NL7909098A

NL7909098A - Besturingsschakeling in een elektrofotografisch kopieerapparaat.

Info

Publication number: NL7909098A
Application number: NL7909098A
Authority: NL
Original assignee: Oce Nederland Bv
Priority date: 1979-12-18
Filing date: 1979-12-18
Publication date: 1981-07-16
Also published as: US4375330A; JPS5694368A; CA1173099A; JPH0352627B2; JPH0340387B2; EP0030775A3; JPH01302275A; DE3067792D1; EP0030775A2; EP0030775B1

Description

* * *

Ocê-Nederl and B.V., te Venlo

Besturingsschakeling in een elektrofotografisch kopieerapparaat

Oe uitvinding heeft betrekking op een besturingsschakeling in een elektrofotografisch kopieerapparaat dat is voorzien van een fotogelei-dend element dat langs een aantal bewerkingsstations kan worden gevoerd teneinde kopieën te vormen, waarbij elektrofotografische eigen-5 schappen van het element op voorspelbare wijze veranderen in afhankelijkheid van het aantal met behulp van het fotogeleidend element gevormde kopieën, welke besturingsschakeling een teller omvat voor het tellen van gevormde kopieën, alsmede instelorganen voor het instellen van één of meer van de bewerkingsstations in afhankelijkheid van de 10 stand van de teller.

Een dergelijke besturingsschakeling is bekend uit het Duitse Offenlegungsschrift 26 46 076. Daarin is een elektrofotografisch kopieerapparaat beschreven waarin het fotogeleidend element aanwezig is in de vorm van een band welke een geleidende drager omvat die aan één 15 zijde is voorzien van een laag fotogeleidend materiaal.

In de verschillende bewerkingsstations, zoals het oplaad-, het be-lichtings-, het ontwikkel- en het transferstation, is het fotogeleidend element onderworpen aan chemische en mechanische belastingen welke een nadelige en irreversibele invloed hebben op de bruikbaarheid van het 20 fotogeleidend element voor het vormen van kopieën. Dat kan zich uiten in bijvoorbeeld een langzaam verminderende lichtgevoeligheid of een verminderend ladings vasthoudend vermogegejjoordat de isolerende eigenschappen minder worden. Met behulp van/speciale besturingsschakeling van de soort waarop de uitvinding betrekking heeft, is het mogelijk 25 om de effekten van de genoemde nadelige en irreversibele invloeden te compenseren.

De beschreven besturingsschakeling omvat een teller waarin het totale aantal malen wordt geregistreerd dat met behulp van het fotogeleidend element een kopie is gevormd. In afhankelijkheid van de stand 30 van die teller wordt één van de bewerkingsstations, zoals het be- 79 0 9 0 9 8 -i- Λ * * lichtingsstation, zodanig ingesteld dat de effekten van de nadelige en irreversibele invloeden van de gezamenlijke bewerkingsstations niet tot uiting komen op de gevormde kopieën. Daarbij wordt het totale aantal gemaakte kopieën gelijkelijk verdeeld gedacht over het gehele 5 oppervlak van het fotogeleidend element.

Nadelig aan de beschreven wijze van compenseren is dat er geen rekening mee wordt gehouden dat er tijdens het normale gebruik van het kopieerapparaat situaties kunnen voorkomen waarin sommige delen van het fotogeleidend element systematisch vaker zijn betrokken bij de vorming 10 van een kopie dan andere delen. Dergelijke situaties kunnen zich bijvoorbeeld voordoen indien bij het vormen van een kopie de lengte van de door het fotogeleidend element af te leggen weg langs de verschillende bewerkingsstations groter is dan de lengte van een te vormen kopie. Dan zal bij de vorming van één enkele kopie een deel van het 15 fotogeleidend element wel door het kopieerapparaat worden gevoerd maar niet worden gebruikt om daarmee een kopie te vormen. Afhankelijk van de lengte van de genoemde af te leggen weg zal het niet gebruikte deel van het fotogeleidend element een lengte hebben waarop één of meerdere kopieën kunnen worden gevormd. Eenzelfde situatie ontstaat ook steeds 20 na de vorming van de laatste kopie van een reeks kopieën van eenzelfde origineel.

