NL7808721A

NL7808721A - Opneeminrichting voor toesteleenheden van de elektri- sche signaaloverdrachtstechniek.

Info

Publication number: NL7808721A
Application number: NL7808721A
Authority: NL
Original assignee: Philips Nv
Priority date: 1978-08-24
Filing date: 1978-08-24
Publication date: 1980-02-26
Also published as: JPS5816637B2; JPS5536992A; CA1132238A; AR216609A1; MX147800A; DK349279A; GB2029115B; GB2029115A; US4288838A; AU5009779A; FR2434548A1; DE2932883A1; BE878377A; IT7968701A0; AU528917B2; BR7904652A; IT1121463B; SE432043B; FR2434548B1; SE7906952L

Description

'<* v' J V

PHN 9212 N.V. Philips'Gloeilampenfabrieken te Eindhoven.

Opneeminrichting voor toesteleenheden van de elektrische signaaloverdrachtstechniek.

De uitvinding heeft betrekking op een opneeminrichting voor toesteleenheden van de elektrische signaaloverdracht s techniek met twee evenwijdige draagbalken waartussen zich een aantal, dwars op de draagbalken staande, in 5 een eerste verticaal vlak gelegen kabelgeleidingsbalken uitstrekken, alsmede een aantal in en uit de opneeminrichting voerende kabels die geleid zijn langs de kabelgeleidingsbalken en die binnen de opneeminrichting in hoofdzaak evenwijdig aan de draagbalken lopen, van welke kabels een 10 aantal aan hun uiteinden zijn voorzien van een rijconnec- tor voor de elektrische verbinding met zich in de toesteleenheden bevindende insteekbare signaalverwerkingsplaten via achtereenvolgens 'een rijconnector die zich op een po-sitioneerplaat bevindt, een aan de positioneerplaat beves-15 tigde moederplaat en een op de positioneerplaat bevestigde verdere rijconnector waarin een signaalverwerkingsplaat is gestoken.

Bij een bekende (uit "Philips Telecommunicatien Review" Volume 33, No. 3» September 1975» P· 1^5) opneem-20 inrichting van de in de aanhef genoemde soort is de posi tioneerplaat voorzien van rijconnectoren voor zogenaamde laag-frequent in- en uitgaande stationskabels, alsmede van rijconnectoren voor laag-frequent verbindingen tussen de signaalverwerkingsplaten in een toesteleenheid. Door 25 de miniaturisering van de signaalverwerkingsplaten is het aantal signaalverwerkingsplaten per toesteleenheid toegenomen en derhalve ook het aantal in- en uitgaande stationskabels. De ruimte tussen de kabelgeleidingsbalken en de C 7808721 \ _ 2 _ -JEHN -92.1.2._________________________________________________________________________ positioneerplaat raakte daardoor zo vol bezet met in- en uitgaande kabels dat enerzijds de bereikbaarheid van de van connectoren voorziene kabeluiteinden moeilijker is geworden terwijl anderzijds de verplaatsbaarheid van de kabeluiteind-5 en aanzienlijk is afgenomen. Deze verplaatsbaarheid en bereikbaarheid dienen optimaal te zijn wil men de connectoren in de relatief kleine werkruimte nog redelijk goed kunnen aansluiten op de positioneerplaat.

Het aansluitprobleem van connectoren komt ver-10 sterkt naar voren nu men in combinatie met de laag-frequent-kabels ook hoogfrequent-kabels is gaan toepassen van de coaxiale soort die aan hun kabeluiteinden zijn voorzien van coaxiale connectoren. Deze coaxiale connectoren moeten worden bevestigd op de positioneerplaat waarop een ver-15 binding tot stand wordt gebracht met coaxiale tegenconnec-toren die zich op de signaalverwerkingsplaten bevinden.

Omdat de zogenaamde insteektolerantie van coaxiale connectoren aanzienlijk kleiner is dan de insteektolerantie bij rij-connectoren (in het laag-frequent gedeelte van de positioneer-20 plaat) trad het probleem op de aan de kabeluiteinden bevestigde coaxiale connectoren zo uit te richten in de ter beschikking staande kleine werkhoogte tussen reeds gemonteerde toesteleenheden dat hun hartlijnen samenvallen met de hartlijnen van de coaxiale tegenconnectoren op de 25 signaalverwerkingsplaten.

