NL2021760B1 - Inrichting voor het opvangen van een poliep alsmede samenstel en toepassing daarvan - Google Patents

Abstract

De uitvinding' heeft betrekking" op een Inrichting voor het opvangen van een poliep, omvattende een behuizing en een binnen de behuizing en ten opzichte daarvan om een rotatieas roteerbare verzamelschijf welke ten minste een houder omvat voor het opvangen van een poliep, welke verzamelschijf aan een bovenzijde is afgedekt door een deksel van de behuizing en aan een onderzijde is afgedekt door een bodem van de behuizing, welke bodem en deksel onderling niet—roteerbaar zijn verbonden, waarbij het deksel een toevoeraansluiting omvat voor koppeling met een toevoerleiding en de bodem een afvoeraansluiting omvat voor koppeling met een afvoerleiding, welke toevoeraansluiting en afvoeraansluiting onderling zijn uitgelijnd, en de schijf positioneerbaar is tussen het deksel en de bodem om de ten minste ene houder voor het opvangen van een poliep te positioneren tussen de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting. De uitvinding heeft tevens betrekking op de toepassing van de inrichting en op een samenstel van een inrichting volgens de uitvinding en een beker voor het daarin bewaren van ten minste een houder en een opgevangen poliep.

Description

INRICHTING VOOR HET OPVANGEN VAN EEN POLIEP ALSMEDE SAMENSTEL EN TOEPASSING DAARVAN

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het opvangen van een poliep volgens de aanhef van conclusie 1. Tevens heeft de uitvinding betrekking op een samenstel van een behuizing en houders. Ook heeft de uitvinding betrekking op een toepassing van de inrichting volgens de uitvinding.

Een dergelijke inrichting is in de techniek bekend. Deze worden gebruikt om poliepen die zijn verwijderd uit het lichaam van een patiënt, wat doorgaans met een endoscoop gebeurt, op te vangen voor analyse of dergelijke.

Een dergelijke inrichting blijkt te kunnen worden verbeterd. In het bijzonder is er behoefte aan een dergelijke inrichting die een doorlopende opvang van poliepen mogelijk maakt. In het bijzonder is er behoefte aan een inrichting waarmee poliepen direct in een opvangbeker of dergelijke kunnen worden overgebracht nadat zij zijn opgevangen. In het bijzonder is er behoefte aan een dergelijke inrichting waarmee deze overbrenging kan worden uitgevoerd zonder handmatige interventie van een gebruiker.

De uitvinding heeft daarom tot doel een verbeterde inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen.

In het bijzonder heeft de uitvinding tot doel een inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen die een snelle, efficiënte en doorlopende opvang van meerdere poliepen na elkaar kan verschaffen.

Tevens heeft de uitvinding tot doel een verbeterde inrichting te verschaffen waarmee een voorlopige visuele beoordeling van de opgevangen poliep kan worden verkregen direct nadat die is opgevangen .

Ter verkrijging van ten minste een van de hiervoor genoemde voordelen, verschaft de uitvinding volgens een eerste uitvoeringsvorm een inrichting die de maatregelen van conclusie 1 bevat. Deze inrichting heeft het voordeel dat het opvangen van een poliep snel en efficiënt kan geschieden.

Tevens is gebleken dat de houder waarin de poliep terecht komt afgesloten blijft van de omgeving tot en met het moment dat deze voor analyse beschikbaar moet zijn. Een gebruiker zal de houder geen enkel moment hoeven te hanteren tot en met het moment dat de poliep wordt onderzocht. Een dergelijke synergetische werking is volkomen onverwacht.

De uitvinding heeft derhalve betrekking op een inrichting voor het opvangen van een poliep, omvattende een behuizing en een binnen de behuizing en ten opzichte daarvan om een rotatieas roteerbare verzamelschijf welke ten minste een houder omvat voor het opvangen van een poliep, welke verzamelschijf aan een bovenzijde is afgedekt door een deksel van de behuizing en aan een onderzijde is afgedekt door een bodem van de behuizing, welke bodem en deksel onderling niet-roteerbaar zijn verbonden, waarbij het deksel een toevoeraansluiting omvat voor koppeling met een toevoerleiding en de bodem een afvoeraansluiting omvat voor koppeling met een afvoerleiding, welke toevoeraansluiting en afvoeraansluiting onderling zijn uitgelijnd, en de schijf positioneerbaar is tussen het deksel en de bodem om de ten minste ene houder voor het opvangen van een poliep te positioneren tussen de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting.