Dit heeft tot gevolg dat de elektrofotografische eigenschappen van het fotogeleidend element van plaats tot plaats kunnen verschillen, waardoor kopieën worden verkregen welke ondanks de in de aanhef genoemde 25 besturingsschakeling niet steeds van optimale kwaliteit zijn.

Doel van de uitvinding is het verschaffen van een besturingsschakeling zoals in de aanhef genoemd, waarbij het genoemde nadeel kan worden vermeden.

Een besturingsschakeling volgens de uitvinding wordt daartoe geken- 30 merkt doordat de teller voor elk van een aantal beelddelen waarin het fotogeleidend element ten opzichte van een referentiepunt is verdeeld en die elk voor de kopievorming kunnen worden gebruikt, een telorgaan omvat dat het aantal kopieën telt dat met behulp van het met het tel- /door orgaan overeenkomende beelddeel is gevormd,Adat een schakeling aanwezig 35 is voor het registreren van de positie van het element ten opzichte van 79 0 9 0 9 8 . 2 .

•ί *· ♦ .door één of meer van de bewerkingsstations en^dat de instelorganen zijn verbonden met de teller en de registreerschakeling om in afhankelijkheid van de stand van het met een beelddeel overeenkomende tel orgaan één of meer van de bewerkingsstations in te stellen bij het werkzaam zijn 5 daarvan op dat beelddeel.

Daardoor is bereikt dat het aantal malen dat met behulp van een eerste beelddeel een kopie is gevormd geen enkele rol meer speelt bij het instellen van een. instelbaar bewerkingsstation wanneer dat be-werkingsstation werkzaam is op een tweede beelddeel. Met behulp van een 10 besturingsschakeling volgens de uitvinding kan elk instelbaar bewerkingsstation, telkens opnieuw als met behulp van een bepaald beelddeel een kopie wordt gevormd, worden ingesteld op een voor dat bepaalde beelddeel optimale waarde in afhankelijkheid van het aantal malen dat uitsluitend met behulp van dat bepaalde beelddeel reeds kopieën zijn gevormd. Daar-15 door zullen alle kopieën welke zijn vervaardigd met een kopieerapparaat voorzien van een besturingsschakeling volgens de uitvinding van een zeer konstante kwaliteit zijn.

Opgemerkt zij, dat het verdelen van een fotogeleidend element in een aantal beelddelen ten opzichte van een referentiepunt en een schake-20 ling voor het registreren van de positie van het element ten opzichte van êên of meer van de bewerkingsstations op zichzelf bekend zijn uit het Duitse Offenlegungsschrift 24 46 919.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekeningen, waarin 25 Fig. 1 een schematische doorsnede is van een elektrofotografisch kopieerapparaat waarin een besturingsschakeling volgens de uitvinding kan worden toegepast,

Fig. 2 voor een bepaald beelddeel een grafische weergave is van het verband tussen de voor een belichting benodigde verlichtingssterkte 30 van de fotogeleidende laag en het aantal malen dat met behulp van dat beelddeel een kopie is gevormd,

Fig. 3 een met Fig. 2 overeenstemmende grafische weergave is van een benodigde voedingsspanning,

Fig. 4 een elektrisch schema is van een hoofdstuurschakeling voor 35 een kopieerapparaat volgens Fig. 1, - 3 - 7909098

A

«I

Fig. 5 een elektrisch schema is van een besturingsschakeling volgens de uitvinding,

Fig. 6 schematisch het verband aangeeft tussen het optreden van stuurpulsen voor de besturingsschakeling van Fig. 5 en de positie van 5 het fotogeleidend element en het belichtingsstation.

In het in Fig. 1 in doorsnede weergegeven kopieerapparaat wordt een eindloze band 5, omvattend een fotogeleidende laag op een elektrisch geleidende laag, vanaf een rol 6 na gelijkmatige oplading door een corona-inrichting 23 langs een zuigkast 4 gevoerd, die de band 5 plat 10 daartegen houdt. Daarbij wordt op de continu bewegende band een elektrostatisch ladingsbeeld gevormd door beeldmatige ontlading. De beeldmatige ontlading komt tot stand in een belichtingsstation doordat een origineel, dat zich op een belichtingsplaat 1 bevindt, wordt belicht door één 'of meer flitslampen 108 (Fig. 5), niet weergegeven in Fig. 1, en het beeld 15 van het origineel via een lens 2 en een spiegel 3 wordt geprojekteerd op de band 5. Door de flitsbelichting kan de band continu bewegen terwijl het origineel stilstaat.

