de uitvinding betrekking op een der , dergelijke bekende inrichting, waarbij het slib in een rijpings- tank wordt uitgevlokt, waarbij deze rijpingstank een vorm heeft, waarbij de gevormde vlok over de hele breedte van de rijpings-15 tank naar de volle breedte van het stijgkanaal gevoerd wordt.

Bij de techniek van floteren van uit gevlokte bestanddelen « in een vloeistof worden de gevormde vlokken door- lucht- of gasbelletjes meegesleurd door het stijgkanaal naar het oppervlak van de vloeistof. Daar dienen de opgestegen vlokken een 20 aaneengesloten sliblaag te vormen, welke zich verspreidt over de‘flotatiebak. De vloeistof verspreidt zich met lage snelheid over de flotatiebak, en kan aan de onderzijde daarvan ontwijken. Het opdrijvende slib kan vervolgens met op zichzelf bekende schraapsystemen verwijderd worden. 1 25 Opgemerkt wordt, dat het voor een goede scheiding van vaste stof en vloeistof van belang is, dat het uitgevlokte materiaal zo kompleet mogelijk zich tot een sliblaag kan verzamelen, welke vervolgens zo weinig mogelijk door verdere vloeistof stromingen wordt beroerd.

30 Bij bekende uitvoeringsvormen van de bekend gestelde in richting is de flotatiebak in hoofdzaak rechthoekig in verti-kale doorsnede, waarbij het stijgkanaal en de flotatiebak door een vrijwel vertikaal schot zijn gescheiden. Gebleken is, dat 800 1 3 72 /2 ' 2 ES 36 i bij een dergelijke' uitvoeringsvorm een sterke turbulentie achter de overlooprand in de flotatiebak onvermijdelijk is, waardoor een belangrijk deel van de gefloteerde vlokmassa in de flotatiebak weer door de vloeistof wordt gemengd, en ver-5 volgens in de flotatiebak bezinkt. Hierdoor is een belangrijk deel van dit materiaal buiten bereik van het afsehraapmechanis-me gekomen, terwijl verder de flotatiebak vervuilt en het effluent belangrijk minder zuiver blijft.

Andere pogingen om door een aangepaste vormgeving van de 10 scheidingswand het beschreven verschijnsel te vermijden, hebben tot nu toe niet tot voldoende resultaat geleid.

De uitvinding bestaat nu daarin, dat bij de bekend gestelde inrichting de overlooprand vrij eindigt, waarbij de vanaf nabij de overlooprand verlopende wand van de flotatie-15 bak beneden de overlooprand op genoemde wand van het stijg- kanaal aansluit, en waarbij deze vand van de flotatiebak vanaf een punt voorbij de vrije rand van de overlooprand, van het stijgkanaal afgekeerd, schuin naar beneden verloopt. Dankzij deze vormgeving wordt de vorming van een sterke wervel in de 20 vloeistof achter de overlooprand vermeden, terwijl tevens een vanuit het stijgkanaal ononderbroken door de flotatiebak omlaag gerichte vloeistofstroming wordt verbroken. Hiermee wordt vermeden, dat uitgevlokt materiaal ter plaatse van de overlooprand, hetzij weer door de vloeistof wordt gemengd, hetzij door 25 een sterke vloeistofstroom mee naar beneden in de flotatiebak wordt gesleurd. In tegendeel verspreidt zich nu de vloeistof uit het stijgkanaal met zeer lage snelheid eerst over het gehele bovenoppervlak van de flotatiebak, om vervolgens met een . vrij gelijkmatige snelheid naar beneden door de flotatiebak 1 30 te bewegen. Hiermee wordt aan het opgedreven vlokmateriaal al le mogelijkheid gegeven om een aaneengesloten sliblaag te vermen.

In het bijzonder is een vormgeving van de inrichting voordelig gebleken, waarbij de vanaf nabij de overlooprand naar beneden 35 verlopende wand van de flotatiebak onder een hoek van circa 60° met de bodem van de inrichting verloopt, vanaf een punt, 8001372 /3 '3 * 3 ES 36 * < op circa dubbele breedte van de overlooprandf van het stijg-kanaal verwijderd.

Reeds werd opgemerkt, dat het van belang isj dat de vloeistof met een gelijkmatig lage snelheid over de gehele breedte 5 van de flotatiebak naar beneden beweegt. Ten einde onnodige versnellingen en vertragingen in deze vloeistofstroom te vermijden, verdient het vervolgens volgens de uitvinding aanbeveling, dat de flotatiebak over het grootste gedeelte van zijn hoogte een in hoofdzaak constante horizontale doorsnede bezit.

10 De uitvinding zal vervolgens worden toegelicht aan de hand 4 van een drietal figuren.

Fig. 1 toont een flotatie-inrichting van een bekend gesteld type.

Fig. 2 toont een andere uitvoeringsvorm hiervan.

15 Fig. 3 toont een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

In de figuren hebben overeenkomstige verwijzingscijfers betrekking op overeenkomstige elementen.