Volgens een voorkeuruitvoeringsvorm omvat de schijf ten minste twee houders voor het opvangen van een poliep, bij voorkeur ten minste drie houders en met meer voorkeur ten minste vier of vijf houders. Hierdoor kan gedurende langere tijd een behandeling worden uitgevoerd, waarbij niet van inrichting hoeft te worden gewisseld. Dit komt de efficiëntie van e behandeling ten goede.

Een bijzonder efficiënte inrichting wordt verkregen wanneer de schijf ten minste een doorgaande opening omvat voor het daarin houden van de ten minste ene houder, waarbij de houder binnen de doorgaande opening wordt gehandhaafd door het deksel en de bodem. De schijf kan binnen de bodem en het deksel ronddraaien om een rotatieas die loodrecht door het deksel en de bodem is gericht. De ten minste ene houder wordt meebewogen met de schijf bij het roteren daarvan en blijft op zijn positie in de doorgaande opening in de schijf doordat de houder aan de bovenzijde door het deksel is opgesloten en aan de onderzijde door de bodem is opgesloten.

Slechts ter plaatse van de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting zijn in het deksel en in de bodem met elkaar uitgelijnde openingen voorzien waartussen telkens een houder kan worden gepositioneerd, die zich hier in een gebruikspositie bevindt, zodat tijdens een behandeling aangezogen vloeistof en gas waarin zich een poliep kan bevinden zich door de houder heen kan bewegen. De poliep zal in de houder opgevangen worden. De houder bezit daartoe een van gaten voorziene bodem die vloeistof en gas doorlaat maar waarvan de gaten voldoende klein zijn dat de bodem een poliep tegenhoudt. Wanneer de schijf meerdere voorzieningen bezit voor het handhaven van meerdere houders, elk in een eigen doorgaande opening, kan de schijf telkens over een respectievelijke rotatiehoek worden geroteerd om telkens een nieuwe houder tussen de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting te positioneren.

De inrichting is voorzien van een toevoeraansluiting en een afvoeraansluiting. Op de toevoeraansluiting kan een toevoerleiding worden gekoppeld die is verbonden met een endoscoop of dergelijke. De afvoeraansluiting is verbonden met een afvoerleiding die werkzaam is gekoppeld met een pomp. De pomp zorgt voor een aanzuiging door de inrichting heen. Hierdoor wordt een (gedeeltelijk) vacuüm aangelegd op de inrichting. Het deksel en de bodem zullen stevig tegen een bovenzijde respectievelijk onderzijde van de houder worden gedrukt door de in de omgeving van de inrichting heersende atmosferische druk. Het heeft de voorkeur dat de inrichting een geringe uitstulping bevat aan de binnenzijde van het deksel en de bodem op een positie stroomopwaarts en stroomafwaarts van de gebruikspositie, waar de houder overheen wordt bewogen bij het innemen en verlaten van de gebruikspositie. Hierdoor wordt een verder verbeterde opsluiting van de houder tussen de bodem en het deksel verkregen wanneer vacuüm is aangelegd doordat de bodem en het deksel steviger aansluiten rondom de houder. Met name zijn de uitstulpingen rondom een bovenrand en onderrand van de houder voorzien .

Om een geschikte doorvoer van vloeistof te verschaffen en het binnen de schijf houden van de houder, kan de bodem een opening omvatten ter plaatse van de afvoeraansluiting, waarvan het oppervlak kleiner is dan het oppervlak van een tegen de bodem afge steund oppervlak van de houder. Hierdoor blijft een doorlopende verplaatsing van de houder door de inrichting gehandhaafd maar wordt een vloeistof- en gasstroom niet gehinderd.