Het banddeel waarop het latente elektrostatische ladingsbeeld is gevormd, en daarom ook wel beelddeel genoemd, passeert vervolgens een 20 ontwikkel inrichting 7 waar het latente beeld wordt omgezet in een poederbeeld.

Een aandrijfrol 8, eventueel voorzien van een aandrukrol 9, en met een buitenoppervlak met een grote wrijvingscoëfficient ten opzichte van de band, drijft de band 5 continu aan.

25 De band loopt nu over een rol 10, die langs een geleiding 11 naar en van de band beweegbaar is, dus op en neer, gezien in Fig. 1, om de band al dan niet tegen een overneemband 24 te drukken, die om een rol 25 wordt geleid, waarbij het poederbeeld door de band 24 kan worden overgenomen, zoals beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 7502874.

30 De band 5 beweegt vervolgens over een rol 12, eventueel met aandrukrol 13, en hangt dan door in een lus 14 naar een stilstaand, gekromd oppervlak 15, dat voor het rechtgeleiden van de band dient, zoals meer uitvoerig beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 7114725. De band 5 beweegt daarop naar een reinigingsinrichting 19 voor het verwijderen 35 van restpoeder, zoals op zichzelf bekend, en wordt dan om een rol 20 - 4 - 7909098 * 4 « geleid naar en over een aantal omkeerrollen 21 die tesamen een magazijn vormen voor het opnemen van een grote band!engte, waarna de band over rol 22 naar de rol 6 wordt gevoerd en daarbij de corona-inrichting 23 passeert.

5 Oe rol 25 werkt als aandrijfrol voor de band 24 en deze band wordt geleid tussen de rollen 26, 27 en 28, 29 door naar een stilstaand oppervlak 30 dat dient voor het rechtgeleiden van de band 24, zoals meer uitvoerig beschreven in de genoemde octrooiaanvrage 7114725, waarbij tussen de rollen 28, 29 en het oppervlak 30 de band 24 vrij doorhangt.

10 De band 24 loopt van oppervlak 30 naar omleidrol 34, vandaar naar rol 35 en vandaar terug naar aandrijfrol 25. Met 36 is een verwarmings-inrichting aangegeven, die door stralingsverwarming het poederbeeld op de band 24, ter plaatse van de rollen 10 en 25 van de band 5 overgenomen, kleverig maakt, zodat dit poederbeeld gemakkelijk door band 24 15 aan kopiepapier kan worden overgedragen. Dit papier wordt vanaf stapel 37 via rollen 38, geleiding 39, rollen 40 en geleiding 41, toegevoerd aan de spleet tussen band 24 en rol 27, waarna dit kopiepapier door geleiding 42 gevoerd wordt naar rollen 43, die het afleggen op tafel 44. Tijdens de vorming van een kopie op de boven weergegeven wijze is de 20 band 5 blootgesteld aan verschillende chemische en mechanische belastingen, zoals het aanbrengen van de elektrostatische lading op de band 5 door de corona-inrichting 23, het ontwikkelen in de ontwikkel-inrichting 7 en het voeren van de band 5 door het magazijn, begrensd door de rollen 20, 21 en 22.

25 Het effekt van de genoemde nadelige invloeden kan gedurende een groot gedeelte van-de gebruiksduur van de band 5 nagenoeg geheel worden ge-kompenseerd.

Enkele voorbeelden van wijzen waarop de kompensatie kan worden gerealiseerd zijn het regelen van een spanning in het ontwikkelunit 7, van de 30 coronaspanning in de corona-inrichting 23, van de diafragma-opening van de lens 2, van de voedingsspanning van de flitslampen 108 en van de druk in de kneep tussen de rollen 10 en 25. Verschillende andere wijzen van kompensatie zijn nog denkbaar.

