NL2017665B1 - Onderhoudsapparaat voor een schokbreker van een landingsgestel, en werkwijze voor het onderhouden van een dergelijke schokbreker. - Google Patents

Onderhoudsapparaat voor een schokbreker van een landingsgestel, en werkwijze voor het onderhouden van een dergelijke schokbreker. Download PDF

Info

Publication number
NL2017665B1
NL2017665B1 NL2017665A NL2017665A NL2017665B1 NL 2017665 B1 NL2017665 B1 NL 2017665B1 NL 2017665 A NL2017665 A NL 2017665A NL 2017665 A NL2017665 A NL 2017665A NL 2017665 B1 NL2017665 B1 NL 2017665B1
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
gas
liquid
shock absorber
reservoir
pressure
Prior art date
Application number
NL2017665A
Other languages
English (en)
Inventor
Gert André Rogiers Kim
Original Assignee
Fokker Landing Gear B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Fokker Landing Gear B V filed Critical Fokker Landing Gear B V
Priority to NL2017665A priority Critical patent/NL2017665B1/nl
Priority to PCT/NL2017/050692 priority patent/WO2018080303A1/en
Priority to CN201780078721.6A priority patent/CN110291007B/zh
Priority to EP17792214.3A priority patent/EP3529148B1/en
Priority to US16/344,294 priority patent/US11260968B2/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2017665B1 publication Critical patent/NL2017665B1/nl

Links

Classifications

    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B64AIRCRAFT; AVIATION; COSMONAUTICS
    • B64CAEROPLANES; HELICOPTERS
    • B64C25/00Alighting gear
    • B64C25/32Alighting gear characterised by elements which contact the ground or similar surface 
    • B64C25/58Arrangements or adaptations of shock-absorbers or springs
    • B64C25/60Oleo legs
    • BPERFORMING OPERATIONS; TRANSPORTING
    • B64AIRCRAFT; AVIATION; COSMONAUTICS
    • B64FGROUND OR AIRCRAFT-CARRIER-DECK INSTALLATIONS SPECIALLY ADAPTED FOR USE IN CONNECTION WITH AIRCRAFT; DESIGNING, MANUFACTURING, ASSEMBLING, CLEANING, MAINTAINING OR REPAIRING AIRCRAFT, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR; HANDLING, TRANSPORTING, TESTING OR INSPECTING AIRCRAFT COMPONENTS, NOT OTHERWISE PROVIDED FOR
    • B64F5/00Designing, manufacturing, assembling, cleaning, maintaining or repairing aircraft, not otherwise provided for; Handling, transporting, testing or inspecting aircraft components, not otherwise provided for
    • B64F5/40Maintaining or repairing aircraft

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Aviation & Aerospace Engineering (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Manufacturing & Machinery (AREA)
  • Transportation (AREA)
  • Fluid-Damping Devices (AREA)

Abstract

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een onderhoudsapparaat voor een schokbreker van een landingsgestel, omvattende een vloeistofreservoir dat via een vloeistofleiding verbindbaar is met een binnenruimte van de schokbreker, een gasreservoir dat via een gasleiding verbindbaar is met de binnenruimte, een koppelorgaan voor het afdichtend koppelen van het vloeistofreservoir en het gasreservoir, waarbij het onderhoudsapparaat is ingericht voor het tot stand laten komen van een uitwisseling van vloeistof en gas tussen het vloeistofreservoir respectievelijk het gasreservoir en de binnenruimte, het onderhoudsapparaat omvattende stuurmiddelen voor het vaststellen dat een door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte een referentieniveau bereikt als gevolg van de uitwisseling en voor het op een streefniveau brengen van het door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker. De uitvinding heeft tevens betrekking op een onderhoudswerkwijze.

Description

Octrooicentrum
Nederland
NL BI 2017665
Figure NL2017665B1_D0001
(21) Aanvraagnummer: 2017665 © Aanvraag ingediend: 24/10/2016
Θ 2017665
BI OCTROOI @ Int. Cl.:
B64C 25/60 (2017.01) B64F 5/40 (2017.01)
(Tl) Aanvraag ingeschreven: (73) Octrooihouder(s):
30/04/2018 Fokker Landing Gear B.V. te HELMOND.
(43) Aanvraag gepubliceerd:
- (72) Uitvinder(s):
Kim Gert André Rogiers te HELMOND.
(w) Octrooi verleend:
30/04/2018
(74) Gemachtigde:
(45) Octrooischrift uitgegeven: ir. J.M.G. Dohmen c.s. te Eindhoven.
30/04/2018
© Onderhoudsapparaat voor een schokbreker van een landingsgestel, en werkwijze voor het onderhouden van een dergelijke schokbreker.
© De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een onderhoudsapparaat voor een schokbreker van een landingsgestel, omvattende een vloeistofreservoir dat via een vloeistofleiding verbindbaar is met een binnenruimte van de schokbreker, een gasreservoir dat via een gasleiding verbindbaar is met de binnenruimte, een koppelorgaan voor het afdichtend koppelen van het vloeistofreservoir en het gasreservoir, waarbij het onderhoudsapparaat is ingericht voor het tot stand laten komen van een uitwisseling van vloeistof en gas tussen het vloeistofreservoir respectievelijk het gasreservoir en de binnenruimte, het onderhoudsapparaat omvattende stuurmiddelen voor het vaststellen dat een door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte een referentieniveau bereikt als gevolg van de uitwisseling en voor het op een streefniveau brengen van het door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker. De uitvinding heeft tevens betrekking op een onderhoudswerkwijze.
Dit octrooi is verleend ongeacht het bijgevoegde resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek en schriftelijke opinie. Het octrooischrift komt overeen met de oorspronkelijk ingediende stukken.
Korte aanduiding: Onderhoudsapparaat voor een schokbreker van een landingsgestel, en werkwijze voor het onderhouden van een dergelijke schokbreker.
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een onderhoudsapparaat en werkwijze voor het onderhouden van een met een gas en een vloeistof gevulde schokbreker van een landingsgestel van een luchtvaartuig, voor het op een vooraf bepaald streefniveau brengen van het door het gas en de vloeistof ingenomen respectievelijk deelvolume van het volume van een binnenruimte van de schokbreker.
Een bekende werkwijze voor het onderhouden van een schokbreker van een landingsgestel omvat het opkrikken van het luchtvaartuig zodat de schokbreker niet langer met het gewicht van het luchtvaartuig wordt belast. Vervolgens wordt alle gas uit de schokbreker gelaten waarbij het gas vrij in de omgevingslucht stroomt, totdat de druk in de schokbreker gelijk is aan de omgevingsdruk. Dan wordt het vloeistofniveau gecontroleerd en indien nodig gecorrigeerd, afhankelijk van de op dat moment in de schokbreker aanwezige hoeveelheid vloeistof. Als laatste wordt er weer gas in de schokbreker gebracht. Een belangrijk nadeel is de noodzaak tot opkrikken van het luchtvaartuig, hetgeen bijvoorbeeld bij grotere passagiersvliegtuigen tijdrovend en niet zonder risico’s is.
