NL7811964A

NL7811964A - Trekker.

Info

Publication number: NL7811964A
Application number: NL7811964A
Authority: NL
Original assignee: Lely Nv C Van Der
Priority date: 1978-12-08
Filing date: 1978-12-08
Publication date: 1980-06-10
Also published as: FR2443188B1; FR2443188A1; US4465142A; DE2949237A1; GB2039005B; US4344499A; GB2039005A

Description

\ > C. van der Lely M.V. te Maasland -Trekker

De uitvinding heeft betrekking op een trekker met een aandrijfmotor, aangedreven loopwielen en een hef-inrichting voor het dragen en/of trekken van een werktuig.

Bij hèt bedrijven van een trekker van deze bekende 5 soort wordt de aandacht van de bestuurder tijdens-het uitvoeren van werkzaamheden, bijvoorbeeld tijdens het ploegen, opgeëist door enerzijds de besturing van de trekker en anderzijds door de regeling van de trekkeraandrijving in afhankelijkheid van de door het werktuig uitgeoefende 10 belasting op de trekker. Deze belastingsregeling vereist, vooral indien de trekker nagenoeg maximaal belast is, een dergelijkë aandacht, dat de besturing van de trekker in het gedrang dreigt te komen, waardoor de kans op ongelukken of onjuiste manoeuvres aanzienlijk wordt.

15 De uitvinding beoogt, een automatische regeling van de belastingstoestand van de trekker te verschaffen, opdat de aandacht van de bestuurder in belangrijke mate aan de besturing van de trekker kan worden gewijd.

Volgens de uitvinding omvat de trekker regel-20 middelen die de aandrijving van de trekker automatisch aan -de door het werktuig veroorzaakte trekkerbelasting doen aanpassen.

De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van de .volgende figuren.

25 Big. 1 is een schema voor de automatische regeling van de trekkerbelasting, waarin alle regelmogelijkheden zijn samengevat, individueel of in combinatie toegepast.

Big. 2 is een schema voor een automatische bewaking van een koppeling voor een aftakas.

30 De automatische belastingsregeling van de trekker heeft betrekking op de aandrijving van de trekker. Met de aandrijving van de trekker worden de regelbare grootheden ψ 78 1 1 9 6 4 2 ' f Λ* bedoeld, 'die de grootte van de uitwendige op de trekker werkende krachten hij gegeven maximaal motorvermogen kunnen beïnvloeden: de overbrengingsverhouding tussen aandrijf-motor en loopwielen, en de stand van de hefinrichting, wel-5 ke stand de grootte van een door een werktuig (bijv, een ploeg) uitgeoefende trekkracht direkt bepaalt.

De aandrijfmotor 1 van de trekker drijft een hydraulische pomp 2 van een traploos instelbare koppelomvormer of hydraulische variator 3 van de trekker aan. De hydrau-10 lische pomp is op bekende wijze door middel van een hydraulische hogedrukleiding 4 en een hydraulische lagedrukleiding 5 gekoppeld met een hydraulische motor 6, die tot de variator 3 behoort. De hydraulische motor 6 is op bekende wijze gekoppeld met aangedreven loopwielen 7 van de trekker.

15 De trekker is verder uitgerust met één of meer hef inrichtingen, elk bestaande uit een tweetal hefarmen 8, die verzwenkbaar aan het trekker gestel zijn bevestigd en die kunnen worden geheven door middel van hef stangen 9» welke worden bekrachtigd door ten opzichte van het trekker-20 gestel verzwenkbare hefbomen 10. Deze hefbomen kunnen worden versteld door êên of meer hydraulische cilinders 11, die dubbelwerkend kunnen zijn uitgevoerd en waaraan hydraulische druk kan worden toegevoerd door een afzonderlijke, door de aandrijfmotor 1 aangedreven hydraulische pomp 12.