Bij wijze van voorbeeld volgt hieronder een beschrijving van de 35 regeling van de verlichtingssterkte van de band 5. De ondergrondbeeld- - 5 - 7909098 * λ % delen op een kopie van een origineel met een witte ondergrond (bijvoorbeeld tekst op een wit vel)· dienen in het algemeen niet te worden ontwikkeld door de ontwikkel inrichting 7. Fig. 2 is voor een bepaald beelddeel (dit is een gedeelte van de band 5 waarop steeds een elektrostatisch 5 latent beeld wordt gevormd en ontwikkeld) een grafische weergave van het verband tussen het aantal malen n dat met behulp van dat bepaalde beelddeel een kopie is gevormd en de verlichtingssterkte I van de foto-geleidende laag,waarbij de elektrostatische lading in de genoemde ondergrondbeelddelen tot beneden een niet meer ontwikkel bare drempel -10 waarde is afgenomen.

De vorm van de in Fig. 2 weergegeven curve is enigszins afhankelijk van het type fotogeleidende laag, dat aanwezig is op de band 5, maar in principe is die curve voor elk type fotogeleidende laag bepaalbaar.

De aanpassing van de verlichtingssterkte op de fotogeleidende laag 15 kan plaatsvinden door de voedingsspanning van de flitslampen 108, die het origineel belichten, te beïnvloeden of door de grootte van de opening van een diafragma (niet weergegeven) in de lens 2 te beïnvloeden.

Vanwege de eenvoudigere uitvoerbaarheid geniet de eerste mogelijkheid 20 de voorkeur. Deze zal in het navolgende nader worden beschreven aan de hand van de Figuren 3, 4 'en 5.

In Fig. 3 is een met de curve van Fig. 2 overeenstemnende curve 90 weergegeven. Langs de abscis is, evenals in Fig. 2, voor een bepaald beelddeel het aantal malen n uitgezet dat met behulp van dat bepaalde 25 beelddeel een kopie is gevormd. Langs de ordinaat is uitgezet de grootte van de voedingsspanning V voor de flitslampen 108, waarbij een optimale verlichtingssterkte van de band 5 wordt gerealiseerd. Het verloop van de curve 90 kan exact worden gevolgd. Dat zal echter in de praktijk, zeker bij een fotogeleidend element met een grote levensduur, omvang-30 rijke elektronische schakelingen vereisen. Een benadering in de vorm van een trapvormige curve, zoals 91 of 92, waarbij voor een aantal opeenvolgende beeldvormingen op een bepaalde beeldplaats steeds dezelfde voedingsspanning aan de flitslampen 108 wordt toegevoerd, blijkt in de praktijk goed te voldoen. Door het opvoeren van het aantal stappen in 35 de trapvormige curve kan de curve 90 willekeurig dicht worden benaderd.

- 6 - 7909098 f * %

Aan de hand van de Figuren 4 en 5 zal nu worden verduidelijkt hoe voor elk beelddeel op de band 5 een instelling van de verlichtingssterkte volgens Fig. 2 kan worden benaderd, waarbij die instelling voor elk beelddeel onafhankelijk is van de instelling voor elk ander beelddeel.

5 In de in Fig. 1 weergegeven uitvoeringsvorm wordt de fotogeleidende band 5 gevormd door een eindige band die met behulp van een naad eindloos is gemaakt. Daarbij is de band ter hoogte van de naad voorzien van een markering die met behulp van een detektor 50 kan worden gedetek-teerd, als gevolg waarvan de detektor 50 een signaal puls GT opwekt, die 10 wordt gebruikt als één van de ingangssignalen van de hierna te beschrijven besturingsschakeling. Een dergelijke markering kan bijvoorbeeld worden gevormd door een perforatie, of door een vlakje met ten opzichte van de band afwijkende lichtreflekterende eigenschappen. Het is echter ook mogelijk om volgens de uitvinding een eindloze naadloze 15 band te gebruiken die op een willekeurige plaats is voorzien van een markering. Tevens is de rol 8 voorzien van een zogenaamde pulsschijf, die deel uitmaakt van een pulsgenerator, zoals meer gedetailleerd beschreven in het Amerikaanse octrooischrift 3 912 390.

Met behulp van deze pulsgenerator kunnen signaal pul sen CL worden opge-20 wekt met een frequentie die evenredig is met de bewegingssnelheid van de band 5. 0e signaal pul sen CL worden gebruikt als extern ingangssignaal voor de te beschrijven elektrische hoofdstuurschakeling.

Een derde ingangssignaal, het signaal DA, voor deze elektrische hoofdstuurschakeling wordt opgewekt door een zogenaamde selektor.