Het doel van de uitvinding is een opneeminrichting te verschaffen waarin het uitrichten van coaxiale connectoren en tegenconnectoren geen probleem meer vormt terwijl de genoemde connectoren tevens goed bereikbaar zijn.

30 De uitvinding heeft daartoe het kenmerk, dat zich tussen de draagbalken ten minste een dwars op de draag-balken staande montagebalk uitstrekt waarop een aantal met de uiteinden van de kabels verbonden coaxiale connectoren zijn gepositioneerd die via een aantal openingen in de po-35 sitioneerplaat samenwerken met een aantal coaxiale tegen connectoren die zich op de signaalverwerkingsplaten be- \ O 7808721 ·. Μ _ 3 _ JPHN 9212_____________________________________—________________________— . -..........---:........- vinden, welke montagebalk tijdens de montage van de genoemde coaxiale connectoren afneembaar is opgehangen aan de draagbalken en na de montage van de positioneerplaat vast is verbonden met de positioneerplaat die op zich-5 zelf aan de draagbalken is bevestigd.

Doordat de montagebalk de coaxiale connectoren reeds vódrricht t.o.v. de openingen in de positioneerplaat is een goede montage van de positioneerplaat mogelijk, gevolgd door een gemakkelijke montage van de signaalverwerkings-10 platen in de toesteleenheden.

Om te voorkomen dat een nauwkeurige positionering van het gatenpatroon van de positioneerplaat ten opzichte van het gatenpatroon in de montagebalk tijdens het pons-proces zou leiden tot kostenverhoging heeft een voorkeurs-15 uitvoeringsvorm van de opneeminrichting tot kenmerk dat zowel de montagebalk als de positioneerplaat zijn voorzien van openingen waardoorheen de coaxiale connectoren met speling zijn gestoken.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de 20 hand van de tekening waarin

Fig. 1 een bekende opneeminrichting in perspectief toont,

Fig. 2 een voorkeursuitvoeringvorm van een opneeminrichting volgens de uitvinding in perspectief toont, 25

Fig. 3 een vertikale doorsnede toont over de positioneerplaat en de montagebalk van de opneeminrichting volgens fig. 2,

Fig. k een horizontale doorsnede toont langs de lijn IV-IV in fig. 3» 30 Fig. 5 een vooraanzicht toont van de helft van een positioneerplaat,

Fig. 6 een onderaanzicht toont van de positioneerplaat volgens fig. 5»

Fig. 7 een bovenaanzicht toont van de positioneer-35 plaat volgens fig. 5»

Fig. 8 een zij-aanzicht toont van de positioneer- 7808721 PHN 9212____ _________________________________ ___________________ _ h _ plaat volgens fig. 5>

Fig. 9» een langsdoorsnede toont op vergrote schaal van een coaxiale verbinding toegepast in een opneem-inrichting volgens fig. 2, 5 Fig. 10 een perspectivisch aanzicht toont van twee in een opneeminrichting volgens fig. 2 toegepaste toesteleenheden met een boven op iedere toesteleenheid aangebrachte koelinrichting.

De met fig. 1 geïllustreerde bekende opneemin-10 richting bevat twee metalen, aan elkaar evenwijdige verti cale draagbalken 1 en 3 met een L-vormig dwarsprofiel die zijn bevestigd aan resp. verticale kolommen 5 en 7 die zowel een zijwaartse als een achterwaartse begrenzing vormen van de opneeminrichting.