JP 11-171097 openbaart een inrichting en werkwijze voor het meten en vullen van vloeistof in een schokbreker van een luchtvaartuig. De schokbreker heeft een binnenruimte met één kamer waarin zowel gas als vloeistof zijn gevuld. De werkwijze volgens JP 11-171097 maakt gebruik van een in parallelle configuratie aangesloten cilinder die zowel op het bovenste uiteinde als op het onderste uiteinde van de schokbreker is aangesloten. Het vloeistofniveau kan door een kijkglas in de cilinder worden afgelezen, op basis van het principe van de wet van de communicerende vaten. Vervolgens wordt vloeistof onder druk vanuit een externe vloeistoftoevoer in de schokbreker geforceerd om zodoende het vloeistofniveau op een gewenst niveau te brengen. Een voordeel van deze werkwijze is dat het luchtvaartuig niet hoeft te worden opgekrikt. Nadelen van deze bekende inrichting en werkwijze zijn dat deze enkel toepasbaar is op schokbrekers met een binnenruimte waarin in één en dezelfde ruimte, ofwel kamer, zowel gas als vloeistof zijn gevuld. Veelal hebben schokbrekers echter een vrije zuiger in de binnenruimte die een gaskamer en een vloeistofkamer scheidt. Dergelijke schokbrekers kunnen volgens deze bekende werkwijze niet worden onderhouden, mede omdat de vrije zuiger niet wrijvingsloos is. Met de bekende werkwijze kan bijvoorbeeld niet worden vastgesteld of er vloeistof in de gaskamer van een dergelijke schokbreker terecht is gekomen, hetgeen zeer ongewenst is vanwege het potentieel nadelige effect op een correcte werking van de schokbreker. Verder moet de vloeistof in de schokbreker bij de bekende werkwijze altijd onder het gas zijn voorzien. Ook is de werkwijze bewerkelijk, onnauwkeurig en niet of althans bijzonder lastig te automatiseren, vanwege de noodzaak tot positioneren van de cilinder naast de schokbreker zodanig dat het vloeistofniveau überhaupt binnen de grenzen van het kijkglas valt, en vanwege de noodzaak tot herleiden van vloeistofniveau in de cilinder, via visuele uitlezing van het kijkglas door een operator en vergelijken van de relatieve positie van schokbreker en cilinder. Voor het aanvullen van de vloeistof in de schokbreker is een externe vloeistofpomp nodig voor het onder hoge druk leveren van vloeistof aan de schokbreker, hetgeen de inrichting kostbaar maakt.
Een doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een in hoge mate universeel toepasbare, automatiseerbare werkwijze voor het onderhouden van een met vloeistof en gas gevulde schokbreker van een landingsgestel, voor het op een vooraf bepaald streefniveau brengen van het door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolume van een binnenruimte van de schokbreker, zonder de noodzaak tot opkrikken, dat wil zeggen vrij van belasting maken, van de schokbreker, en het verschaffen van een onderhoudsapparaat voor effectieve uitvoering van een dergelijke werkwijze.
Het genoemde doel is bereikt met een werkwijze volgens de onderhavige uitvinding, zoals gedefinieerd in conclusie 19, en met een onderhoudsapparaat volgens de uitvinding, zoals gedefinieerd in conclusie 1.
Volgens de uitvinding is een onderhoudsapparaat verschaft voor een schokbreker van een landingsgestel van een luchtvaartuig. De schokbreker heeft een binnenruimte met een volume waarin een gas en een vloeistof zijn voorzien. In bedrijf van de schokbreker zoals tijdens het landen van het luchtvaartuig staan het gas en de vloeistof door de belasting van de schokbreker in bedrijf onder een druk. Het gas en de vloeistof nemen elk een deelvolume van het volume van de binnenruimte in. Het onderhoudsapparaat is ingericht voor het op een vooraf bepaald streefniveau brengen van het door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolume. Het onderhoudsapparaat omvat
- een vloeistofreservoir dat is ingericht voor het daarin houden van een vloeistof onder een druk,
- een vloeistofleiding die in verbinding is met het vloeistofreservoir en die met de binnenruimte van de schokbreker verbindbaar is, voor het voor vloeistofstroming met elkaar verbinden van het vloeistofreservoir en de binnenruimte van de schokbreker,
- een gasreservoir dat is ingericht voor het daarin houden van een gas onder een druk,
- een gasleiding die in verbinding is met het gasreservoir en die met de binnenruimte van de schokbreker verbindbaar is, voor het voor gasstroming met elkaar verbinden van het gasreservoir en de binnenruimte van de schokbreker,
- een koppelorgaan dat is ontworpen voor het zodanig afdichtend onderling koppelen van het vloeistofreservoir en het gasreservoir, dat in gebruik:
- bij toename van het volume van het ene van het vloeistofreservoir en het gasreservoir, het volume van het andere van het vloeistofreservoir en het gasreservoir afneemt,
- een druk van het gas in het gasreservoir via het koppelorgaan een veerwerking verschaft aan de vloeistof onder druk in het vloeistofreservoir, en
- het koppelorgaan een drukverschil veroorzaakt tussen de druk in het vloeistofreservoir en de druk in het gasreservoir.
Het onderhoudsapparaat is ingericht voor het in bedrijf tot stand laten komen van een uitwisseling, van enerzijds vloeistof tussen het vloeistofreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, en anderzijds, tegelijkertijd, van gas tussen het gasreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, voor het als gevolg van de uitwisseling op een vooraf bepaald referentieniveau brengen van het door het gas ingenomen deelvolume.
Het onderhoudsapparaat omvat verder stuurmiddelen omvattende invoermiddelen die zijn ingericht voor het ontvangen van een signaal, afkomstig van in bedrijf met de schokbreker verbonden detectiemiddelen, dat varieert in afhankelijkheid van het door het gas ingenomen deelvolume, waarbij de stuurmiddelen zijn ingericht voor het uit dat signaal vaststellen dat het door het gas ingenomen deelvolume het referentieniveau bereikt als gevolg van de uitwisseling en voor het vervolgens, met uitvoermiddelen van de stuurmiddelen, afgeven van een signaal voor het op basis daarvan op het streefniveau brengen van het door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolume van het volume van de binnenruimte van de schokbreker.
Het onderhoudsapparaat is bij voorkeur voor een schokbreker van een landingsgestel van een luchtvaartuig in een toestand van de schokbreker waarin deze belast is onder invloed van het gewicht van het luchtvaartuig.
Bij voorkeur is het met de uitvoermiddelen afgeven van het signaal tevens voor het op basis daarvan beëindigen van de uitwisseling, bij voorkeur voorafgaand aan het op het streefniveau brengen van het door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolume van het volume van de binnenruimte van de schokbreker.
Een voordeel van het onderhoudsapparaat volgens de onderhavige uitvinding is dat hiermee schokbrekers van luchtvaartuigen bijzonder effectief kunnen worden onderhouden, met de mogelijkheid tot een zeer hoge mate van automatisering, dat wil zeggen tot geautomatiseerde uitvoering van de werkwijze. Door aanwezigheid van het genoemde koppelorgaan is in bedrijf een drukverschil aanwezig tussen vloeistof en gas, waardoor, in combinatie met een externe kracht, zoals de door het luchtvaartuig op de schokbreker uitgeoefende belasting, de genoemde uitwisseling tot stand kan komen zonder dat daarvoor aanvullend materieel zoals een hogedruk-vloeistofpomp, nodig is. Tevens verschaft het gasreservoir ten minste tijdens de genoemde uitwisseling een veerwerking aan de schokbreker, ook indien het referentieniveau een minimaal bereikbaar niveau is waarbij er geen of althans nagenoeg geen gas in de schokbreker aanwezig is nadat dat minimaal bereikbaar niveau is bereikt. Dit is van groot voordeel aangezien hierdoor ook schokbrekers kunnen worden onderhouden indien de schokbreker onderhevig is aan een wisselende belasting zoals door weersinvloeden, waarbij de schokbreker tijdens het onderhoud belast is onder invloed van het gewicht van het luchtvaartuig. Hierbij kan worden gedacht aan invloed van wind op het luchtvaartuig en/of invloed van golfbeweging op het luchtvaartuig, dit laatste indien het luchtvaartuig zich op een schip bevindt. Door aanwezigheid van de genoemde stuurmiddelen die een signaal afgeven indien het door gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte een referentieniveau bereikt, is het mogelijk om het onderhoud in hoge mate geautomatiseerd te laten plaatsvinden. Dit maakt bediening van het onderhoudsapparaat eenvoudig en verkleint de kans op fouten door operators. Ook kan hierdoor een korte doorlooptijd van het onderhoud worden gerealiseerd. Door de genoemde maatregelen van het onderhoudsapparaat is het onderhoudsapparaat universeel inzetbaar voor het onderhoud van diverse typen schokbrekers, zowel single stage als dual stage, met de mogelijkheid om het onderhoud uit te voeren in een toestand van de schokbreker waarin deze belast is onder invloed van het gewicht van het luchtvaartuig. Bij schokbrekers met een bovengenoemde vrije zuiger kan onder toepassing van de uitvinding de vrije zuiger effectief tegen overbelasting worden beschermd.