25 Deze is samengesteld uit een instelmechanisme, met behulp waarvan de bedienaar van het apparaat het aantal te vervaardigen kopieën van eenzelfde origineel kan instellen, en een elektrisch circuit dat het aantal ingestelde kopieën vergelijkt met het aantal reeds vervaardigde kopieën, in de uitgang van welk circuit een signaal wordt opgewekt 30 zolang nog tenminste ëên kopie van het origineel moet worden vervaar-di gd.

De hoofdstuurschakeling voor het apparaat volgens Fig. 1 is weergegeven in Fig. 4 en bestaat principieel uit een teller 60, een schuifregister 70 en een kombinatorische schakeling 80, waarin de uitgangssignalen van 35 de teller 60 en van het schuifregister 70 worden gekombineerd. De - 7 - 7909098 * * % principiële funktie en werking van deze hoofdstuurschakeling stemmen overeen met die van het besturingscircuit beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage 7803354. De telingang van de teller 60 is verbonden met de pulsgenerator van de signaal pul sen CL. De herstelingang van de tel-5 Ier 60 is verbonden met een eerste uitgang van de kombinatorische schakeling 80, in welke eerste uitgang een signaal puls MP wordt opgewekt telkens wanneer in de uitgangen van de teller 60 een eerste signaal -kombinatie aanwezig is die overeenstemt met een vooraf bepaald getal, bijvoorbeeld 360, ongeacht de signalen aanwezig in de uitgangen van het 10 schuifregister 70. De signaal puls MP markeert het ogenblik dat een beelddeel langs de door de band 5 doorlopen baan gereed is voor het vormen van een kopie.

De klokingang van het schuifregister 70 is eveneens verbonden met de eerste uitgang van de kombinatorische schakeling 80, terwijl de data-15 ingang van het schuifregister 70 verbonden is met de uitgang van de selektor waarin het signaal DA wordt opgewekt.

Een door het indrukken van een startknop gestarte kopieercyclus, waarin van een origineel één of meerdere kopieën worden gevormd, wordt nu gestuurd door de signalen DA en CL en de elementen 60, 70 en 80 een en 20 ander zoals meer gedetailleerd beschreven in de Nederlandse octrooiaanvragen 7311932 en 7803354.

In een tweede en een derde uitgang van de kombinatorische schakeling 80 worden signaalpulsen WE respektievelijk FL opgewekt telkens wanneer een vooraf bepaald aantal signaalpulsen CL, bijvoorbeeld 280 respektieve-25 lijk 320, maar altijd in deze volgorde, is geteld door de teller 60 na het optreden van een signaalpuls MP. Tevens kan tegelijkertijd met de signaal puls FL in een vierde uitgang van de kombinatorische schakeling 80 een signaalpuls F worden opgewekt.

De signaalpulsen MP, WE, FL en F zijn stuursignalen voor een besturings-30 schakeling 100 welke in Fig. 5 is weergegeven en hieronder nader zal worden beschreven.

De schakeling 100 omvat een binaire teller 101, waarvan een telingang is verbonden met de derde uitgang van de kombinatorische schakeling 80.

Een herstel ingang van de teller 101 is verbonden met de uitgang van de 35 detektor 50. De uitgangen van de teller 101 zijn verbonden met de - 8 - 7909098 % * adresbus van een random-access-memory (RAM) 102. De RAM 102 kan bijvoorbeeld zijn opgebouwd uit één of meerdere random-access-memory's van het type 34725 van Fairchild, waarbij tussen de geheugenplaatsen en de uitgangen een uitgangsregister aanwezig is.

5 Een eerste en een tweede stuuringang van de RAM 102 zijn verbonden met de eerste respektievelijk de tweede uitgang van de kombinatorische schakeling 80.

De uitgangsdatabus van de RAM 102 is verbonden zowel met de ingangsbus van een read-only-memory (ROM) 103 als met de ingangsbus van een 10 incrementcircuit 104. De ROM 103 kan bijvoorbeeld zijn opgebouwd uit ëên of meerdere read-only-memory's van het type MCM 14524 van Motorola.