15 Tussen de draagbalken 1 en 3 strekken zich een aantal hori zontale kabelgeleidingsbalken 9 uit die zijn voorzien van beugels 11 en pennen 13 voor de geleiding van in- en uit de opneeminrichting voerende stationskabels 15 en zogenaamde interne kabels 17 die o.a. dienen voor de voeding van 20 signaalverwerkingsplaten 19· (slechts één signaalverwerkings- plaat zichtbaar.) De kabels 15 en 17 lopen in hoofdzaak evenwijdig aan de draagbalken 1 en 3 en zijn bij een volbezette opneeminrichting gelijkmatig verdeeld over de gehele breedte van de opneeminrichting. De kabels 15 zijn nabij 25 hun uiteinden voorzien van rijconnectoren 21 van een op zichzelf gebruikelijke soort, terwijl de kabels 17 nabij hun uiteinden zijn voorzien van rijconnectoren 23 die eveneens van een op zichzelf gebruikelijke soort zijn. De rij-connectoren 21 en 23 van eennog niet door een toesteleenheid 30 25 bezette sectie van de opneeminrichting worden voorlopig bevestigd aan een horizontale parkeerbalk 27 die op de draagbalken 1 en 3 is geschroefd. Voordat een sectie van de opneeminrichting wordt bezet met een toesteleenheid 25 worden de betreffende rijconnectoren los gemaakt van de 35 betreffende parkeerbalk. In het onderhavige geval wordt een sectie bezet die onder de parkeerbalk 27 is gelegen. Daar- '-^78 0 8 7 2 1 PHN 9212 ____________________________ ____________ _ ___________________ r - 5 - toe -worden o.a. betreffende rijconnectoren 29 los gemaakt van een parkeerbalk 31 en vervolgens gestoken door een venster 33 in een metalen positioneerplaat 35. Op de posi-tioneerplaat 35 bevinden zich rijconnectoren 37 waarmee de 5 rijconnectoren 29 worden verbonden. De positioneerplaat 35 wordt pas op de draagbalken 1 en 3 bevestigd als alle betreffende, voordien geparkeerde rijconnectoren door de betreffende vensters van de positioneerplaat zijn gestoken. Daarna worden deze connectoren verbonden met de betreffende 10 rijconnectoren op de positioneerplaat.

De toesteleenheid 25 wordt op de positioneerplaat 35 bevestigd nadat de positioneerplaat 35 op de draagbalken 1 en 3 is gemonteerd. De toesteleenheid kan nu worden gevuld met een aantal signaalverwerkingsplaten waarvan een-15 voudigheidshalve slechts de signaalverwerkingsplaat 19 is getekend. De toesteleenheid 25 is voorzien van geleidingen 39 voor het inschuiven resp. insteken van de signaalverwerkingsplaten 19* De signaalverwerkingsplaten 19 bevatten een plaat met gedrukte bedrading waarop een aantal elektrische 20 componenten zijn gemonteerd die elektrische signalen bewerken.

Bij de in het onderhavige geval voor telefonie bedoelde opneeminrichtingen bewerken de genoemde componenten spreek-signalen. Op de positioneerplaat 35 bevindt zich een rijconnec tor 41 voor elke signaalverwerkingsplaat 19· De 25 signaalverwerkingsplaten 19 zijn voorzien van een op zich zelf bekend en derhalve niet getoond insteekgedeelte dat wordt gestoken in de rijconnectoren 41. Aan de achterzijde van de positioneerplaat 35 bevindt zich een op de positioneerplaat gemonteerde moederplaat 43 die aan beide zijden is 30 voorzien van gedrukte bedrading en waarin zich doorgemetalli seerde gaten bevinden. Alle op de positioneerplaat 35 bevestigde rijconnectoren (37 en 41) bezitten aansluitpennen die door openingen in de positioneerplaat 35 in de gemetalliseerde gaten van de moederplaat 43 zijn gestoken. De 35 elektrische verbinding van deze aansluitpennen met de moeder plaat 43 wordt in één keer gemaakt door golfsolderen als 7808721 \ . .

3 -6 - PHN 9 212 _ ______________________________________________________________________ ___________ de positioneerplaat 35 zich nog in de gedemonteerde toestand bevindt. De moederplaat 43 is voorzien van uitsparingen 45 voor het doorsteken van de rijconnectoren 29·

Door toepassing van voor hoge frequenties ge-5 schikte coaxiale kabels die aan hun uiteinden zijn voorzien van coaxiale connectoren moesten deze coaxiale connectoren door openingen in de positioneerplaat worden gestoken om elektrisch te worden verbonden met coaxiale tegenconnectoren die zich op de signaalverwerkingsplaten 19 bevinden. Deze 10 coaxiale connectoren en tegenconnectoren moeten anders dan rijconnectoren zeer nauwkeurig op elkaar uitgelijnd worden om beschadiging van de contactpennen en contactbussen te voorkomen. Bij het monteren van de positioneerplaat 35 op de draagbalken 1 en 3 blijft echter nauwelijks ruimte 15 achter de positioneerplaat 35 over voor het manoeuvreren van de coaxiale connectoren. In de in het navolgende beschreven opneeminrichting volgens de uitvinding is het aan de hand van de bekende opneeminrichting besproken probleem opgelost.