25 De regeling van de als dieselmotor uitgevoerde aan- drijfmotor 1 geschiedt in principe op bekende wijze door middel van het instellen van een gewenst toerental met behulp van een handbedieningsregelaar 13, die veelal met behulp van mechanische middelen zodanig met een regèlaar voor 30 het instellen van de per tijdseenheid ingespoten hoeveelheid brandstof in de motorcilinders is gekoppeld, dat een vermindering van het toerental van de motor door toenemende belasting (afkomstig van een aan de hefinrichting 8-11 gekoppeld werktuig) resulteert in een toename van de per tijds-35 eenheid ingespoten hoeveelheid brandstof die het motorkoppel 78 1 1 9 6 4 " : 3 > .· doet venue erd er en, waarna op het ingestelde toerental wordt teruggeregeld.

Het uitgaande toerental van de motor 1 wordt gemeten door middel van een toerentalopnemer 14» Deze 5 toerentalopnemer kan bijvoorbeeld zijl opgesteld nabij de omtrek van het op de uitgaande as bevestigde vliegwiel of dergelijke schijf. Dit vliegwiel kan aan zijn omtrek zijn voorzien van een aantal regelmatig over de omtrek verdeelde inkepingen, terwijl de opnemer 14 is uitgevoerd als een - 10 inductieve opnemer, die bij het passeren van elke inkeping van het vliegwiel een impuls afgeeft. De frequentie van deze impulsen is derhalve een maat voor het toerental van de uitgaande as van de motor 1 en wordt in een elctro-nische signaalverwerkingsinrichting 15 vergeleken met een · 15 normfrequentie, die met de handbedieningsregelaar’ 13 (verbinding 16) in de inrichting 15 wordt ingesteld. De toerentalopnemer 14 is door middel van een verbinding 17 met de signaal verwerkingsinrichting 15 verbonden. Het verschil van beide frequenties wordt in de inrichting 15 20 gemeten én is een maat voor het verschil van het vermogen dat de trekkracht van het werktuig, bijvoorbeeld een ploeg, vereist en het maximale vermogen dat kan worden geleverd bij het toerental dat door de handbedieningsregelaar 13 is ingesteld. Het vermogen dat door de trekkracht van het 25 werktuig, bijvoorbeeld een ploeg, wordt vereist, is uiteraard afhankelijk van de rijsnelheid van de trekker, welke rijsnelheid wordt bepaald door de overbrengings-verhouding tussen motor 1 en wielen 7,.welke verhouding, is vastgelegd door de stand van de tuimelschijf 18 van de 30 pomp 2 van de variator 3 en/of de stand van de tuimelschijf 19 van· de motor 6 van de variator 3» Het is in het algemeen mogelijk dat slechts de pomp 2 door middel van een tuimelschijf 18 instelbaar is of slechts de motor 6 door middel van de tuimelschijf 19 instelbaar is of dat beide, 35 zowel motor als pomp, door tuimel schijven 18 resp. 19 781 1 9 6 4 4 t *' 4 instelbaar zijn.

Het al of niet voorkomen van een verschilfrequentie corresponderend met bet verschil van het gewenste toerental en het ogenblikkelijke toerental (bijvoorbeeld ingesteld 5 door middel van een door de handbediening 13 regelbare astabiele multivibrator) wordt in de inrichting 15 door middel van een comparator vastgesteld aan de hand van door tellers getelde impulsen gedurende een bepaalde teltijd.

Indien de comparator een verschil vaststelt, wordt het sig:- 10 naai van de comparator, na versterking, toegevoerd aan een regelschuif 20 voor het verstellen van de tuimelschijf 18 van de pomp 2 of aan de regelschuif 21 voor het verstellen van de tuimelschijf 19 van de motor 6 of aan beide, en wel in een zodanige zin, dat de overbrengingsverhouding van de 15 variator 3 wordt vergroot, zodat de aangedreven loopwielen langzamer gaan draaien. Het voor het voorttrekken van het werktuig benodigde vermogen wordt hierdoor verminderd, zodat het uitgaande toerental van de dieselmotor 1 het door « * * de handbedieningsregelaar 13 ingestelde toerental weer zal 20 gaan benaderen enz. Hierdoor ontstaat een automatische aanpassing van de aandrijving van de trekker aan de door het werktuig veroorzaakte belasting.