De uitgangsbus van het incrementcircuit 104 is verbonden met de ingangs-databus van de RAM 102. Het incrementcircuit 104 is op bekende wijze zodanig opgebouwd met behulp van een aantal EXCLUSIEVE OF-poorten en 15 EN-poorten (niet weergegeven), dat de getalwaarde van het binaire getal aan de uitgangsbus ervan één groter is dan de getalwaarde van het binaire getal aan de ingangsbus. De uitgangsbus van de ROM 103 is verbonden met de ingangen van een geheugenelement 105, zoals bijvoorbeeld een 6-bit latch van het type 74C174 van NSC. Een stuuringang van het ge-20 heugenelement 105 is verbonden met de derde uitgang van de kombinatorische schakeling 80. De uitgangen van het geheugenelement 105 zijn verbonden met een digitaal-analoog omzetter 106, welke een spanning aan de uitgang βκχχκ levert, waarvan de grootte wordt bepaald door de getalwaarde van het binaire getal aan de uitgang van het geheugenelement 105.

25 De uitgang van de omzetter 106 is verbonden met een referentie-ingang van een voedingsschakeling 107 voor de flitslampen 108. Een regel ingang van de voedingsschakeling 107 is verbonden met een potentiometer 109 waarvan de loper in het algemeen mechanisch is verbonden met een schuif of een draaiknop op het bedieningspaneel van het kopieerapparaat. Daar-30 mee kan dan de bedienaar van het apparaat de belichting van het origineel door de flitslampen 108 regelen. Een ontsteekingang van de voedingsschakeling 107 is verbonden met de vierde uitgang van de kombinatorische schakeling 80. De grootte van de voedingsspanning voor de flitslampen 108 is op bekende wijze, zoals met behulp van operationele versterkers 35 en vermenigvuldigers, afhankelijk van de spanning op de loper van de 7909098 - 9 - c % potentiometer 109 en de spanning op de uitgang van de omzetter 106.

De werking van de besturingsschakeling 100 is als volgt. wiXKfilaHXit&geiegfiix

Zolang het kopieerapparaat in bedrijf is en de band 5 door het 5 apparaat wordt gevoerd, genereert de kombinatorische schakeling 80 telkens een signaal puls FL en wel als een beelddeel zich in het be-lichtingsstation bevindt. De door de band 5 afgelegde weg in het apparaat tussen de corona-inrichting 23, waar een kopieercyclus begint en het belichtingsstation heeft een zekere lengte. Daardoor wordt de 10 signaal puls FL gegenereerd terwijl bijvoorbeeld (Fig. 6) een eerste beelddeel (I) zich in het belichtingsstation bevindt, een tweede beelddeel (II) nog niet geheel de corona-inrichting 23 is gepasseerd en een derde beelddeel (III) zich nog geheel voor de corona-inrichting 23 bevindt (Fig. 6).

15 Door de detektor 50 zodanig te plaatsen dat de signaal puls GT wordt gegenereerd op het moment dat de scheiding tussen twee beelddelen zich nog óp zekere afstand van de corona-inrichting 23 bevindt, wordt bereikt dat aan de uitgang van de teller 101, die de signaal pul sen FL telt, een binair getal aanwezig is, dat aangeeft het hoeveelste beeld-20 deel na de genoemde scheiding zich, gezien in de looprichting van de band 5, voor de corona-inrichting 23 bevindt. Dit betekent, dat de signaal puls FL, die wordt gegenereerd terwijl het genoemde eerste beelddeel I zich in het belichtingsstation bevindt en in het vervolg signaal puls FL 1 zal worden genoemd, ervoor zorgt dat aan de uitgang 25 van de teller 101 het binaire getal aanwezig is, dat overeenkomt met het genoemde derde beelddeel. Als gevolg hiervan wordt in de RAM 102 de inhoud van de geheugenplaats behorend bij het door genoemd getal aangewezen adres, geplaatst in het uitgangsregister van de RAM 102. De inhoud van elke door de teller 101 in de RAM 102 adresseerbare geheugen-30 plaats bestaat uit een getal dat voor elk bij dat adres behorend beelddeel het aantal malen aangeeft dat met behulp van het betreffende beelddeel reeds een kopie is gevormd.