Het signaal, afkomstig van in bedrijf met de schokbreker verbonden detectiemiddelen, dat varieert in afhankelijkheid van het door het gas ingenomen deelvolume, hoeft niet volgens een continu verband te variëren, maar kan ook discreet, ofwel stapsgewijs variëren.
In een voorkeursuitvoeringsvorm van het onderhoudsapparaat
- omvat de vloeistofleiding een vloeistofafsluitklep voor het in een sluitstand afsluiten en in een open stand vrijgeven van de verbinding voor vloeistofstroming via de vloeistofleiding,
- omvat het apparaat een verdere gasleiding voor het voor gasstroming verbinden van de binnenruimte van de schokbreker met een externe gastoevoerinrichting, welke verdere gasleiding bij voorkeur aansluit op de gasleiding, het onderhoudsapparaat bij voorkeur tevens omvattende de externe gastoevoerinrichting,
- omvat de gasleiding een eerste gasafsluitklep voor het in een sluitstand afsluiten en in een open stand vrijgeven van de verbinding voor gasstroming via de gasleiding,
- omvat de verdere gasleiding een tweede gasafsluitklep voor het in een sluitstand afsluiten en in een open stand vrijgeven van de verbinding voor gasstroming via de verdere gasleiding,
- omvat het apparaat een derde gasafsluitklep voor het in een sluitstand afsluiten en in een open stand vrijgeven van een uitlaat voor gas afkomstig uit de binnenruimte van de schokbreker, welke derde gasafsluitklep bij voorkeur in een uitlaatleiding is voorzien die werkzaam met de gasleiding is verbonden.
Hierbij zijn de uitvoermiddelen van de stuurmiddelen bij voorkeur werkzaam met de vloeistofafsluitklep en de eerste, tweede en derde gasafsluitklep verbonden, voor het geautomatiseerd kunnen aansturen van deze kleppen voor het tussen de respectievelijke sluitstand en open stand kunnen schakelen daarvan, middels afgifte van een signaal aan een of meer van deze kleppen.
In een uitvoeringsvorm zijn de eerste en/of de tweede en/of de derde gasafsluitklep gezamenlijk in een klepmodule opgenomen.
Een dergelijk onderhoudsapparaat is kostentechnisch gunstig, met standaard verkrijgbare hydraulische en pneumatische onderdelen, produceerbaar. De genoemde kleppen betreffen in een uitvoeringsvorm elektromagneetkleppen. De externe gastoevoerinrichting omvat bij voorkeur een gasfles waarin gas onder sterk verhoogde druk is gehouden (gangbaar van boven de 150 bar (15 MPa)). De druk in de of althans opgewekt door de externe gastoevoerinrichting is zodanig dat deze hoger is dan een in bedrijf van het onderhoudsapparaat, met de schokbreker verbonden, aan de orde zijnde druk in de schokbreker. Het gas betreft bij voorkeur stikstof. Door het met de stuurmiddelen verbonden zijn van de vloeistofafsluitklep en de eerste, tweede en derde gasafsluitklep kunnen deze kleppen effectief geautomatiseerd worden gestuurd middels het door de uitvoermiddelen afgeven van een respectievelijk signaal, op basis van het genoemde vaststellen zoals boven beschreven, aan een of meer van deze kleppen. Door met de stuurmiddelen de gasen/of vloeistofafsluitklep te sluiten kan de uitwisseling worden beëindigd. Vervolgens kan door het openen van de gas- of vloeistofafsluitklep het betreffende deelvolume op het streefniveau ervan worden gebracht. De verdere gasleiding is bij voorkeur tussen de schokbreker en de gasafsluitklep met de gasleiding verbonden.
Bij voorkeur omvat het onderhoudsapparaat in bedrijf van het apparaat met de schokbreker samenwerkende lengtewaarneemmiddelen voor het waarnemen van een lengteparameter van de schokbreker, gerelateerd aan een lengte-afmeting in lengterichting van de schokbreker, welke lengtewaarneemmiddelen met de invoermiddelen van de stuurmiddelen zijn verbonden. De lengte-afmeting van de schokbreker is een maat voor het volume, dat wil zeggen het totaal volume, van de binnenruimte ervan. Deze lengte-afmeting kan met de lengtewaarneemmiddelen geautomatiseerd worden waargenomen en een althans daarvan afhankelijk signaal kan aan de invoermiddelen worden toegevoerd. De stuurmiddelen zijn hierbij bij voorkeur ingericht voor het, na het door de stuurmiddelen vaststellen dat het door het gas ingenomen deelvolume een het referentieniveau bereikt, uit dat signaal vaststellen van een actuele waarde van de lengteparameter en voor het, in afhankelijkheid van die actuele waarde, afgeven van het signaal, voor het eerst op het streefniveau brengen van het door de vloeistof ingenomen deelvolume, en het vervolgens ook op het streefniveau brengen van het door het gas ingenomen deelvolume.
De lengtewaarneemmiddelen omvatten bij voorkeur een lengtemeter zoals een lineaire potentiometer die met de schokbreker koppelbaar is. De lengtewaarneemmiddelen zijn bij voorkeur werkzaam tussen een eerste en een tweede cilinderdeel van de schokbreker, die in elkaar verschuifbaar zijn uitgevoerd en die samen de binnenruimte van de schokbreker bepalen.
De stuurmiddelen hebben bij voorkeur een processor en een geheugenelement, waarbij de invoermiddelen en uitvoermiddelen werkzaam met de processor zijn verbonden. In het geheugenelement kan informatie zijn opgeslagen over een met het onderhoudsapparaat te onderhouden type schokbreker. Deze informatie kan informatie omvatten over de relatie tussen de lengte-afmeting en het volume van de binnenruimte, informatie over een vooraf bepaalde streefwaarde van een lengte-afmeting in lengterichting van de schokbreker, en daarmee van de genoemde lengteparameter, informatie over het deelvolume van de vloeistof bij het op een referentieniveau, zoals het minimaal bereikbaar niveau, zijn van het deelvolume van het gas in de binnenruimte. Het onderhoudsapparaat kan zijn ingericht voor het onderhouden van meerdere verschillende typen schokbrekers. Hierbij kunnen de invoermiddelen met selectiemiddelen zijn verbonden voor het kunnen selecteren van een specifieke te onderhouden schokbreker. De selectiemiddelen kunnen een door een operator te bedienen schakelaar of keuzeknop omvatten of kunnen via een user interface zoals een touch display bediend worden. In het geheugen kan informatie over de met de selectiemiddelen te selecteren typen schokbrekers zijn opgeslagen. Het onderhoudsapparaat kan een accu omvatten voor het elektrisch voeden van ten minste de stuurmiddelen. Het onderhoudsapparaat kan zijn ingericht om via een externe elektrische spanningsbron zoals de netspanning te worden gevoed.
Bij voorkeur omvat het onderhoudsapparaat waarneemmiddelen voor het waarnemen van een parameter gerelateerd aan het volume van het vloeistofreservoir, welke waarneemmiddelen met de invoermiddelen van de stuurmiddelen zijn verbonden, waarbij de parameter bij voorkeur een lengte-afmeting is. Vanwege de genoemde uitwisseling van vloeistof en gas tussen schokbreker en vloeistof- respectievelijk gasreservoir is een wijziging van bijvoorbeeld het volume van het vloeistofreservoir een maat voor een wijziging van het door vloeistof ingenomen deelvolume van de schokbreker. Door aanwezigheid van de waarneemmiddelen kan met het onderhoudsapparaat in nog hogere mate geautomatiseerd onderhoud van een schokbreker plaatsvinden. De waarneemmiddelen omvatten bij voorkeur een lengtemeter zoals een lineaire potentiometer die met het koppelorgaan of althans een daarmee voor verplaatsing vast verbonden onderdeel gekoppeld of althans koppelbaar is. De stuurmiddelen zijn hierbij bij voorkeur ingericht voor het op basis van een uit de waargenomen lengteparameter van de schokbreker en de parameter van het vloeistofreservoir bepalen van een aan de binnenruimte toe te voeren of uit de binnenruimte af te voeren volume van vloeistof, en het vervolgens op het streefniveau brengen van het door de vloeistof ingenomen deelvolume van de binnenruimte, door middel van het vanuit het vloeistofreservoir toevoeren van vloeistof aan of het naar het vloeistofreservoir afvoeren van vloeistof uit de binnenruimte van de schokbreker, onder voortdurende waarneming van de parameter van het vloeistofreservoir. Dat wil zeggen dat uit het bepaalde aan de binnenruimte toe te voeren of uit de binnenruimte af te voeren volume van vloeistof een doelwaarde van de parameter van het vloeistofreservoir wordt bepaald, waarna door het vanuit het vloeistofreservoir toevoeren van vloeistof aan of het naar het vloeistofreservoir afvoeren van vloeistof uit de binnenruimte de parameter op de doelwaarde wordt gebracht.
