NL7907019A - Inrichting voor het ophangen van voorwerpen. - Google Patents

Description

w> VO 8453

Inrichting voor het ophangen van voorwerpen.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het ophangen van voorwerpen voor sportdoeleinden, in het bijzonder voor tennis-, badminton- en squashrackets, bestaande uit een plaat van elastisch materiaal, die is voorzien van twee ten 5 · opzichte van elkaar te verzwenken benen, waarvan het ene been het andere omsluit.

Het bewaren van tennis-, badminton- en squashrackets vindt gewoonlijk plaats door deze op te hangen of stapelend op elkaar te leggen. Voor het ophangen zijn haken nodig, waarvan de gebo-10 gen einden op de wijze van vleeshaken een hoek van 90° met hun bevestigingsvoorziening insluiten. Dit biedt het voordeel, dat de rackets op een stang achter elkaar kunnen worden opgehangen.

Een nadeel van deze haken is echter het er gemakkelijk af glijden. Bovendien leidt deze wijze van bewaren tot moeilijkhe-15 den, wanneer b.v. het racket is omgeven door een beschermings- hoes. Door de hoes kan het raam van het racket nog slechts onvolledig door de haak worden omvat, zodat, door deze onvoldoende omvatting, het racket hetzij zonder hoes moet worden opgehangen of de hoes afzonderlijk opgeborgen moet worden, dan wel 20 racket moet hoes ergens anders opgeborgen moet worden.

Bekend zijn voorts kleminrichtingen voor het ophangen van stof-, vaatdoeken en dergelijke. Deze bestaan in beginsel uit twee tegen elkaar aan te buigen benen, waar de doeken tussen in geklemd worden. Deze kleminrichtingen zijn echter slechts ge-25 schikt voor lichte en vervormbare voorwerpen, welke tussen de uit elkaar buigbare benen dóór gedrukt kunnen worden.

Doel van de uitvinding is nu een ophanginrichting van de in de aanhef genoemde soort zodanig te verbeteren, dat met behulp hiervan sporttoestellen met of zonder beschermhoes, in 30 het bijzonder tennis-, badminton- en squashrackets op gelijke wijze betrouwbaar en veilig kunnen worden opgehangen zonder er van af te glijden.

79 0 7 0 1 9 2 4

Dit doel wordt volgens de uitvinding bereikt, doordat op het omsloten been van de plaat ten minste één vasthoudtap aangebracht is.

Het met de uitvinding te bereiken voordeel bestaat speci-5 aal hierin, dat de klemspanning van de benen in verregaande mate onafhankelijk is van het gewicht van het vast te houden voorwerp. Dit gewicht wordt nu immers hoofdzakelijk door de vasthoudtap opgenomen, zodat de klemspanning uitsluitend dienst doet voor het vasthouden van het racket op de tap. Het gevolg 10 hiervan is, dat het racket met of zonder beschermhoes gelijke lijk, dat wil zeggen zonder dat dit verschil maakt, betrouwbaar en veilig, gemakkelijk en snel opgehangen en ook weer losgenomen kan worden.

Dit voordeel doet zich vooral gevoelen, wanneer b.v. in 15 een clubhuis na een wedstrijd een groot aantal rackets tezamen opgehangen moet worden of b.v. bij een handelaar een groot aantal rackets van verschillende soort moet worden uitgestald en door de klanten zonder problemen afgenomen en. weer opgehangen moet kunnen worden.

-20 Nadere bijzonderheden volgens de uitvinding zullen thans blijken uit de hieronder volgende, uitvoerige beschrijving van een, uitsluitend bij wijze van voorbeeld voor de uitvinding, in de tekening weergegeven voorkeursuitvoeringsvorm volgens de uitvinding.

25 · Fig. 1 is een bovenaanzicht met cilindervormige tap; fig. 2 is een bovenaanzicht met een ribvormige tap; en fig. 3 is een zijaanzicht van de ophanginrichting.

De inrichting bestaat in hoofdzaak uit een plaat 2 uit elastisch materiaal van bepaalde dikte, waarvan de einden 1 30 afgerond zijn en in welke plaat door verschillend gevormde uit sparingen tegenoverelkaar een ophanginrichting 3 en een beves-tigingsinrichting 4 gevormd zijn.

De ophanginrichting 3 is haakvormig uitgevoerd. Daardoor kan de inrichting door middel van een zijopening 5 over een 35 stang 6 geschoven worden en worden ingehaakt in een, op de ope- 7907019 3 ning 5 aansluitende, cirkelvormige uitsparing 7·

De vasthoudinrichting 4 bestaat uit een tweetal benen 8, 9» waartussenin zich een tweetal sleuven 10, 11 uitstrekt. Deze sleuven 10, 11 zijn zodanig samenlopend uitgevoerd, dat het 5 been 9 door het been 8 omsloten wordt. De benen 8, 9 hebben elk een constante breedte, waarbij het been 9 bij voorkeur ten minste de drievoudige breedte van het been 8 heeft. Overeenkomstig de weergegeven uitvoering van de einden 1 van de inrichting is. de tongvorm van het been 9 aan zijn losse einde cirkelvormig 10 afgerond. De sleuven 10, 11 hebben aan de langszijden 13, 14 van het been 9 eveneens een constante breedte, doch worden naar het losse einde 12 toe, in de richting van het samenlopen in het punt 15j breder. De verbreding van de sleuven 10, 11 begint telkens in de cirkelvormige afronding 16, 17 en heeft in het 15 punt 15 van samenlopen de grootste wijdte.