Om een houder na het daarin opvangen van een poliep snel uit de behuizing te kunnen verwijderen heeft het de voorkeur dat de schijf is ingericht om in een rotatierichting te roteren ten opzichte van de behuizing en waarbij de bodem van de behuizing op een positie stroomafwaarts van de afvoeraansluiting een uitsparing omvat voor het uit de inrichting verwijderen van de houder. Bijvoorbeeld kan de uitsparing zijn voorzien op een positie waarbij de houder die een poliep bevat exact met de uitsparing is uitgelijnd terwijl een volgende houder in de gebruikspositie is geplaatst .

Om ervoor te zorgen dat de houder niet onmiddellijk uit de behuizing valt wanneer deze de genoemde uitsparing heeft bereikt, heeft het de voorkeur dat de bodem aan de van de schijf afgekeerde zijde een buigzaam elastisch ten opzichte van de bodem voorziene grendel omvat die in een eerste positie de uitsparing in de bodem ten minste gedeeltelijk afsluit en in een tweede positie de uitsparing vrijgeeft. De grendel zal in de eerste positie, ook wel aangeduid als uitgangspositie of niet belaste positie, de uitsparing blokkeren waardoor de houder niet uit de behuizing kan geraken .

Met name heeft het dus de voorkeur dat de grendel in een niet belaste toestand de eerste positie inneemt en in een belaste toestand de tweede positie inneemt. Door de elastisch buigzame toestand van de grendel zal de grendel na het opheffen van een aangelegde belasting terugkeren naar de eerste positie.

Om een opgevangen poliep aan een eerste visuele beoordeling te kunnen onderwerpen heeft het de voorkeur dat de behuizing, in het bijzonder het deksel, een transparant materiaal omvat ter plaatse van een houder die zich in de gebruikspositie bevindt of die uit de gebruikspositie is verwijderd. Met name heeft het de voorkeur dat de behuizing, in het bijzonder het deksel, een vergrotend venster omvat om de inhoud van de houder in vergrote toestand te aanschouwen.

Een eenvoudige en efficiënte uitvoeringsvorm wordt verkregen wanneer het vergrotend venster is voorzien op een positie in lijn met de uitsparing in de bodem. Direct na de visuele beoordeling kan de houder uit de inrichting worden verwijderd voor definitieve analyse of andere behandeling.

Een snelle opvang van de houder wordt verkregen wanneer de grendel is ingericht voor samenwerking met een beker voor het daarin opnemen van de ten minste ene houder. De beker kan de grendel wegduwen van de uitgangspositie waardoor de uitsparing wordt vrijgegeven en de houder in de beker valt. De beker kan reeds vooraf zijn gevuld met een geschikte vloeistof, bijvoorbeeld formaldehyde, en na het opvangen van de houder worden afgesloten.

Volgens een verder aspect heeft de uitvinding betrekking op een samenstel van een inrichting volgens een der voorgaande conclusies en een beker voor het daarin bewaren van ten minste een houder en een opgevangen poliep.

Voorts heeft de uitvinding betrekking op een toepassing van een inrichting volgens de uitvinding en een beker voor het in de beker bewaren van ten minste een houder met een daarin opgevangen poliep, omvattende het uit een lichaam verwijderen van een poliep, het opvangen van de poliep in de ten minste ene houder van de inrichting en het vanuit de inrichting in een beker overbrengen van de houder met de poliep.

De uitvinding zal hierna aan de hand van een tekening nader worden uitgelegd. De tekening toont hierbij in:

Fig. 1 een perspectivisch bovenaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding,

Fig. 2 en Fig. 3 een bovenaanzicht van de inrichting volgens de uitvinding,

Fig. 4 een perspectivisch onderaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding,

Fig. 5 en Fig. 6 een perspectivisch onderaanzicht van een inrichting volgens de uitvinding en een beker, en

Fig. 7, 8, 9 een doorsnede door een inrichting volgens de uitvinding.

In de figuren zijn dezelfde onderdelen middels dezelfde verwijzingscijfers aangeduid. Echter, de voor een praktische uitvoe ring van de uitvinding noodzakelijke onderdelen zijn niet alle getoond, vanwege de eenvoud van de weergave.