Het onderhoudsapparaat omvat bij voorkeur een demporgaan voor het beperken van de stromingssnelheid van vloeistof en gas tijdens de genoemde uitwisseling. In een uitvoeringsvorm kan het demporgaan een restrictie omvatten voor het creëren van een stromingsweerstand voor stroming van vloeistof in de vloeistofleiding en/of voor gas in de gasleiding, welke restrictie bij voorkeur in de vloeistofleiding is opgenomen. Door aanwezigheid van een dergelijke restrictie wordt de stromingssnelheid van vloeistof en gas tijdens de genoemde uitwisseling belangrijk beperkt, of althans kan worden gereguleerd bijvoorbeeld zodanig dat de stromingssnelheid in bedrijf niet ongewenst groot kan worden. Een dergelijke restrictie, die bij voorkeur in de vloeistofleiding is voorzien, verschaft een significante weerstand ten opzichte van stromingsweerstand die aanwezig is in bijvoorbeeld leidingen, die daardoor nauwkeurig realiseerbaar is. Een restrictie betreft dus een hydraulische of pneumatische component die specifiek ontworpen is voor het veroorzaken van een stromingsweerstand. De mate van weerstand van de restrictie is in een uitvoeringsvorm instelbaar, al dan niet geautomatiseerd onder gebruikmaking van de stuurmiddelen. Het is op zich denkbaar om bijvoorbeeld leidingen van een zodanige, relatief geringe, diameter te kiezen dat hierdoor een gewenste stromingsweerstand is gerealiseerd. Alternatief kan het demporgaan een demper omvatten die met het genoemde koppelorgaan is verbonden voor het via het koppelorgaan beperken van de stromingssnelheid van vloeistof en gas tijdens de genoemde uitwisseling.
Bij voorkeur is het vloeistofreservoir en/of het gasreservoir bepaald door een zuiger/cilinder samenstei. Bij grote voorkeur maakt de zuiger of de cilinder van een genoemd cilindersamenstel deel uit van het koppelorgaan.
In een uitvoeringsvorm is het vloeistofreservoir bepaald door een zuiger/cilinder samenstel en waarbij het gasreservoir bepaald is door een zuiger/cilinder samenstel, waarbij de zuiger van het zuiger/cilinder samenstel van het vloeistofreservoir en de zuiger van het zuiger/cilinder samenstel van het gasreservoir deel uitmaken van het koppelorgaan, bij voorkeur waarbij het koppelorgaan verder een belastingsorgaan omvat dat in bedrijf een kracht op het koppelorgaan uitoefent voor het veroorzaken van het drukverschil tussen de druk in het vloeistofreservoir en de druk in het gasreservoir. Hierdoor is een constructief bijzonder eenvoudig, robuust onderhoudsapparaat verschaft. Het belastingsorgaan kan bijvoorbeeld als een veerorgaan in de vorm van een mechanische, pneumatische of hydraulische trek- of drukveer zijn uitgevoerd of kan als gewicht zijn uitgevoerd.
Bij voorkeur zijn het zuiger/cilinder samenstel van het vloeistofreservoir en het zuiger/cilinder samenstel van het gasreservoir als één dubbelwerkende cilinder uitgevoerd met een zuiger die zowel de zuiger van het gasals van het vloeistofreservoir vormt, welke zuiger van de dubbelwerkende cilinder deel uitmaakt van het koppelorgaan, en welke zuiger aan een zijde het vloeistofreservoir en aan de andere zijde het gasreservoir begrenst, bij voorkeur waarbij het koppelorgaan een belastingsorgaan omvat dat in bedrijf een kracht op het koppelorgaan uitoefent voor het veroorzaken van het drukverschil tussen de druk in het vloeistofreservoir en de druk in het gasreservoir. Een dergelijke dubbelwerkende cilinder met een zuiger die het koppelorgaan vormt, of althans daar deel van uitmaakt, levert een besparing aan onderdelen op en is eenvoudig maakbaar en in bedrijf betrouwbaar.
Alternatief is het bijvoorbeeld denkbaar dat het vloeistofreservoir en het gasreservoir als afzonderlijke zuiger/cilindersamenstellen zijn uitgevoerd, waarbij de zuigers onderling zijn verbonden zoals door een hefboommechanisme. Bij gelijke zuigerdiameter, ofwel werkzaam oppervlak, kan een respectievelijke armlengte van het hefboommechanisme verschillend worden gekozen voor het zodoende realiseren van het drukverschil tussen de druk in het vloeistofreservoir en de druk in het gasreservoir. Bij verschillende zuigerdiameter kan de armlengte gelijk zijn. Alternatief kan bij een gelijke zuigerdiameter een gelijke armlengte worden gekozen maar kan een belastingsorgaan, zoals een veerorgaan, worden toegepast dat een veerkracht uitoefent op de arm van het hefboommechanisme, voor het zodoende realiseren van het drukverschil tussen de druk in het vloeistofreservoir en de druk in het gasreservoir. Hierbij blijft het door de zuiger van het gasreservoir verplaatst volume gelijk aan het door de zuiger van het vloeistofreservoir verplaatst volume, waardoor tijdens de uitwisseling de lengte van de schokbreker niet wijzigt als gevolg van de uitwisseling.
Het is gunstig indien de zuiger een zuigerstang heeft die door ten minste één van het vloeistofreservoir en het gasreservoir, bij voorkeur door ten minste het vloeistofreservoir, verloopt tot buiten de dubbelwerkende cilinder. Hierdoor is op eenvoudige wijze een verschil in werkzaam oppervlak en daarmee een drukverschil tussen gas- en vloeistofreservoir verschaft. Bovendien kan de positie van de zuiger in de cilinder eenvoudig worden gemeten via de tot buiten de cilinder uitstekende zuigerstang, ten behoeve van het waarnemen van de parameter gerelateerd aan het volume van het vloeistofreservoir. Een vergelijkbaar effect wordt bereikt met een alternatieve uitvoeringsvorm waarin de zuiger een doorlopende zuigerstang heeft die door zowel het vloeistofreservoir als het gasreservoir verloopt tot buiten de dubbelwerkende cilinder, waarbij een extern belastingsorgaan kan zijn verschaft voor het uitoefenen van een kracht op de doorlopende zuigerstang voor het zodoende realiseren van, of althans bijdragen aan, het drukverschil tussen de druk in het vloeistofreservoir en de druk in het gasreservoir. Het extern belastingsorgaan kan een gasveer zijn die integraal in of aan de dubbelwerkende cilinder is verschaft. In dit laatste geval kan de gasveer tevens fungeren als een gasbuffer die de externe gastoevoermiddelen vormt waarbij dan de verdere gastoevoerleiding met de gasbuffer is verbonden, of fungeren als een gasbuffer in aanvulling op de genoemde externe gastoevoermiddelen.
In uitvoeringsvormen van het onderhoudsapparaat met het genoemde belastingsorgaan kan een werkwijze volgens de uitvinding tevens worden toegepast in een toestand van de schokbreker waarin deze vrij is van belasting onder invloed van het gewicht van het luchtvaartuig, zoals het geval is wanneer het luchtvaartuig opgekrikt is, met bij de schokbreker behorende wielen vrij van de grond, aangezien het belastingsorgaan dan de genoemde uitwisseling bewerkstelligt.