Aan het losse einde 12 van het been 9 zijn vasthoudtappen 18, 19 aangebracht. De vasthoudtap 18 heeft een cilindrische vorm en is aan de éne zijde van het been 9 gevormd, terwijl de tap 19 aan de daar van af gekeerde zijde, in de vorm van een 20 ribbe met constante dikte en hoogte, is uitgevoerd, welke ribbe zich over de vólle breedte van het been 9 uitstrekt.

De cilindrische tap 18 is zodanig aangebracht, dat deze met het vlak, waarop die tap bevestigd is in de richting van de ophanginrichting 3 een hoek insluit, welke kleiner is dan 90°.

25 De ribvormige tap 19 staat loodrecht op het er door belas te vlak en heeft een kromming, welke tegengesteld gericht is ten opzichte van de kromming van het losse einde 12 en waarvan de straal groter is, dan die van dat losse einde.

Het is ook mogelijk, de schuinte van aanbrengen van de 30 vasthoudtappen 18, 19 zodanig te kiezen, dat deze in omgebogen toestand van het been telkens met het been 8 een hoek van 90° insluiten.

Ter hoogte van de bereiken, waarin de beide benen 8, 9 uiteengaan en de sleuven 10, 11 beginnen, is het been 8 van 35 ribben 21 voorzien. Deze zijn ten minste aan één zijde aange- \ 7907019 4 *7 tracht en wat hun verdere uitvoering betreft zodanig bemeten, dat zij het been 8 bij het uiteenbuigen versterken. De ribben kunnen zich ook over de volle lengte van het gehele been 8 uit- · strekken.

5 Teneinde nu een voorwerp met behulp van een inrichting-vol gens de uitvinding op te hangen, wordt het door de sleuven 10, 11 gevormde been in een bepaalde richting van het been 8 af gebogen. Bij het loslaten veert nu dit been terug en klemt het ingelegde voorwerp vast. Daarbij is de ribvormige tap 19 speci-10 aal geschikt voor het vasthouden van rackets met hoes, terwijl de cilindrische tap 18 in hoofdzaak voor het vasthouden van rackets zonder hoes bestemd is. Door belasting door. het been 8 wordt verhinderd, dat het voorwerp van de belaste tap af glijdt.

7907019

Claims (18)

1. Inrichting voor het ophangen van voorwerpen voor sport-doeleinden, in het bijzonder tennis-, badminton- en sq^uash-rackets, bestaande uit een plaat van elastisch materiaal, welke is voorzien van twee ten opzichte van elkaar verzwenkbare benen, 5 waarvan het éne het andere omsluit, met het kenmerk, dat op he-t omsloten been (9) van de plaat (2) ten minste één'vasthoudtap (18) aangebracht is.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de benen (8, 9) van onderling verschillende, doch over hun volle 10 lengte constante breedte zijn.

3. Inrichting volgens conclusie 1 en 2, met het kenmerk, dat het omsloten been (9) ten minste de drievoudige breedte heeft van het, dat been (9) omsluitende, andere been (8).

4. Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclu- 15 sies, met het kenmerk, dat het been (9) evenals de einduitvoe ring (1) van de plaat (2) is voorzien van een cirkelvormige afronding.

5. Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat-tussen de benen (8, 9) sleuven (10, 20 11) verlopen, welke aan de langszijden (13, 14).van het been (9) een constante breedte hebben.

6. Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de sleuven (10, 11) aan het begin van de cirkelvormige- afronding (16, 17) van het been (9) breder 25 worden, waarbij die verbreding‘in het punt (15), waar zij teza men komen, de grootste wijdte heeft.

7. Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de vasthoudtap (18) is aangebracht aan het losse einde (12) van het binnenste been (9).

8. Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclu sies, met het kenmerk, dat aan de éne zijde van het been (9) een vasthoudtap (18) en aan de daar achter gelegen zijde een andere vasthoudtap (19) aangebracht is.

9. Inrichting volgens ten minste één.der voorgaande conclu- 7907019 * * sies, met het kenmerk, dat de vasthoudtap (18) is uitgevoerd als een cilinder van "bepaalde diameter en bepaalde hoogte.

10. Inrichting volgens ten minste één deT voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de vasthoudtap (19) als ribbe van 5 bepaalde dikte en hoogte gevormd is.

11. Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ribvormige tap (19) zich over de volle breedte van het been (9) uitstrekt.

12. Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclu- 10 sies, met het kenmerk, dat de cilindervormige en de ribvormige tappen (18, 19) in de richting van de ophanginrichting (3) met het naburige vlak van het ingesloten been (9) een bepaalde hoek insluiten.

13. ' Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclu- 15 sies, met het kenmerk, dat de vasthoudtappen (18, 19) op het naburige vlak zodanig aangebracht kunnen worden, dat zij in omgebogen toestand van het been (9) met het been telkens een hoek van 90° insluiten.

14* Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclu-20 sies, met het kenmerk, dat de ribvormige tap (19) een kromming heeft, welke tegengesteld gericht is ten opzichte van de cirkelvormige afronding van het losse einde (12) en waarvan de straal groter is, dan die van de afronding van dat losse einde.

15. Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclu- _ 25 sies, met het kenmerk, dat het buitenste been (8) aan ten min ste één zijde van een, het weerstandsmoment vergrotende, ver-sterkingsribbe (21) is voorzien.

16. Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de versterkingsribbe (21) zich 30 langs het buitenste been (8) uitstrekt.

17· Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat in het bereik, waarin de beide benen (8, 9) van elkaar gaan, zich aan ten minste één zijde van het been (8) versterkingsribben (21) uitstrekken.

18. Inrichting volgens ten minste één der voorgaande conclu- 7907019· Λ sies, met het kenmerk, dat de ophanginrichting (3) haakvormig uitgevoerd is. 7907019