In fig. 1 is met verwijzingscijfer 1 een neergaand kanaal 20 of rijpingstank van een op zichzelf bekende flotatie-inrichting ~ af geheeld,· waarin aan de bovenzijde ter plaatse 2 vloeistof in stroomt, welke va?t materiaal in oplossing bevat. Met aangegeven is, hoe op een overigens bekende wijze door de toevoer van een floculatiemiddel de opgeloste stof tot uitvlokken wordt 25 gebracht. Door de invoer van vloeistof bij 2 over de gehele breedte van de rijpingstank, en doordat deze rijpingstank een zelfde breedte heeft als het stijgkanaal, vindt een gelijk- « matige toevoer van water en uitgevlokt slib over de breedte van het stijgkanaal 3 plaats. Eveneens is niet aangegeven hoe * 30 in het stijgkanaal 3 een stroom van luchtbellen wordt gevormd welke de uitgevlokte materie mee naar boven sleept. Deze flocu-latie en flotatiebewerkingen zijn op zichzelf van algemene bekendheid, en behoeven te dezer plaatse niet nader te worden beschreven en toegelicht. Stijgkanaal 3 sluit aan op een flotatie-bak 4i welke aan de onderzijde een uitloop 5 bezit, waardoor vloeistof kan wegstromen, welke vervolgens via overloop 7 en 800 1 3 72 /4 - , ‘ · 4 ES 36 i t afvoerleiding 8 kan wegstromen. Stijgkanaal 3 en flotatiebak 4 zijn door een enigszins hellend opgesteld schot 9 gescheiden. Beneden het vloeistofoppervlak 10 sluit op scheidingsschot 9 een gebogen overlooprand 11 aan, waarover de vloeistof in de 5 flotatiebak 4 kan stromen. De opdrijvende uitgevlokte massa kan een sliblaag 13 vormen, welke via een slibgoot 6 kan worden verzameld en afgevoerd. Hiertoe kunnen op zichzelf bekende schraapmechanismen worden toegepast.

Bij de af geheelde inrichting is gebleken, dat zich een 10 vrij heftige turbulentie 12 achter de overlooprand 11 kan vormen. Deze heeft ten gevolge dat een belangrijk deel van de uitgevlokte materie weer in de vloeistof wordt gemengd, en derhalve niet de stabiele sliblaag kan vormen. Goeddeels zal deze teruggemengde vlokmassa in de flotatiebak 4 bezinken en 15 dus deze geleidelijk aan vervuilen, deels echter zal het materiaal ook met het effluent 4 voor opening 5 worden meege-- sleurd, waardoor dit effluent onvoldoende gereinigd is.

Voorstelbaar is het om het scheidingsschot 9 via de overlooprand 11 te laten aansluiten op een met de stroomrichting 20 mee schuin naar beneden verlopende wand 14 van de flotatiebak.

Weliswaar wordt daarmee de vorming van de wervel 12 voorkomen, doch tevens is gebleken, dat hierdoor een sterke voorkeur-stroom van de vloeistof vanaf de overlooprand 11 naar afvoer-opening 5 kan ontstaan. Deze voorkeurstroom is dan zo sterk, . 25 dat hij een belangrijk deel van het uitgevlokte materiaal mee naar beneden in de vloeistof sleurt.

De oplossing voor het geschetste probleem wordt verkregen door middel.van de constructie volgens figuur 3. In plaats van . de doorlopende wand 14 uit fig. 2, is nu deze wand onderver- · 30 deeld in een horizontaal verlopend stuk 16, en een ter plaatse 19 hierop aansluitend schuin verlopend wandstuk 17· De overlooprand 11 eindigt nu met een vrije rand, waarmee de vorming van een sterke voorkeurstroom 15 wordt vermeden. Tevens,voorkomt de geschetste vorm van wand 17 de vorming van een sterke ^ 35 wervel van het type als afgebeeld in figuur 1.

800 1 3 72 /5 . - 5 IS 36 I ·

Gebleken is, dat deze sliblaag vrijwel al het uitgevlokte materiaal bevat, en weinig onderhevig is aan de verdere vloei-stofstroming. Deze sliblaag kan goed tot rust komen, waardoor het droge stof gehalte van de bovenzijde van deze sliblaag aanr-5 merkelijk hoger kan worden dan met bekende inrichtingen ge bruikelijk is.

In fig. 3 is verder afgebeeld, dat de tegenover wand 17 liggende wand van de flotatiebak evenwijdig met wand 17 verloopt. Hierdoor wordt verkregen, dat de vloeistofstroom door 10 de flotatiebak in neerwaartse richting een zeer gelijkmatige snelheid zander versnellingen en vertragingen heeft.

* 4» % β 8001372

Claims (3)

1. Inrichting voor het floteren van uitgevlokt slib in een vloeistof, omvattende een stijgkanaal en daarnaast een flotatiehak, waarbij de naar de flotatiebak gekeerde wand , 5 van het stijgkanaal nabij het vloeistof oppervlak naar de flotatiebak is af gebogen en daarbij een overlooprand vormt, met het kenmerk, dat de overlooprand vrij eindigt, dat de vanaf nabij de overlooprand verlopende wand van de flotatiebak beneden de overlooprand op genoemde wand van het stijg-10 kanaal aansluit, en dat deze wand van de flotatiebak van af een punt voorbij de vrije rand van de overlooprand, van het. stijgkanaal af gekeerd, schuin naar beneden verloopt .

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de 15 genoemde wand van de flotatiebak onder een hoek van circa 60° met de bodem van de inrichting verloopt, vanaf een punt, op circa dubbele breedte van de overlooprand, van het stijgkanaal verwijderd.

3· Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat 20 de flotatiebak over het grootste deel van zijn hoogte een in hoofdzaak constante horizontale doorsnede bezit. * 800 1 3 72