De hydraulische regelschuiven 20 en 21 kunnen worden gevoed door de hydraulische pomp 12 van de hefinrichting, 25 Verder wordt opgemerkt dat het startsignaal voor dé tellers dient te worden gegeven nadat een constante bedrijfs-toestand is bereikt, daar na wegrijden vanuit stilstand het genoemde verschil gedurende enige tijd altijd zal optreden.

Dit kan worden bereikt doordat een startsignaal de tellers 30 bereikt dat afkomstig is van bijvoorbeeld een astabiele multivibrator die voor een aantal delers is geschakeld, zodat een startsignaalvertraging voor de tellers van bijvoorbeeld enige minuten kan worden verkregen.

Een handbedieningsinrichting 22 voor de instelling 35 van de variator (pomp en/of motor) is uiteraard aangebracht 781 1 9 8 4 5 · voor wegrijden, stoppen en andere snelheidsregelingen die met de hand moeten worden verricht en kan op electrische en/of bekende mechanische wijze met de regelschuiven 20 en 21 zijn gekoppeld;.

5 De hiervoor beschreven regeling van de aandrijving van de trekker door middel van regeling van de variator 3 kan worden voortgezet tot de werktuigbelasting (bijvoorbeeld een ploeg in zeer zware grond) dermate toeneemt, dat de trekleer nagenoeg gaat stilstaan en de aangedreven wielen 10 gaan slippen. Teneinde deze omstandigheden in de automatische regeling te betrekken, is een regeling door middel van wiels-lip aangebracht. Daartoe is op een aangedreven loopwiel 23 ('dat hetzelfde wiel kan zijn als het wiel 7) een toerentalopnemer 24 aangebracht en op een niet*-15 aangedreven loopwiel 25 een toerentalopnemer 26. Deze toerentalopnemers 24 en 26 zijn in principe op dezelfde wijze uitgevoerd als de toerentalopnemer 14, waarbij een inductieve opnemer aan de omtrek van een aan zijn omtrek van inkepingen, gaten of andere discontinuïteiten voorziene 20 metalen schijf is opgesteld en op deze wijze bij het passeren van elke inkeping een impuls afgeeft aan in een comparator 27 opgestelde teller of tellers. Dit geschiedt voor zowel het aangedreven wiel 23 als het niet-aangedreven wiel 25. Het niet-aangedreven wiel kan een niet-aangedreven 25 voorwiel zijn of een nabij het aangedreven wiel 23 opgesteld, voor dit doel aangebracht, vrij draaibaar tastwiel, waarvan de as in hoogterichting vrij verzwenkbaar is aangebracht en dat door de grond wordt aangedreven.

In dit geval wordt niet het aantal impulsen per 30 tijdseenheid geteld, maar, tijdens bedrijf, het totale aantal impulsen dat van elk wiel 23 resp. 25 afzonderlijk binnenkomt. Aan elk wiel 23 resp. 25 zijn bijbehorende tellers toegevoegd. Deze in de comparator 27 aangebrachte, bekende tellers tellen door totdat de tellers vol zijn 35 (waarna zij weer op nul springen en opnieuw gaan tellen) 781 1 9 6 4 . 6 ' of totdat het verschil van het aantal getelde impulsen overeenstemt met een van te voren in de comparator ingébracht aantal extra omwentelingen van het aangedreven loopwiel ten opzichte van het niet-aangedreven loopwiel. Indien 5 het verschil van beide stellen tellers overeenkomt met dit van te voren vastgelegde verschil in het aantal omwentelingen van het aangedreven wiel 23 en het niet-aangedreven wiel 25 (bijvoorbeeld twee wi el omwent elingen), dan geeft de comparator 27 een signaal dat via de 10 verbindingen 28 resp. 29 na versterking de regelschuif 20 of de regelschuif 21 of beide doet verstellen op zodanige wijze, dat de overbrengingsverhouding van de variator 3 groter wordt, zodat heo aangedreven loopwiel' 23 langzamer gaat draaien en minder vermogen wordt opgenomen en de 15 wielslip verdwijnt. Rijdt de trekker weer normaal dan vervalt het signaal van de comparator 27, zodat de regeling via de toerentalopnemer 14 (afhankelijkheid van de motor- - .