Het onderhoudsapparaat omvat bij voorkeur de met de invoermiddelen verbonden detectiemiddelen, welke verbindbaar zijn met de schokbreker, voor het aan de invoermiddelen afgeven van het signaal dat varieert in afhankelijkheid van het door het gas ingenomen deelvolume.
De detectiemiddelen omvatten in een voorkeursuitvoeringsvorm een met de invoermiddelen verbonden drukmeter voor het meten van een druk in de binnenruimte van de schokbreker en voor het aan de invoermiddelen afgeven van een druksignaal, de detectiemiddelen bij voorkeur omvattende een in verbinding met de vloeistofleiding voorziene, met de invoermiddelen verbonden vloeistofdrukmeter voor het meten van een vloeistofdruk in de vloeistofleiding en een in verbinding met de gasleiding voorziene, met de invoermiddelen verbonden gasdrukmeter voor het meten van een druk in de gasleiding. Onder gebruikmaking van een dergelijke drukmeter dan wel dergelijke vloeistof- en gasdrukmeter kan met de stuurmiddelen de genoemde vaststelling op eenvoudige wijze plaatsvinden. Bij het bereiken van het referentieniveau van het door het gas ingenomen deelvolume, in het bijzonder indien het referentieniveau een minimaal of maximaal bereikbaar niveau is, treedt een sprong en/of puls in de waargenomen druk op, die zich vertaalt in een daaraan gerelateerde sprong en/of puls in het signaal van de drukmeter naar de invoermiddelen van de stuurmiddelen. Bij toepassing van een vloeistof- en gasdrukmeter verandert bij het bereiken van het referentieniveau het drukverschil tussen de beide meters. Derhalve varieert het signaal van de drukmeter, dan wel van de vloeistof- en gasdrukmeter, in afhankelijkheid van het door het gas ingenomen deelvolume. Een voordeel van toepassing van zowel een vloeistof- als gasdrukmeter is dat in dat geval de vaststelling van het bereiken van het referentieniveau in hoge mate onafhankelijk is van externe invloeden op de schokbreker, zoals een variërende kracht in geval van toepassing van het onderhoudsapparaat op een schip of bij windbelasting van het luchtvaartuig. Bij toepassing van een bovenomschreven restrictie is de drukmeter respectievelijk de vloeistof- of gasdrukmeter bij grote voorkeur tussen de binnenruimte van de schokbreker en de restrictie voorzien, zodat de restrictie geen invloed heeft op de drukmeting. Het is op zich ook denkbaar dat het genoemde bereiken van het referentieniveau wordt waargenomen doordat de invoermiddelen een signaal ontvangen van een daartoe geschikte sensor die werkzaam is op het referentieniveau, welke sensor de detectiemiddelen vormen of daar althans deel van uitmaken. Dit kan bij het onderhouden van een schokbreker met een vrij heen en weer in de binnenruimte beweegbare zuiger bijvoorbeeld een inductieve opnemer of schakelelement zijn die is voorzien op het referentieniveau.
Bij grote voorkeur is het genoemde referentieniveau een maximaal of minimaal bereikbaar niveau. Een boven genoemde sprong en/of puls in de druk in de binnenruimte, dan wel gemeten drukverschil, kan in hoge mate betrouwbaar met de stuurmiddelen worden vastgesteld bij aanwezigheid van de genoemde als drukmeter(s) uitgevoerde detectiemiddelen.
In een voordelige uitvoeringsvorm is het onderhoudsapparaat ingericht voor een schokbreker met een vrij heen en weer in de binnenruimte beweegbare zuiger die de binnenruimte scheidt in een vloeistofkamer voor het daarin houden van de vloeistof en een gaskamer voor het daarin houden van het gas, waarbij de vloeistofleiding in bedrijf is verbonden met de vloeistofkamer en waarbij de gasleiding in bedrijf is verbonden met de gaskamer, waarbij het genoemde referentieniveau een maximaal of minimaal bereikbaar niveau is, bepaald door een eerste respectievelijk tweede eindpositie van de zuiger in de binnenruimte. Bij voorkeur betreft het referentieniveau het minimaal bereikbaar niveau, waarop geen of althans nagenoeg geen gas in de binnenruimte, in de onderhavige uitvoeringsvorm in de gaskamer daarvan, aanwezig is. Hierdoor kan ook eventueel van de vloeistofkamer langs de zuiger onbedoeld in de gaskamer terecht gekomen vloeistof effectief uit de schokbreker worden verwijderd.
In een uitvoeringsvorm heeft de schokbreker twee cilinderdelen die in een lengterichting van de schokbreker in elkaar verschuifbaar zijn en die samen de binnenruimte omsluiten. De beweegbare zuiger van de schokbreker is in een uitvoeringsvorm in een binnenste cilinderdeel van de telescopisch in elkaar verschuifbare cilinderdelen van de schokbreker voorzien.
In een uitvoeringsvorm is het onderhoudsapparaat ingericht voor het onderhouden van een schokbreker die vrij is van een in de binnenruimte beweegbare zuiger, bij welke schokbreker een vloeistofoppervlak van vloeistof in de binnenruimte een scheiding vormt tussen het gas en de vloeistof in de binnenruimte van de schokbreker, waarbij het onderhoudsapparaat een vloeistofblokkeerklep in de gasleiding omvat, die is geconfigureerd om in bedrijf gas door te laten maar als gevolg van contact met vloeistof in de gasleiding de gasleiding te sluiten voor stroming van vloeistof dan wel gas, waarbij het genoemde referentieniveau een minimaal bereikbaar niveau is. Met een dergelijke vloeistofblokkeerklep en onder gebruikmaking van een bovenomschreven drukmeter of drukmeters kan het bereiken van het referentieniveau door de stuurmiddelen worden vastgesteld, aangezien in dit geval ook een genoemde sprong dan wel puls aanwezig is door het sluiten van de vloeistofblokkeerklep zodra deze in contact komt met vloeistof. De gasleiding is hierbij zodanig ten opzichte van de binnenruimte voorzien dat er vloeistof in de gasleiding stroomt bij het bereiken van het referentieniveau van het door gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker. Indien de leiding aan het bovenste uiteinde van de binnenruimte daarmee is verbonden, zal er vloeistof in de gasleiding stromen zodra er geen gas meer in de binnenruimte aanwezig is, ofwel, indien het referentieniveau het minimaal bereikbaar niveau is.
Bij voorkeur is het door het koppelorgaan veroorzaakte drukverschil zodanig dat de druk in het vloeistofreservoir groter is dan de druk in het gasreservoir, waarbij het genoemde referentieniveau een minimaal bereikbaar niveau betreft. Met name voor het onderhouden van een schokbreker met een genoemde heen en weer in de binnenruimte beweegbare zuiger is een bijzonder effectief onderhoudsapparaat verschaft.
Het is gunstig, in het bijzonder in de direct hierboven genoemde uitvoeringsvorm van het onderhoudsapparaat, indien de uitvoermiddelen van de stuurmiddelen zijn ingericht voor het op basis van het na vaststelling van het bereiken van het minimaal bereikbaar niveau van het door gas ingenomen deelvolume door de uitvoermiddelen afgegeven signaal een stroming van gas naar de schokbreker, bij voorkeur vanuit een externe gastoevoerinrichting, en waarbij bij voorkeur stroming van gas tussen de binnenruimte en het gasreservoir onderbroken is, tot stand te brengen, zodat de tijdsduur dat de zuiger in diens positie is waarbij het door gas ingenomen deelvolume minimaal is, zo kort mogelijk is. Hiertoe kan een boven genoemde tweede gasafsluitklep op basis van het genoemde signaal openen zodat er gas naar de binnenruimte kan stromen.
Het is gunstig indien de dubbelwerkende cilinder zodanig is ontworpen dat een op de zuiger werkzaam oppervlak voor vloeistof kleiner is dan een op de zuiger werkzaam oppervlak voor gas.