Ten gevolge van het optreden van de signaalpuls FL 1 verschijnt in het uitgangsregister van de RAM 102 het getal dat aangeeft,hoeveel maal met 35 behulp van het derde beelddeel een kopie is gevormd. Bij het verder - io - 7909098 bewegen van de band 5 bereikt de scheiding tussen het tweede en het derde beelddeel de corona-inrichting 23. Op dat moment wordt door de kombinatorische schakeling 80 een signaal puls MF gegenereerd, in het vervolg MP 3 genoemd. De signaalpuls MP 3 is een stuursignaal voor de 5 RAM 102 waardoor de inhoud van het uitgangsregister, in casu het getal dat aangeeft hoeveel maal met behulp van het derde beelddeel een kopie is gevormd, op de uitgangsdatabus wordt gezet.

Daardoor verschijnt de inhoud van het uitgangsregister ook op de in-gangsbus van de ROM 103 en het incrementcircuit 104. Het increment-10 circuit 104 verhoogt de getalwaarde van de inhoud van het uitgangs-register van de RAM 102 met 1 en zet het zo gevormde signaal gereed op de ingangsdatabus van de RAM 102. De ROM 103 vormt uit de inhoud van het uitgangsregister van de RAM 102 een binair getal aan de uitgang van de ROM 103. Het binaire getal geeft aan welk van de nivo's van de 15 trapvormige curve 91 of 92 zal worden ingesteld. Bij een aantal van 16 nivo's, hetgeen in de praktijk voldoende is gebleken, volstaat een 4-bits binair getal om elk nivo eenduidig te kunnen aangeven. Het binaire getal staat dan gereed aan de ingangen van het geheugenelement 105 om bij de volgende signaalpuls FL, verder FL 2 genoemd, in het 20 geheugenelement 105 te worden opgenomen.

Nadat de signaalpuls MP 3 is gevormd met de hiervoor weergegeven gevolgen beweegt de scheiding tussen het tweede en het derde beelddeel langs de corona-inrichting 23 in de richting van het belichtingsstation. Aannemende dat met behulp van het derde beelddeel een kopie moet worden 25 gevormd, wordt vervolgens het derde beelddeel door de corona-inrichting 23 van een elektrostatische lading voorzien. Daarbij wordt de corona-inrichting 23 kort na het passeren van de scheiding tussen het tweede en het derde beelddeel ingeschakeld en voor het passeren van de scheiding tussen het derde en een daarop aansluitend vierde beelddeel (IV) 30 uitgeschakeld. Het in- en uitschakelen van de corona-inrichting 23 bij een bepaald beelddeel vindt alleen plaats als met behulp van het betreffende beelddeel een kopie zal worden gevormd, zoals bijvoorbeeld bepaald door het signaal DA. Het uitschakelen van de corona-inrichting 23 heeft tot gevolg dat de kombinatorische schakeling 80 een signaalpuls WE 35 genereert,in het vervolg WE 3 genoemd.

7909098 -11 - * 4

In aanspreking op een signaalpuls WE schrijft de RAM 102 het signaal, aanwezig op de ingangsdatabus ervan, in de geheugenplaats die op dat moment wordt aangewezen door de teller 101.

Daar de signaalpuls FL 1 de laatste puls is geweest die is toegevoerd 5 aan de tel ingang van de teller 101, wordt het signaal aanwezig op de ingangsdatabus van de RAM 102 in aanspreking op de signaalpuls WE 3 geschreven op de geheugenplaats die overeenkomt met het derde beeld-deel. Daardoor is bereikt dat de getalwaarde van de inhoud van die geheugenplaats met 1 is verhoogd ten opzichte van de situatie waarin 10 het derde beelddeel nog niet de corona-inrichting 23 had bereikt. In het geval dat de corona-inrichting 23 niet was ingeschakeld bij het passeren daarvan door het derde beelddeel, zou de signaalpuls WE 3 niet zijn gevormd en zou de inhoud van de bij het derde beelddeel behorende geheugenplaats van de RAM 102 niet zijn veranderd. Doordat 15 gebruik is gemaakt van een RAM met een uitgangsregister verschijnt de veranderde inhoud van de genoemde geheugenplaats niet op de uitgangs-databus van de RAM 102.

Bij het verder bewegen van de band 5 wordt de situatie bereikt dat het tweede beelddeel het belichtingsstation bereikt en dat de kombina-20 torische schakeling 80 de signaalpuls FL 2 genereert.