De met de bekende opneeminrichting overeenstemmende leien 20 van de opneeminrichting volgens de uitvinding zijn met over eenkomstige (met fig. 1) verwijzingscijfers voorzien en worden kortheidshalve niet nader toegelicht.

Bij de in fig. 2 getoonde opneeminrichting is van de in- en uit de opneeminrichting voerende stationskabels 25 15 het deel dat coaxiaal uitgevoerd is links weergegeven.

Onder de parkeerbalk 31 bevindt zich een horizontale montage-balk 47 van plaatmetaal (bijvoorbeeld staal). Bij meerdere secties die corresponderen met meerdere toesteleenheden 25 van een opneeminrichting ontstaat een zich herhalend patroon 30 van montagebalken die zich tussen twee parkeerbalken uit strekken. Zo bevindt zich bijvoorbeeld een montagebalk 49 tussen de parkeerbalken 27 en 31· De montagebalk 47 is zowel nabij zijn linker- als rechter uiteinde tweemaal haaks omgezet zodat oren 51 en 53 zijn gevormd. In elk van de 35 oren 51 en 53 bevindt zich een uitsparing 55 waarmee de mon tagebalk 47 los kan worden opgehangen aan pennen 57 die in 7808721 - 7 ......- PHN 9212 ___ ......______ de draagbalken 1 en 3 zijn geschroefd. De grootte van de uitsparing 55 en de diameter van de pen 57 zijn zo op elkaar afgestemd dat de montagebalk 47 zowel naar links als naar rechts alsook naar boven en naar onder t.o.v. de 5 pennen 57 kan worden verschoven. Bij voorkeur wordt als pen een zogenaamde borstbout (schroefbout met kop en aanslag-borst)gebruikt die slechts zover in de draagbalken 1 en 3 wordt geschroefd dat de oren 51 en 53 nog naar voren en naar achteren kunnen worden geschoven tussen de genoemde 10 kop en de draagbalken 1 en 3· De montagebalk 47 kan uiter aard op vele manieren verplaatsbaar aan de draagbalken 1 en 3 worden opgehangen. De beschreven manier met de oren 51 en 53 die ontstaan door tweemaal haaks omzetten heeft het voordeel dat de oren 51 en 53 tevens voor voldoende 15 ruimte voor de kabels zorgen achter de montagebalk. De montagebalk 47 is zodoende na ophanging kantelbaar en verschuifbaar in alle richtingen. In de montagebalk 47 bevindt zich een regelmatig patroon van gaten 59· De uiteinden van de coaxiale kabels 15 zijn voorzien van coaxiale connectoren 20 61 die met speling door de gaten 59 kunnen worden gestoken.

In het onderste gedeelte van de positioneerplaat 35 bevindt zich een patroon van gaten 63 dat correspondeert met het patroon van gaten 59 in de montageblak 47· Bij het plaatsen van de positioneerplaat 35 steken de coaxiale connectoren 25 61 eveneens met speling door de gaten 63 in de positioneer plaat 35· Met de coaxiale connectoren 61 corresponderende coaxiale tegenconnectoren 65 zijn gemonteerd op de signaal-verwerkingsplaten 19 (zie fig. 3) door middel van L-vormige stroken 67 die op de signaalverwerkingsplaten 19 zijn be-30 vestigd. Een coaxiale connector 61 en de daarmee correspon derende coaxiale tegenconnector 65 vormen telkens een coaxiale verbinding 69 waarvan de details nog zullen worden besproken aan de hand van figuur 9·

Uit de figuren 2, 3 en 5 wordt duidelijk dat 35 de positioneerplaat 35 verdeeld is in een drietal sectoren.