belasting) de belasting van de trekker weer regelt.

Bij het optreden van wielslip kan het signaal van de 20 comparator 27, dat aangeeft dat het aangedreven wiel 23 en het niet-aangedreven wiel 25 een vastgesteld verschil van aantal omwentelingen hebben volbracht, ook worden doorgegeven aan een versterker 30, waarvan het versterkte signaal een regelschuif 31 van de hefinrichting 8-11 25 bedient (verbindingen 32, 33)· De hefarmen 8 worden door de verstelling van de regelschuif 31 geheven, zodat· de ploeg minder diep in de grond werkt en de trekkracht vermindert.

De trekker gaat daardoor weer rijden zodat daarna de regeling door middel van de toerentalopnemer 14 van de 30 uitgaande as van de dieselmotor, zoals hiervoor beschreven, de aandrijving van de trekker weer gaat regelen.

Uiteraard is een handbedieningsinrichting 34 van de hefinrichting 8-11 aangebracht voor de regeling van de hef inrichting, die buiten het bestek van de automatische 35 regeling valt, zoals schematisch in fig. 1 is aangegeven.

78 1 1 9 6 4 ' , 7

Zodra de trekker, na het heffen van de hefinrichting, weer rijdt en het (de) aangedreven wiel of wielen 23 niet meer slippen, wordt de regelschuif 31 door het vervallen van de bekrachtiging door het comparator-5 signaal weer teruggesteld in de stand die overeenkomt met de stand van de handbedieningsinrichting 34. Indien bij rijdende trekker opnieuw een vergroting van de trekkracht van het werktuig optreedt, die uitgaat hoven het maximaal ingestelde vermogen van de motor 1, wordt de variator 3 10 vanaf de comparator 27 en de verbindingen 28, 29 via de regelschuiven 20, 21 weer geregeld indien opnieuw slip . optreedt. Indien bij vergroting van trekkracht en bij het maximaal ingestélde vermogen geen wielslip optreedt, wordt de regeling van de aandrijving overgenomen door de toeren-15 talopnemer 14 die bij afnemend motort o erental via de signaalverwerkingsinrichting 15 de tuimelschijven 18 en 19 doet verstellen, zodat de snelheid van de trekker vermindert. Indien de trekkersnelheid zeer sterk vermindert en wielslip optreedt, wordt de variator geregeld vanaf de .comparator 27 20 en de verbindingen 28 en 29, die de tuimelschijven 18 en 19 verder verstellen. Indien als uiterste de trekker stilstaat, wordt weer de hefinrichting geheven enz.

De beschreven regelsystemen kunnen in elke gewenste combinatie of afzonderlijk worden toegepast. Hieraan kan 25 verder volgens de uitvinding een regeling worden toegevoegd, die uitgaat van het in de comparator 15 opgewekte, hiervoor beschreven verschilsignaal, dat optreedt indien het werkelijke toerental van de aandrijfmotor kleiner is dan. het met de hand (bediening 13) ingestelde normtoerental. Dit signaal 30 van de comparator 15 kan via een verbinding 34A, een versterker 34B en een verbinding 340 aan de regelschuif 31 van de hefinrichting worden toegevoerd. Afhankelijk van een afwijking van het normtoerental kan derhalve een regeling van de hefinrichting worden verkregen, welke regeling afzonder-35 lijk kan worden toegepast· of in combinatie met een of meer 78 1 1 9 6 4 * 8 i· .

van de andere beschreven regelingen. Zo kan bijvoorbeeld, indien de variator door middel van het sturen van de tuimel-schijven 18 en/of119 bij grote belasting door het werktuig de trekker tot stilstand doet komen, vanuit dezelfde 5 signaal'verwerkingsinrichting 15 de hefinrichting worden geheven zodat, daar het motortoerental intussen het norm-toerental heeft kunnen bereiken, de trekker weer gaat rijden.