Ten gevolge daarvan begint de gehele in het voorgaande weergegeven procedure opnieuw maar nu voor het vierde beelddeel en worden achtereenvolgens de signaalpulsen FL 2, MP 4 en WE 4 gegenereerd. Tevens wordt in aanspreking op de signaalpuls FL 2 het 4-bits binaire getal 25 aan de uitgangen van de ROM 103 opgenomen in het geheugenelement 105. Opname in het geheugenelement 105 betekent dat het signaal dat op het moment van een signaalpuls FL aanwezig is op de ingangen ervan wordt doorgegeven naar de uitgangen ervan en daar aanwezig blijft tot de volgende signaalpuls FL.

30 Dit betekent dat het door de ROM 103 gevormde binaire getal dat behoort bij het derde beelddeel na de signaalpuls FL 2 beschikbaar is aan de ingangen van de digitaal-analoog omzetter 106. Daardoor levert de omzetter 106 na de signaalpuls FL 2 aan de uitgang ervan een referentie-spanning die bepaald is door het aantal malen dat met behulp van het 35 derde beelddeel een kopie is gevormd. Bij het nog verder bewegen van de 7909098 - 12 - band 5 komt het derde beelddeel terecht in het belichtingsstation. Dan genereert de kombinatorische schakeling 80 een signaalpuls F, verder F 3 genoemd, tegelijkertijd met de signaalpuls FL 3. Door de signaalpuls F 3 wordt de flitslamp 108 ontstoken om het derde beelddeel beeld-5 matig te belichten met een verlichtingssterkte die via de omzetter 106, de ROM 103 en de RAM 102 afhankelijk is van het aantal malen dat met behulp van het derde beelddeel een kopie is gevormd. Zoals hierboven reeds is uiteengezet, wordt de inhoud van de bij het derde beelddeel behorende geheugenplaats niet veranderd indien met behulp van het derde 10 beelddeel geen kopie wordt gevormd. Toepassing van de bovenbeschreven besturingsschakeling in een elektrofotografisch kopieerapparaat heeft tot gevolg dat er voor elk origineel een vaste stand van de potentiometer 109 is waarbij een goede kopie van dat origineel wordt verkregen onafhankelijk ervan wanneer en met behulp van welk beelddeel die kopie 15 wordt gevormd. Als criterium voor het wel of niet vormen van een kopie is in het voorgaande gebruikt het feit of het betreffende beelddeel wel of niet door de corona-inrichting 23 is voorzien van een elektrostatische lading. Het is in de praktijk gebleken dat dit een goed bruikbaar criterium is. Andere funkties zoals ontwikkelen of overdragen van 20 het beeld zijn echter even zo goed bruikbaar. De voorgaande beschrijving van het funktioneren van een besturingsschakeling volgens de uitvinding wordt voldoende geacht om de vakman in staat te stellen overeenkomstige schakelingen te ontwerpen waarbij van andere criteria wordt uitgegaan.

\ - 13 - 7909098

Claims

C 0 N C L U SI E Besturingsschakeling in een elektrofotografisch kopieerapparaat dat is voorzien van een fotogeleidend element dat langs een aantal bewerkingsstations kan worden gevoerd teneinde kopieën te vormen, waar-5 bij elektrofotografische eigenschappen van het element op voorspelbare wijze veranderen in afhankelijkheid van het aantal met behulp van het fotogeleidend element gevormde kopieën, welke besturingsschakeling een teller omvat voor het tellen van gevormde kopieën, alsmede instel-organen voor het instellen van één of meer van de bewerkingsstations in 10 afhankelijkheid van de stand van de teller, met het kenmerk, dat de teller voor elk van een aantal beeldde!en waarin het fotogeleidend element ten opzichte van een referentiepunt is verdeeld en die elk voor de kopie-vorming kunnen worden gebruikt, een telorgaan omvat dat het aantal kopieën telt dat met behulp van het met het tel orgaan overeenkomende beelddeel 15 is gevormd, dat een schakeling aanwezig is voor het registreren van de positie van het element ten opzichte van één of meer van de bewerkingsstations en dat de instelorganen zijn verbonden met de teller en de registreerschakeling om in afhankelijkheid van de stand van het met een beelddeel overeenkomende telorgaan êên of meer van de bewerkingsstations 20 in te stellen bij het werkzaam zijn daarvan op dat beelddeel. - 14 - 7909098