Van onder naar boven gaand treft men eerst een sector aan 7808721 PHN9212 ____ _____ __ ___ - 8 - met het patroon van gaten 63 voor de coaxiale connectoren 61 die met de coaxiale tegenconnectoren 65 (zie fig. 3) coaxiale verbindingen 69 (zie fig. 9) vormen die in de in en uit de opneeminrichting voerende coaxiale stations-3 kabels 13 zitten. De coaxiale verbindingen 69 worden door gaans bij de afnemers van een opneeminrichting geïnstalleerd zodat de bereikbaarheid van deze verbindingen voor de montage optimaal moet zijn. Boven het patroon van de gaten 63 bevindt zich nog een verder gatenpatroon (in fig. 5 10 eenvoudigheidshalve niet getekend) voor het doorsteken van coaxiale connectoren 71 die verbonden worden met coaxiale tegenconnectoren 73 die op de L-vormige stroken 67 van de signaalverwerkingsplaten 19 zijn aangebracht. De coaxiale connectoren 71 en de coaxiale tegenconnectoren 73 vormen 13 samen coaxiale verbindingen die van dezelfde soort zijn als de coaxiale verbindingen (zie fig. 9) en die worden gebruikt voor onderlinge verbindingen tussen de signaalverwerkingsplaten 19 van eenzelfde toesteleenheid 25· Dit gebeurt met behulp van coaxiale kabels 75 (zie fig. 3) die 20 zich achter de positioneerplaat 35 in een nagenoeg hori zontale baan uitstrekken. In figuur 3 zijn de coaxiale kabels 75 een kwart slag gedraaid om ze zichtbaar te maken. De derde en bovenste sector van de positioneerplaat 35 is bezet met de laag-frequent rijconnectoren 41 waarin de 25 signaalverwerkingsplaten 19 al of niet met behulp van rij- connectoren 77 worden gestoken. De rijconnectoren 41 zijn via de moederplaat 43 (zie fig. 3) verbonden met de zich eveneens in de derde sector bevindende rijconnectoren 37·

De rijconnectoren 37 worden door middel van door de vensters 30 33 gestoken rijconnectoren 79 (zie fig. 2) verbonden met kabels 81. De kabels -81 dienen voor laag-frequent verbindingen die in- en uit de opneeminrichting voeren. Bij de kabels 81 kunnen zich echter ook kabels bevinden voor laagfrequent verbindingen tussen de signaalverwerkings-35 platen 19 van eenzelfde toesteleenheid (zoals de kabels 17 in figuur 1).

7808721 9 - ΡΗΝ 9212_____________________________________________________________________ _________________________ Ί

De montage van de coaxiale connectoren 61 op de montagebalk 47 vindt plaats nog voordat de montagebalk 47 op de pennen 57 is gehangen zodat de bereikbaarheid en manoeuvreerbaarheid van de connectoren optimaal is. Dit 5 is deels ook te danken aan het feit dat de hoogte (in verticale richting in gemonteerde toestand) van de montagebalk 47 aanmerkelijk kleiner is dan de hoogte van de posi-tioneerplaat 35 die later aangebracht wordt. Nadat alle coaxiale connectoren 61 zijn bevestigd op de montagebalk 10 47 wordt deze opgehangen aan de pennen 59· Doordat de positioneerplaat 35 op zichzelf weer wordt uitgericht t.o.v. de montagebalk 47 hebben de coaxiale connectoren 61 hiermee reeds een vóóruitlijning verkregen t.o.v. het patroon van gaten 63 in de positioneerplaat 35· Doordat 15 tevens de töesteleenheid 25 op zichzelf weer wordt uitge richt t.o.v. de positioneerplaat 35 hebben de coaxiale connectoren ook reeds een vóóruitlijning verkregen t.o.v. de coaxiale tegenconnectoren 65 die zich op de signaalver-werkingsplaten 19 bevinden die later in de toesteleenheden 20 25 worden geschoven. Het uitrichten van de positioneerplaat 35 t.o.v. de opgehangen montagebalk 47 geschiedt door middel van aan de montagebalk 47 gevormd zoeklippen 83 en 85 die passen in respectievelijk gaten 87 en 89 die zijn aangebracht in de positioneerplaat 35· (zie figuren 2 en 25 5). Een derde zoeklip 91 van de montagebalk 47 past in een gat 93 van de positioneerplaat 35. Nadat de positioneerplaat 35 is uitgericht t.o.v. de montagebalk 47 wordt de nog beweegbaar op de pennen 47 hangende montagebalk aan de positioneerplaat 35 geschroefd. Dit gebeurt met behulp 30 van ten minste twee schroeven 95 en 97 die worden geschroefd in schroefgaten in de montagebalk 47· In figuur 2 is slechts een schroefgat 99 zichtbaar. Het uitrichten van de toestel-eenheid 25 t.o.v. de positioneerplaat 35 gebeurt met behulp van een uit de positioneerplaat 35 geponste zoeklip 35 101 die past in een sleuf 102 die is gevormd in de bodem plaat van de töesteleenheid 25· Nadat de positioneerplaat 35 aan de montagebalk 47 is bevestigd wordt de positioneer- 7808721 \ ΡΗΝ 9212__ ______ __________________________ _______________________ . 1 α plaat 35 op de draagbalken 1 en 3 geschroefd met behulp van zowel links (niet zichtbaar) als rechts in de positio-neerplaat 35 bevestigde schroeven 103 die voor uitvallen uit de positioneerplaat 35 worden behoed door schroefbussen 105 die tevens de afstand bepalen tussen de positioneer-5 plaat 35 en de draagbalken 1 en 3· Hierna wordt de toestel eenheid 25 vastgeschroefd op de positioneerplaat 35 waarna de signaalverwerkingsplaten 19 in de toesteleenheid 25 worden gestoken. Hierbij worden per signaalverwerkingsplaat 19 tegelijk de rijconnectoren 77 met de rijconnectoren 41 10 verbonden, de coaxiale tegenconnectoren 73 met de coaxiale connectoren 71 en de coaxiale tegenconnectoren 65 met de coaxiale corinectoren 61 (zie fig. 3)·