Fig. 1 toont een perspectivisch bovenaanzicht van een inrichting 1 volgens de uitvinding. De inrichting 1 omvat een schijf 2 welke is gepositioneerd tussen een deksel 3 aan een bovenzijde en een bodem 4 aan een onderzijde. De bodem en het deksel vormen gezamenlijk een behuizing voor de schijf 2. De schijf 2 is roteerbaar ten opzichte van en binnen de behuizing. Het deksel 3 bevat een toevoeraansluiting 5 voor koppeling met een toevoerleiding 6 terwijl de bodem 4 een afvoeraansluiting 7 (zie Fig. 4) omvat voor koppeling met een afvoerleiding 8. De toevoeraansluiting 5 en de afvoeraansluiting 7 zijn uitgelijnd ten opzichte van elkaar. De schijf omvat een doorgaande opening 9 die zich uitstrekt vanaf de bovenzijde naar de onderzijde en waarin zich een houder 10 bevindt. De houder 10 roteert mee met de schijf 2 wanneer die wordt geroteerd ten opzichte van de uit deksel 3 en bodem 4 bestaande behuizing.

Fig. 2 toont een bovenaanzicht van de inrichting 1. Een poliep 11 is opgevangen in de houder 10. Vloeistof en gas die samen met de poliep 11 door de toevoerleiding in de houder 10 zijn terechtgekomen verlaten de houder door de van gaten 13 voorziene bodem 12 van de houder 10. De poliep 11 blijft achter op de bodem 12 .

Om de poliep 11 visueel te kunnen controleren wordt de schijf enigszins verdraaid waardoor de houder 10 vanuit de gebruikspositie volgens Fig. 2 naar de inspectiepositie volgens Fig. 3 wordt gebracht. De poliep 11 is zichtbaar door het transparante deksel

3. Het deksel 3 kan ter plaatse van de inspectiepositie een vergrotend venster omvatten om de poliep 11 beter te kunnen aanschouwen. Door de rotatie van de schijf ten opzichte van de behuizing bevindt zich nu een tweede houder 14 in de gebruikspositie waardoor de inrichting 1 gereed is om een volgende poliep op te vangen in de tweede houder 14.

Fig. 4 geeft een perspectivisch aanblik van de onderzijde van de inrichting 1. In de bodem is een uitsparing 15 voorzien om een houder 10 uit de inrichting 1 te kunnen verwijderen. De inrichting 1 omvat een grendel 16 die de uitsparing 15 ten minste gedeelte lijk afsluit. De bodem 12 van de houder 10 rust op de grendel 16. Doordat de houder 10 enigszins in de uitsparing 16 is gezakt kan de schijf niet verder worden geroteerd. Door de grendel 16 weg te bewegen in de richting van de rotatieas 17 wordt de uitsparing vrijgegeven en valt de houder 10 uit de inrichting 1.

De verplaatsing van de grendel 16 kan geschikt met een wand 18 van een beker 19 worden uitgevoerd, zoals getoond in Fig. 5. De houder 10 valt vervolgens in de beker 19, wat in Fig. 6 is weergegeven .

Fig. 7, 8 en 9 tonen een doorsnede in zijaanzicht van de inrichting 1 volgens de uitvinding. Ter plaatse van de toevoeraansluiting en afvoeraansluiting is een uitstulping 20 aan de binnenzijde van de bodem 4 voorzien. Hier rust de bodem 12 van een houder op. De bovenrand van de houder sluit dan in hoofdzaak aan op het deksel 3 van de inrichting, waardoor aanvoer van lucht vanuit de omgeving naar de houder niet mogelijk is. Door het aangelegde vacuüm zullen de bodem en het deksel naar elkaar worden geduwd door de atmosferische druk van de omgeving wat een verdere verbetering van de afsluiting oplevert.

Fig. 8 toont de situatie waarbij de schijf wordt verdraaid en de opening met de eerste houder 10 uit de gebruikspositie is verwijderd en voordat de tweede houder 14 de gebruikspositie inneemt. De bovenzijde van de schijf sluit de toevoerleiding af, waardoor geen vloeistof en dergelijke de inrichting 1 kan bereiken.