De schakeling volgens fig. 2 heeft betrekking op een automatische bewaking van een koppeling 35, die de verbinding 10 kan vormen tussen een door de aandrijfmotor 1 aangedreven as 36 en een aandrijvende as 37 van een aftakas van de trekker. De koppeling-35 is uitgevoerd als een platenkoppeling, waarbij de platen ter koppeling van de assen 36 en 37 op bekende, hydraulische wijze op elkaar kunnen worden 15 gedrukt. De hydraulische druk kan daarbij worden gelegerd via een hydraulisch circuit, waarbij bijvoorbeeld de pomp 12 van de hefinrichting is opgenomen, terwijl, een bedieningsinrichting 38 is aangebracht die een hydraulische regel-schuif omvat, waarmee door middel van hand ver stelling de 20 vloeistofdruk zodanig kan worden geregeld, dat de -platen van* de koppeling 35 onderling koppelen. Teneinde het maximale koppel te kunnen instellen, is een instelinrichting 39 aan de bedieningsinrichting 38 toegevoegd, waarmee op instelbare wijze de maximale druk op de koppelingsplaten kan worden 25 vastgelegd.

Op de aangedreven as 3.6 is een schijf 40 aangebracht, die aan zijn gehele omtrek is voorzien van op regelmatige wijze aangebrachte inkepingen of andere discontinuïteiten, . terwijl op de aandrijfas 37 eenzelfde schijf 41 is-aan-30 gebracht. Nabij de omtrek van de schijven 40 en 41 is een inductieve opnemer 42 resp. 43 opgesteld. Elk van de opnemers 42 resp. 43 geeft telkens een impuls af indien een aan de omtrek van de desbetreffende schijf aangebrachte inkeping de opnemer passeert. Deze impulsen worden via de 35 verbindingen 44 resp. 45 overgebracht aan één of meer in een 78 1 1 9 6 4 : 9 comparator 46 ondergebr achte electronische tellers, waarbij voor elke opnemer 42 resp. 43 afzonderlijk één of meer tellers zijn aangebracht. Deze tellers tellen het aantal impulsen van de onderling identieke schijven 40 resp. 41 5 continu. Indien de schijven 40 en 41 per tijdseenheid hetzelfde aantal omwentelingen volbrengen, zal op elk tijdstip de stand van de tellers dezelfde zijn. Indien elk der tellers vol is, wordt op nul teruggesprongen, waarna opnieuw wordt geteld.

10 Indien echter het door het door de aftakas aan- .

gedreven werktuig gevraagde koppel op ongewenste wijze te groot wordt, zullen de platen van de platenkoppeling 35 onderling gaan slippen, zodat de opnemer 42 een groter aantal impulsen doet tellen dan de opnemer 43. Een aan de 15 tellers gekoppelde comparator telt het verschil van de aantallen getelde impulsen en gewft een signaal indien dit verschil een van te voren vastgesteld aantal overschrijdt.

Dit vastgestelde aantal kan bijvoorbeeld in totaal een verschil van zes omwentelingen tussen de schijven 40 en 41 20 onderling zijn. Het verschilsignaal wordt door middel van een signaalversterker 47 versterkt en via een verbinding 48 · toegevoerd aan de bedieningsinrichting 38, waarvan de regel-schuif tem gevolge van dit versterkte signaal versteld wordt naar-:·een stand, waarin de druk in het hydraulische 25 circuit die de platen van de platenkoppeling op elkaar ^ drukt, wegvalt zodat de assen 36 en 37 daarna ontkoppeld zijn. Nadat het te grote vereiste koppel van het werktuig is opgeheven (bijvoorbeeld door h_effen van de hef inrichting), worden de assen 36 en 37 weer gekoppeld doordat de regel-30 schuif van de bedieningsinrichting 38 (bij voorkeur met de * hand) versteld wordt.