Om te voorkomen dat uiterst nauwkeurige fabri-cagetoleranties van in het bijzonder de positioneerplaat 15 35 en de montagebalk 47 kostenverhogend zouden werken is voor een bepaalde speling gezorgd tussen de coaxiale connec-toren 61 en de gaten 59 respectievelijk 63 in de montagebalk 47 en de positioneerplaat 35· Deze speling is in figuur 9 voor de positioneerplaat 35 aangeduid met het 20 verwijzingscijfer 107 en voor de montagebalk 47 met het verwijzingscijfer 109· In principe kunnen de spelingen 107 en 109 gelijk zijn. Uiteraard zijn de genoemde spelingen mede afgestemd op de toelaatbare insteektolerantie van de coaxiale cónnectoren. De coaxiale verbinding 69 die ont-25 staat door verbinden van de coaxiale penconnector 61 met de coaxiale busconnector 65 alsmede door de bussen 110 en 112 is constructief van een op zichzelf gebruikelijke soort. Wezenlijk zijn echter de spelingen 107 en 109 voor de buitenste delen van de verbinding die door de positio-30 neerplaat 35 en de montagebalk 47 heen steken. Vermeldens waard is nog dat ηά de genoemde verbinding tot stand te hebben gebracht het niet nodig is de zijdelingse verschuifbaarheid in de gaten 63 en 65 op te heffen door het vastschroeven van een moer 111 en een afstandsbus 113·. Het 35 is voldoende om de moer 111 en de bus 113 licht aan te 7808721 -11“ .. PHN 9 212.. _______________________________________________________________________________________________________________....._ .............................___________

De vergrote informatiestroom per kabel en de toegenomen miniaturisering van de elektrische onderdelen op de signaalverwerkingsplaten 1p heeft geleid tot een grotere warmteontwikkeling dan voorheen in de toesteleen-5 heden 25. Doordat de signaalverwerkingsplaten 19 verticaal zijn opgesteld in de toesteleenheden 25 (zie fig. 1) en de toesteleenheden 25 zijn voorzien van doorstroomopeningen 115 (zie fig. 10) kan gebruik worden gemaakt van de natuurlijke trek van verwarmde lucht. Eventueel kan deze 10 natuurlijke trek nog worden aangevuld door een geforceerde koeling. Een dergelijke geforceerde koeling is echter in een belangrijk aantal gevallen niet noodzakelijk als - zoals in een voorkeursuitvoeringsvorm van de beschreven opneeminrichting - gebruik wordt gemaakt van een dakvormige 15 leidinrichting 117 die telkens tussen twee toesteleenheden 25 is gemonteerd en dient als koelinrichting. De volgens pijlen 119 intredende relatief koude lucht kan via de gestippelde lijnen 121 opstijgen tussen de signaalverwerkingsplaten 19 (eenvoudigheidshalve niet getkend) en weer 20 uittreden door een venster 123 in de leidinrichting 117 volgens pijl 125*