De klikverbinding 21 om de bodem 4 en het deksel 3 te koppelen heeft een axiale speling waardoor in de gebruikspositie het deksel 3 en de bodem 4 tegen de houder kunnen worden gedrukt en in een tussenliggende positie volgens Fig. 8 de bovenzijde van de schijf juist tegen de toevoeraansluiting kan worden gedrukt.

In Fig. 9 is de situatie getoond waarbij de tweede houder 14 de gebruikspositie heeft ingenomen en gereed is voor gebruik.

De uitvinding is niet beperkt tot de hiervoor beschreven en in de figuren getoonde uitvoeringsvormen. De uitvinding wordt slechts beperkt door de bijgevoegde conclusies.

De uitvinding strekt zich tevens uit over elke combinatie van maatregelen die hiervoor onafhankelijk van elkaar zijn beschreven.

Claims (12)

1. Inrichting voor het opvangen van een poliep, omvattende een behuizing en een binnen de behuizing en ten opzichte daarvan cm een rotatieas roteerbare verzamelschijf welke ten minste een houder omvat voor het opvangen van een poliep, welke verzamelschijf aan een bovenzijde is afgedekt door een deksel van de behuizing en aan een onderzijde is afgedekt door een bodem van de behuizing, welke bodem en deksel onderling niet-roteerbaar zijn verbonden, waarbij het deksel een toevoeraansluiting omvat voor koppeling met een toevoerleiding en de bodem een afvoeraansluiting omvat voor koppeling met een afvoerleiding, welke toevoeraansluiting en afvoeraansluiting onderling zijn uitgelijnd, en de schijf positioneerbaar is tussen het deksel en de bodem om de ten minste ene houder voor het opvangen van een poliep te positioneren tussen de toevoeraansluiting en de afvoeraansluiting.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de schijf ten minste twee houders omvat voor het opvangen van een poliep, bij voorkeur ten minste drie houders en met meer voorkeur ten minste vier of vijf houders.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de schijf ten minste een doorgaande opening omvat voor het daarin houden van de ten minste ene houder, waarbij de houder binnen de doorgaande opening wordt gehandhaafd door het deksel en de bodem.

4. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de bodem een opening omvat ter plaatse van de afvoeraansluiting, waarvan het oppervlak kleiner is dan het oppervlak van een tegen de bodem afgesteund oppervlak van de houder.

5. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de schijf is ingericht om in een rotatierichting te roteren ten opzichte van de behuizing en waarbij de bodem van de behuizing op een positie stroomafwaarts van de afvoeraansluiting een uitsparing omvat voor het uit de in- richting verwijderen van de houder.

6. Inrichting volgens conclusie 5, waarbij de bodem aan de van de schijf afgekeerde zijde een buigzaam elastisch ten opzichte van de bodem voorziene grendel omvat die in een eerste positie de uitsparing in de bodem ten minste gedeeltelijk afsluit en in een tweede positie de uitsparing vrijgeeft.

7. Inrichting volgens conclusies 6, waarbij de grendel in een niet belaste toestand de eerste positie inneemt en in een belaste toestand de tweede positie aanneemt.

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het deksel een vergrotend venster omvat ter plaatse van een houder om de inhoud van de houder in vergrote toestand te aanschouwen.

9. Inrichting volgens conclusie 8, waarbij het vergrotend venster is voorzien op een positie in lijn met de uitsparing in de bodem.

10. Inrichting volgens conclusie 6, waarbij de grendel is ingericht voor samenwerking met een beker voor het daarin opnemen van de ten minste ene houder.

11. Samenstel van een inrichting volgens een der voorgaande conclusies en een beker voor het daarin bewaren van ten minste een houder en een opgevangen poliep.

12. Toepassing van een inrichting volgens een der conclusies 1-10 en een beker voor het in de beker bewaren van ten minste een houder met een daarin opgevangen poliep, omvattende het uit een lichaam verwijderen van een poliep, het opvangen van de poliep in de ten minste ene houder van de inrichting en het vanuit de inrichting in een beker overbrengen van de houder met de poliep.