Het is verder gunstig indien in bedrijf het door het koppelorgaan veroorzaakte drukverschil zodanig is dat de druk in het vloeistofreservoir kleiner is dan de druk in het gasreservoir, waarbij het genoemde referentieniveau een maximaal bereikbaar niveau betreft.
In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de stuurmiddelen geconfigureerd voor het in bedrijf, nadat volgens een stap A) de binnenruimte van de schokbreker voor vloeistofstroming met een vloeistofreservoir en voor gasstroming met een gasreservoir is verbonden en een externe gastoevoerinrichting met de binnenruimte is verbonden, geautomatiseerd uitvoeren van de volgende stappen:
B) het tot stand laten komen van de uitwisseling, van enerzijds vloeistof tussen het vloeistofreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, en anderzijds, tegelijkertijd, van gas tussen het gasreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, totdat met de stuurmiddelen wordt vastgesteld dat het door het gas ingenomen deelvolume een referentieniveau heeft bereikt, waarbij het vloeistofreservoir en het gasreservoir tijdens de genoemde uitwisseling zodanig werkzaam met elkaar zijn verbonden dat een druk van het gas in het gasreservoir een veerwerking verschaft aan de vloeistof onder druk in het vloeistofreservoir,
C) het op het streefniveau brengen van het door de vloeistof ingenomen deelvolume door middel van het vanuit het vloeistofreservoir toevoeren van vloeistof aan of het naar het vloeistofreservoir afvoeren van vloeistof uit de binnenruimte,
D) het op het streefniveau brengen van het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte door middel van het toevoeren van gas aan of het afvoeren van gas uit de binnenruimte.
De uitvinding heeft tevens betrekking op een werkwijze voor het onderhouden van een schokbreker van een landingsgestel van een luchtvaartuig, welke schokbreker een binnenruimte met een volume heeft waarin een gas en een vloeistof zijn voorzien die elk een deelvolume van het volume van de binnenruimte innemen, waarbij volgens de werkwijze het door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolume op een vooraf bepaald streefniveau wordt gebracht. De werkwijze omvat de stappen van
A) het voor vloeistofstroming met elkaar verbinden van de binnenruimte van de schokbreker met een vloeistofreservoir en het voor gasstroming met elkaar verbinden van de binnenruimte van de schokbreker met een gasreservoir,
B) het tot stand laten komen van een uitwisseling, enerzijds van vloeistof tussen het vloeistofreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, en anderzijds, tegelijkertijd, van gas tussen het gasreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, totdat wordt vastgesteld dat het door het gas ingenomen deelvolume een referentieniveau heeft bereikt, waarbij het vloeistofreservoir en het gasreservoir tijdens de genoemde uitwisseling zodanig werkzaam met elkaar zijn verbonden dat de druk van het gas in het gasreservoir een veerwerking verschaft aan de vloeistof onder druk in het vloeistofreservoir,
C) het op het streefniveau brengen van het door de vloeistof ingenomen deelvolume door middel van het vanuit het vloeistofreservoir toevoeren van vloeistof aan of het naar het vloeistofreservoir afvoeren van vloeistof uit de binnenruimte,
D) het op het streefniveau brengen van het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte door middel van het toevoeren van gas aan of het afvoeren van gas uit de binnenruimte.
Voordelen van een dergeiijke werkwijze en hieronder omschreven voorkeursuitvoeringsvormen ervan zijn overeenkomstig aan de boven omschreven voordelen van een onderhoudsapparaat volgens de uitvinding. Boven omschreven voorkeursuitvoeringsvormen van een onderhoudsapparaat volgens de uitvinding zijn overeenkomstig van toepassing bij hierboven omschreven en hieronder nog te omschrijven voorkeursuitvoeringsvormen van een werkwijze volgens de uitvinding, en vice versa.
In een uitvoeringsvorm van de werkwijze is deze voor het onderhouden van een schokbreker van een landingsgestel van een luchtvaartuig in een toestand van de schokbreker waarin deze belast is onder invloed van het gewicht van het luchtvaartuig.
Stap A) vindt plaats voorafgaand aan stap B), en stap B) wordt gevolgd door stappen C) en D) waarbij bij voorkeur stap D) plaatsvindt na stap C).
In een uitvoeringsvorm omvat de werkwijze ten behoeve van stap
B), na het vaststellen dat het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker een referentieniveau heeft bereikt, en voorafgaand aan stap C), de stap van:
B2) het waarnemen van een lengteparameter van de schokbreker gerelateerd aan een lengte-afmeting in lengterichting van de schokbreker, bij voorkeur met de genoemde lengtewaarneemmiddelen, welke lengteparameter daarmee tevens samenhangt met het volume van de binnenruimte van de schokbreker.
Het is verder gunstig indien de werkwijze ten behoeve van stap B), na het vaststellen dat het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker een referentieniveau heeft bereikt, en voorafgaand aan stap C), de stap omvat van:
B3) het waarnemen van een parameter gerelateerd aan het volume van het vloeistofreservoir, bij voorkeur met de genoemde waarneemmiddelen, waarbij de parameter bij voorkeur een lengte-afmeting is.
De werkwijze bij voorkeur omvattende ten behoeve van stap C): het op basis van een uit de waargenomen lengteparameter van de schokbreker en de parameter van het vloeistofreservoir bepalen van een aan de binnenruimte toe te voeren of uit de binnenruimte af te voeren volume van vloeistof, en het vervolgens op het streefniveau brengen van het door de vloeistof ingenomen deelvolume van de binnenruimte, door middel van het vanuit het vloeistofreservoir toevoeren van vloeistof aan of het, bij voorkeur naar het vloeistofreservoir, afvoeren van vloeistof uit de binnenruimte van de schokbreker, onder voortdurende waarneming van de parameter van het vloeistofreservoir.
In een uitvoeringsvorm van de werkwijze, waarbij het genoemde referentieniveau volgens stap B) een minimaal bereikbaar niveau betreft, omvat de werkwijze ten behoeve van stap B), na stap B2) en voorafgaand aan stap C) de stap van:
B4) het vanuit een externe gastoevoerinrichting toevoeren van gas aan de binnenruimte.
Het is verder voordelig indien de werkwijze ten behoeve van stap D) omvat:
D1) het waarnemen van de lengteparameter van de schokbreker, en
D2) het op het streefniveau brengen van het door het gas ingenomen deelvolume, door middel van het toevoeren van gas aan of het afvoeren van gas uit de binnenruimte van de schokbreker.
Bij voorkeur wordt voor uitvoering van de werkwijze volgens de uitvinding gebruik gemaakt van een boven omschreven onderhoudsapparaat volgens de onderhavige uitvinding, waarbij ten behoeve van stap A) de vloeistofleiding en de gasleiding met de binnenruimte in verbinding worden gebracht, waarbij stappen B) en C) en D) onder gebruikmaking van de stuurmiddelen worden uitgevoerd, waarbij de veerwerking volgens stap B) via het koppelorgaan wordt verschaft.
Ten behoeve van stap B) worden, in een uitvoeringsvorm van de werkwijze, van de boven genoemde kleppen enkel de vloeistofafsluitklep en de eerste gasafsluitklep geopend. Ten behoeve van het vaststellen volgens stap B2) wordt, in een uitvoeringsvorm, een signaal afkomstig van detectiemiddelen in de vorm van een met de binnenruimte verbonden drukmeter, of alternatief zowel een bovenomschreven vloeistof- en gasdrukmeter, door de invoermiddelen ontvangen, welk signaal varieert in afhankelijkheid van het door het gas ingenomen deelvolume. Nadat is vastgesteld dat het referentieniveau is bereikt, stopt de uitwisseling indien het referentieniveau een minimaal of maximaal bereikbaar niveau is. Het is ook denkbaar dat de uitwisseling op dat moment actief wordt beëindigd door het ten minste sluiten van de vloeistofafsluitklep of de gasafsluitklep.