Opgemerkt wordt dat het noodzakelijk is dat de tellers, die in de comparator 46 zijn ondergebracht, pas beginnen te tellen na een bepaald tijdsverloop na aanvang 35 van het bedrijf.' Bij het aanzetten van het werktuig zal 78 1 1 9 6 4 10 altijd slip optreden in ‘de koppeling 35 , zodat in dat geval de koppeling reeds direct na het in werking stellen van het werktuig zou ontkoppelen. Teneinde dit te voorkomen, is in de bedieningsinrichting 38 een astabiele multivibrator 5 aangebracht waaraan del^ers zijn gekoppeld, die het eerste signaal van de multivibrator eerst na bijvoorbeeld één minuut via een verbinding 49 als startsignaal voor de beide stellen tellers afgeven.

De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat in de 10 beschrijving en/of in de conclusies is vermeld, maar heeft ook betrekking op de details van de figuren al dan niet beschreven.

78 1 1 9 6 4

Claims

1. Trekker met een aandrij fmotor, .aangedreven loopwielen en een hefinrichting voor het dragen en/of trekken van een werktuig, met het kenmerk, dat de trekker regelmiddelen omvat, die de aandrijving van de trekker automatisch aan de 5 door het werktuig veroorzaakte trekkerbelasting doen aanpassen.

2. Trekker volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de regelmiddelen afhankelijk: van de belasting van de aandrij fmotor de stand van de hefinrichting regelen.

3. Trekker volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat middelen aanwezig zijn die het toerental van de aandrijfmotor met een ingesteld normtoerental vergelijken.

4. Trekker volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het toerental van de aandrijfmotor wordt weergegeven 15 door van een opnemer afkomstige signalen.

5. Trekker volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat het riormtoerental door signalen van een instelbare impulsgever wordt weergegeven.

6. Trekker volgens conclusies 4 en 5, met het kenmerk, 20 dat de signalen afzonderlijk door tellers worden geteld.

7. Trekker volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat een comparator is aangebracht die verschillen van de tellers signaleert.

8. Trekker volgens conclusie 7, met het kenmerk, 25 dat het comparatorsignaal een regelschuif van de hefinrichting stuurt.

9. Trekker volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de normale, bedrijfsstand van de hefinrichting door handbediening van de regelschuif instelbaar is.

10. Trekker volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de hefinrichting zijn normale bedrijfsstand inneemt indien het comparatorsignaal afwezig is.

11. Trekker volgens een der conclusies 6-10, met het kenmerk, dat het tellen van de tellers na een startsignaal 78 1 1 9 6 A S « 1 2 wordt aangevangen.

12. (Trekker volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het startsignaal van een multivibrator afkomstig is, die voor één of meer delers is geschakeld.

13. Trekker volgens een der voorgaande conclusies, voor zien van een hydraulische variator, met het kenmerk, dat de regelmiddelen afhankelijk van slip van de aangedreven wielen ten opzichte van de grond de overbrengingsverhouding van de variator regelen.

14. Trekker met door middel van een koppelomvormer aangedreven loopwielen en middelen voor het aankoppelen van een getrokken werktuig, met het kenmerk, dat de trekker regelmiddelen voor de koppelomvormer omvat, die de instelling van de koppelomvormer automatisch doen aanpassen 15 aan de maximale trekkracht, die de. loopwielen kunnen uitoefenen.

15. Trekker volgens conclusie 13 of 14, met het kenmerk, dat de regelmiddelen tellers omvatten die het aantal omwentelingen van ten minste één aangedreven loopwiel 20 vergelijken met een niet'-aangedreven loopwiel.