Het zal duidelijk zijn dat de opneeminrichting volgens de uitvinding niet beperkt is tot een bepaald type kabel zoals de genoemde coaxiale kabels. Ook de in ontwikke-25 ling zijnde vezeloptische telecommunicatiekabels kunnen met voordeel toegepast worden in de beschreven opneeminrichting. Bij een dergelijk type kabel is het uitrichten van de eveneens coaxiale connectordelen van groot belang.

7808721

Claims

1. Opneeminrichting voor toesteleenheden van de elektrische signaaloverdrachtstechniek met twee evenwijdige draagbalken waartussen zich een aantal, dwars op de draagbakken staande, in een eerste verticaal vlak gelegen kabel- 5 geleidingsbalken uitstrekken, alsmede een aantal in en uit de opneeminrichting voerende kabels die geleid zijn langs de kabelgeleidingsbalken en die binnen de opneeminrichting in hoofdzaak evenwijdig aan de draagbalken lopen, van welke kabels een aantal aan hun uiteinden zijn voorzien van een 10 rijconnector voor de elektrische verbinding met zich in de toesteleenheden bevindende insteekbare signaalverwerkings-platen via achtereenvolgens een rijconnector die zich op een positioneerplaat bevindt, een aan de positioneerplaat bevestigde moederplaat en een op de positioneerplaat beves-15 tigde verdere rijconnector waarin, een signaalverwerkings- plaat is gestoken, met het kenmerk, dat zich tussen de draagbalken ten minste een dwars op de draagbalken staande montagebalk uitstrekt waarop een aantal met de uiteinden van de kabels verbonden coaxiale connectoren zijn geposi-20 tioneerd die via een aantal openingen in de positioneerplaat samenwerken met een aantal coaxiale tegenconnectoren die zich op de signaalverwerkingsplaten bevinden, welke montagebalk tijdens de montage van de genoemde coaxiale connectoren afneembaar is opgehangen aan de draagbalken en na de montage 25 van de positioneerplaat vast is verbonden met de positioneer plaat die op zichzelf aan de draagbalken is bevestigd.

2. Opneeminrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat zowel de montagebalk als de positioneerplaat zijn voorzien van openingen waardoorheen de coaxiale connec- 30 toren met speling zijn gestoken.

3. Opneeminrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de montagebalk is voorzien van oren waarmee de montagebalk is opgehangen aan pennen die zijn bevestigd aan de draagbalken, waarbij de montagebalk in de opgehangen 35 toestand verplaatsbaar is t.o.v. de pennen. '7808721 '"'N - 13 PUN 9212 ___ ______________ ____ h. Opneeminrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een in een tweede verticaal vlak gelegen, dwars op de draagbalken staande parkeerbalk voor rijconnectoren, waarbij de kabels zich uit-5 strekken in een schachtvormige ruimte tussen het genoemde eerste en tweede verticale vlak, terwijl de positioneer-plaat is voorzien van vensters voor het doorsteken van de zich op de parkeerbalk bevindende rijconnectoren.

5. Opneeminrichting volgens conclusie 1, met het 10 kenmerk, dat voor elke signaalverwerkingsplaat in een toe- steleenheid een rijconnector op de positioneerplaat is bevestigd.

6. Opneeminrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de positioneerplaat is voorzien van een posi- 13 tioneerlip die past in een uitsparing van de betreffende toesteleenheid, terwijl de montagebalk is voorzien van met positioneermiddelen op de positioneerplaat samenwerkende positioneermiddelen.

7. Opneeminrichting volgens conclusie 1, met het 20 kenmerk, dat de signaalverwerkingsplaten in de toesteleen- heden verticaal zijn opgesteld terwijl tussen de toestel-eenheden een dakvormige leidinrichting is aangebracht voor het toe- en afvoeren van koellucht. 7808721