Ten behoeve van stap B) wordt, volgens een stap B3), met de boven genoemde waarneemmiddelen een parameter gerelateerd aan het volume van het vloeistofreservoir waargenomen. Een uit de eveneens waargenomen waarde van de lengte-parameter van de schokbreker berekend op dat moment door de vloeistof ingenomen deelvolume en de genoemde parameter gerelateerd aan het vloeistofreservoir worden bij voorkeur in het geheugen van de stuurmiddelen opgeslagen. Uit de lengte-parameter van de schokbreker wordt, op basis van in het geheugen opslagen informatie over de schokbreker, bij voorkeur bepaald welk volume er aan de schokbreker dient te worden toegevoerd of verwijderd om het deelvolume van de vloeistof in de schokbreker op het streefniveau ervan te brengen. Dit volume of althans een daaraan gerelateerde waarde wordt in het geheugen opgeslagen. Stap B3 kan voorafgaand, tijdens ofwel op hetzelfde moment, of na stap B2 worden uitgevoerd.
Stap C) wordt, in een uitvoeringsvorm, uitgevoerd op basis van het genoemde in het geheugen opgeslagen volume, onder voortdurende waarneming van de parameter van het vloeistofreservoir, zoals in het voorgaande toegelicht. Indien een vloeistofvolume dient te worden verwijderd worden, in een uitvoeringsvorm, enkel de vloeistofafsluitklep en de derde gasafsluitklep geopend waardoor een stroming van vloeistof van de binnenruimte, dan wel de vloeistofkamer, naar het vloeistofreservoir tot stand komt. Indien een vloeistofvolume dient te worden toegevoerd worden, in een uitvoeringsvorm, enkel de vloeistofafsluitklep en de eerste en tweede gasafsluitklep geopend, waarna gas vanuit de externe gastoevoerinrichting in het gasreservoir stroomt, waardoor er vloeistof uit het vloeistofreservoir naar de vloeistofkamer stroomt. Bij het bereiken van het streefniveau van het deelvolume van de vloeistof, op basis van tijdens de genoemde tot stand gekomen stroming waarnemen van wijziging van de parameter gerelateerd aan het vloeistofreservoir, wordt vervolgens de vloeistofafsluitklep gesloten, via een signaal door de uitvoermiddelen.
In een uitvoeringsvorm wordt ten behoeve van stap D1) met de stuurmiddelen, door het ontvangen van een signaal van de lengtewaarneemmiddelen, bepaald of de actuele lengte van de schokbreker op een in het geheugen opgeslagen streefwaarde is. Bij een te kleine actuele lengte wordt, ten behoeve van stap D2), de tweede gasafsluitklep geopend voor het toevoeren van gas aan de binnenruimte, totdat het deelvolume van het gas op het streefniveau ervan is. Bij een te grote actuele lengte wordt ten behoeve van het bereiken van het streefniveau van het deelvolume van het gas in de binnenruimte enkel de eerste en derde gasafsluitklep geopend.
In een uitvoeringsvorm van de werkwijze onder gebruikmaking van een onderhoudsapparaat met een boven omschreven vloeistofblokkeerklep en waarbij het door het koppelorgaan veroorzaakte drukverschil zodanig is dat de druk in het vloeistofreservoir groter is dan de druk in het gasreservoir en waarbij het genoemde referentieniveau volgens stap B) een minimaal bereikbaar niveau betreft, omvat stap B) het tot stand laten komen van een uitwisseling, van enerzijds vloeistof tussen het vloeistofreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, en anderzijds, tegelijkertijd, van gas tussen het gasreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, waarbij vloeistof naar de binnenruimte stroomt en gas naar het gasreservoir stroomt, totdat de vloeistofblokkeerklep de gasleiding sluit doordat deze in contact komt met vloeistof in de gasleiding als gevolg van het feit dat het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker een minimaal bereikbaar niveau heeft bereikt, waardoor met de stuurmiddelen wordt vastgesteld dat het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker het referentieniveau heeft bereikt.
De uitvinding heeft tenslotte betrekking op een toepassing van een onderhoudsapparaat volgens de uitvinding voor het volgens een werkwijze volgens de uitvinding onderhouden van een schokbreker van een landingsgestel van een luchtvaartuig, bij voorkeur terwijl de schokbreker in bedrijf is, belast als gevolg van het gewicht van het luchtvaartuig, waarbij het onderhoudsapparaat is ingericht voor het op een vooraf bepaald streefniveau brengen van het door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolume.
In het kader van de onderhavige uitvinding kunnen middelen, modules of dergelijke ook zijn verschaft als software die door de processor wordt uitgevoerd.
De onderhavige uitvinding zal hieronder in meer detail worden toegelicht aan de hand van de beschrijving van voorkeursuitvoeringsvormen van onderhoudsapparaten en -werkwijzen volgens de onderhavige uitvinding, onder verwijzing naar de navolgende schematische figuren, waarin:
Figuur 1 een aansluitschema toont van een eerste voorkeursuitvoeringsvorm van een onderhoudsapparaat volgens de uitvinding, aangesloten op een eerste variant van een schokbreker,
- Figuur 2 een verder aansluitschema toont van een tweede voorkeursuitvoeringsvorm van een onderhoudsapparaat volgens de uitvinding, aangesloten op de eerste variant van een schokbreker,
- Figuur 3 een weer verder aansluitschema toont van een derde voorkeursuitvoeringsvorm van een onderhoudsapparaat volgens de uitvinding, aangesloten op een tweede variant van een schokbreker,
- Figuur 4 een nog verder aansluitschema toont van de derde voorkeursuitvoeringsvorm van een onderhoudsapparaat volgens de uitvinding, aangesloten op een derde variant van een schokbreker,
Figuur 5 in driedimensionale weergave de eerste voorkeursuitvoeringsvorm van een onderhoudsapparaat volgens de uitvinding toont, aangesloten op de eerste variant van de schokbreker,
Figuur 6 een stroomschema toont van een voorkeursuitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de onderhavige uitvinding,
- Figuur 7 een onderdeel van het onderhoudsapparaat volgens figuur 1 toont,
- Figuur 8 een alternatieve uitvoeringsvorm van een verder onderdeel van het onderhoudsapparaat volgens figuur 1 toont, en
- Figuur 9 een verder alternatieve uitvoeringsvorm van het verdere onderdeel van het onderhoudsapparaat volgens figuur 1 toont.
In de figuren 1-4 zijn vloeistofleidingen aangeduid met doorgetrokken lijnen. Gasleidingen zijn aangeduid met grove streep-streep lijnen. Elektrische verbindingen voor overdracht van elektrische signalen zijn aangeduid met fijne streep-streep lijnen. De figuren zijn schematisch en ter verduidelijking van de werking van onderhoudsapparaten en werkwijzen volgens de uitvinding. Dimensies en verhoudingen tussen dimensies hoeven niet conform de werkelijkheid te zijn.
Figuur 5 toont schematisch een onderhoudsapparaat 1 voor het onderhouden van een schokbreker 2 van een landingsgestel 3. Onder onderhoud wordt begrepen het op een vooraf bepaald streefniveau brengen van de door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolumes van de binnenruimte van hieronder nader omschreven varianten van schokbrekers. Het landingsgestel 3 kan het landingsgestel van elk luchtvaartuig 7 zijn (zeer schematisch in figuur 5 afgebeeld), zoals bijvoorbeeld van een vliegtuig of helikopter. Het landingsgestel 3 kan inklapbaar zijn uitgevoerd. De schokbreker 2 heeft twee cilinderdelen: een eerste, buitengelegen cilinderdeel 21 en een tweede, binnengelegen cilinderdeel 22 die in een lengterichting 6a van de schokbreker 2 in elkaar verschuifbaar zijn.
Onderaan het tweede, onderste deel 22, zijn twee wielen 4 voorzien voor het op een ondergrond afsteunen van het landingsgestel. In plaats van de getoonde twee wielen 4 kunnen ook meer of minder wielen zijn voorzien of kunnen alternatieve steunelementen zoals bijvoorbeeld landing skids zijn voorzien. De eerste en tweede cilinderdelen 21 en 22 zijn via een torque link 5, ofwel torsieschaar, onderling verbonden, zodat onderlinge rotatie om de langsas 6 is geblokkeerd, en dus enkel onderlinge translatie in de richting 6a van de langsas 6 is vrijgegeven.