16. Trekker volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat het aantal omwentelingen vaststelbaar is met behulp .van opnemers, die nabij de loopwielen zijn opgesteld.

17. Trekker volgens conclusie 16, met het kenmerk, 25 dat de opnemers inductieve opnemers zijn en zijn opgesteld nabij aan de loopwielen bevestigde, van discontinuïteiten voorziene schijven of dergelijke.

18. Trekker volgens een der conclusies 15 - 17, met het kenmerk, dat de tellers de omwentelingen in de tijd 30 onbegrensd tellen.

19. Trekker volgens een der conclusies 15 - 18, met het kenmerk, dat aan de tellers een comparator is toegevoegd, die een van te voren vastgesteld verschil in omwentelingen van het aangedreven en het niet-aangedreven 35 loopwiel signaleert. 78 1 1 9 6 4

20. Trekker volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat het uitgangssignaal van de comparator een regelschuif stuurt.

21. Trekker volgens conclusie 20, met het kenmerk, 5 dat de regelschuif een tuimelschijf van de hydraulische pomp van de variator verstelt.

22. Trekker volgens conclusie 20 of 21, met het kenmerk, dat de regelschuif een tuimelschijf van de hydraulische motor van de variator verstelt.

23. Trekker volgens een der conclusies 20-22, met het kenmerk, dat het signaal van de comparator de variator naar een grotere overbrengingsverhouding regelt.

24. Trekker volgens een der conclusies 20 - 23, met het kenmerk, dat het uitgangssignaal van de comparator 15 een regelschuif voor het verstellen van de hefinrichting van de trekker stuurt.

25. Trekker volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de regelmiddelen zowel de stand van de variator als die van de hef inrichting sturen.

26. Trekker volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de trekker middelen omvat voor het automatisch ontkoppelen van een in de aandrijving van een af takas aangebrachte koppeling.

27. Trekker met een aandrijfmotor en een af takas voor de 25 aandrijving van een aan de trekker gekoppeld werktuig, welke aftakas door middel van een bedienbare koppeling met de aandrijfmotor is gekoppeld, met het kenmerk, dat de trekker middelen omvat die de koppeling bij overschrijding van een ingesteld maximaal koppel automatisch doen 30 ontkoppelen.

28. .Trekker volgens conclusie 26 of 27, met het kenmerk, dat de koppeling een platenkoppeling is, welks platen door hydraulische druk kunnen worden gekoppeld.

29. Trekker volgens een der conclusies 26-28, 35 met het.kenmerk, dat de regelmiddelen tellers omvatten die 78 1 1 9 6 4 ΐ 14 ' het aantal omwentelingen van een aandrijvende as van de koppeling vaststellen.

30. Trekker volgens een der conclusies 26 - 29, met het kenmerk, dat de regelmiddelen tellers omvatten die 5 het aantal omwentelingen van een aangedreven as van de koppeling vaststellen.

31. Trekker volgens een der conclusies 26 - 30, met het kenmerk, dat de regelmiddelen een comparator omvatten, die een verschil van het getelde aantal 10 omwentelingen van de aandrijvende as en die van de aangedreven as signaleert.

32. Trekker volgens conclusie 30, met het kenmerk, dat het comparatorsignaal optreedt na een van te voren vastgesteld verschil van de getelde omwentelingen van 15 beide assen,

33* Trekker volgens een der conclusies 28 - 32,‘ . met-het kenmerk, dat het signaal van de comparator een regel-schuif stuurt, die in het hydraulische circuit van de koppeling is aangebracht. 20

34* Trekker volgens een der conclusies 29 - 33, met het kenmerk, dat de regelmiddelen een signaalgever omvatten, die de tellers na een van te voren vastgesteld tijdsverloop doet starten.

35. Trekker zoals hiervoor beschreven en in de tekeningen .25 is weergegeven. -o-o-o-o- 78118 64