Figuur 1 toont een onderhoudsapparaat 1 in een op de schokbreker 2 aangesloten toestand.
De schokbreker 2 heeft een binnenruimte 23 die door de twee cilinderdelen 21 en 22 is gevormd. In de binnenruimte 23 is een vrij heen en weer in het tweede cilinderdeel 22 beweegbare zuiger 24 aanwezig. De zuiger 24 scheidt de binnenruimte 23 in een vloeistofkamer 25 voor het daarin houden van een vloeistof onder druk en in een gaskamer 26 voor het daarin houden van een gas onder druk. Het volume van de binnenruimte 23 is dus in het onderhavige voorbeeld het totaal van het volume van de vloeistofkamer 25 en de gaskamer 26. Het gas betreft gangbaar stikstof maar toepassing van een ander gas, zoals bijvoorbeeld lucht of zuurstof of een mengsel van genoemde gassen is binnen het kader van de onderhavige uitvinding niet uitgesloten. De vloeistof betreft gangbaar een hydrauliekolie. De vloeistofkamer 25 heeft een bovenste kamerdeel en een onderste kamerdeel dat via een open verbinding met het bovenste kamerdeel in verbinding staat. De open verbinding betreft een passage 29 in een tussenplaat 30. De tussenplaat 30 vormt een bovenste eindaanslag voor de zuiger 24. Het onderste, tweede cilinderdeel 22 heeft verder een bodem 31 die een onderste eindaanslag vormt voor de zuiger 24. De zuiger 24 is daardoor beweegbaar tussen een in figuur 1 getoonde eerste, onderste eindpositie waarin het volume van de gaskamer 26 een minimaal bereikbaar niveau heeft, en een tweede, bovenste eindpositie (zie figuur 2) waarin het volume van de gaskamer 26 een maximaal bereikbaar niveau heeft. De passage 29 vormt een restrictie voor de vloeistof voor het verschaffen van een dempende werking bij hoog-dynamische belastingen zoals bij het landen van het luchtvaartuig.
Een lengte-afmeting, in lengterichting 6a, zijnde parallel aan de langsas 6, van de schokbreker 2 is bepaald door het volume van de binnenruimte 23 van de schokbreker. Deze lengte-afmeting, verder als lengte aangeduid, neemt toe als bijvoorbeeld bij gelijkblijvend door gas ingenomen volumedeel van de binnenruimte, ofwel bij de onderhavige schokbreker 2 het volume van de gaskamer 26, het door vloeistof ingenomen deelvolume van de binnenruimte, ofwel bij de onderhavige schokbreker 2 het volume van de vloeistofkamer 25, toeneemt door het toevoeren van additionele vloeistof in de vloeistofkamer.
Het onderhoudsapparaat 1 heeft een dubbelwerkende cilinder 50 met een koppelorgaan omvattende een heen en weer in de cilinder beweegbare zuiger 51 met een zich vrij tot buiten de cilinder uitstrekkende zuigerstang 52. De zuiger 51 scheidt, voor gas en vloeistof afgedicht, een eerste cilinderkamer 53 van een tweede cilinderkamer 54. In gebruik is de eerste cilinderkamer 53 met gas gevuld, meer specifiek hetzelfde soort gas als aanwezig in de gaskamer 26 van de schokbreker 2. De tweede cilinderkamer 54 is in gebruik met vloeistof gevuld, meer specifiek dezelfde soort vloeistof als aanwezig in de vloeistofkamer 25 van de schokbreker 2.
Doordat de zuigerstang 52 zich vanaf de zuiger 51 door de tweede cilinderkamer 54 heen tot buiten de cilinder 50 uitstrekt, is het werkzaam oppervlak van de vloeistof op de ene zijde, in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld de zijde van de tweede cilinderkamer 54, van de zuiger 51 kleiner dan het werkzaam oppervlak van het gas op de andere zijde van de zuiger 51. Hierdoor is vanwege krachtenevenwicht op de zuiger 51 in gebruik de druk van de vloeistof altijd (aangenomen dat beide drukken boven omgevingsdruk liggen) hoger dan de druk van het gas, ofwel er is in gebruik een drukverschil tussen vloeistof en gas aanwezig. Ten behoeve van de leesbaarheid ten aanzien van naamgeving van kamers 25, 26, 53 en 54 zal de eerste cilinderkamer van de cilinder 50 verder als gasreservoir 53 worden aangeduid en de tweede cilinderkamer van de cilinder 50 als vloeistofreservoir 54.
Door het verschaffen van de zuiger 51 in de cilinder 50 zijn het vloeistofreservoir 54 en het gasreservoir 53 zodanig, ten opzichte van elkaar afgedicht voor gas en vloeistof, gekoppeld, dat in gebruik bij toename van het volume van het ene van het vloeistofreservoir 54 en het gasreservoir 53, het volume van het andere van het vloeistofreservoir 54 en het gasreservoir 53 afneemt, en dat in gebruik de druk van het gas in het gasreservoir 53 een veerwerking verschaft aan de vloeistof onder druk in het vloeistofreservoir 54, en daarmee aan de vloeistof onder druk in de schokbreker 2, indien de vloeistof in de binnenruimte van de schokbreker in open verbinding is aangesloten op het vloeistofreservoir 54.
Het vloeistofreservoir 54 is via een vloeistofleiding 60 voor vloeistofstroming met de binnenruimte 23 van de schokbreker 2 verbonden, meer specifiek met de vloeistofkamer 25 ervan.
Via een toevoerleiding 62 met een afsluitklep 64 is een extern vloeistoftoevoerreservoir 63 met de vloeistofleiding verbonden. In gebruik van het onderhoudsapparaat 1 voor het onderhouden van de schokbreker is de afsluitklep 64 voor openen dan wel afsluiten van de leiding 62 in een sluitstand ervan. Het extern toevoerreservoir 63 kan worden gebruikt voor het, voorafgaand aan het op de schokbreker 2 aansluiten van de leiding 60, alvast met vloeistof, zoals op omgevingsdruk, vullen van het vloeistofreservoir 54 van de cilinder 50. Het extern toevoerreservoir 63 kan onderdeel uitmaken van een unit die het onderhoudsapparaat 1 omvat en optioneel tevens een externe gastoevoerinrichting 73 zoals hieronder genoemd.
In de vloeistofleiding 60 is een vloeistofafsluitklep 65 opgenomen voor het in een sluitstand afsluiten en in een open stand vrijgeven van de verbinding voor vloeistofstroming via de vloeistofleiding 60 tussen het vloeistofreservoir 54 en de vloeistofkamer 25. Ook is een hydraulische restrictie 66 in de vloeistofleiding 60 opgenomen, voor het vormen van een hydraulische weerstand. Een vloeistofdrukmeter 67 is tussen de restrictie 66 en de schokbreker 2, werkzaam met de leiding 60 verbonden voor het kunnen meten van de vloeistofdruk in de leiding 60. De leiding 60 is losmaakbaar via een aansluitnippel 68 in het eerste cilinderdeel 21 van de schokbreker met de vloeistofkamer 25 verbonden. De aansluitnippel 68 is ingericht voor het op de schokbreker kunnen aansluiten van de vloeistofleiding 60 bij aanwezigheid van een verhoogde vloeistofdruk in de vloeistofkamer 25, dat wil zeggen terwijl de schokbreker een ondersteuning vormt van het luchtvaartuig en dus met het gewicht, of althans een deel van het gewicht van het luchtvaartuig, is belast.
De toevoerleiding 62 is tussen de cilinder 50 en de klep 65 met de leiding 60 verbonden.
Het gasreservoir 53 is via een gasleiding 70 voor gasstroming met de binnenruimte 23 van de schokbreker 2 verbonden, meer specifiek met de gaskamer 26 ervan. In de gasleiding 70 is een eerste gasafsluitklep 75 opgenomen.
Via een verdere toevoerleiding 72 is een externe gastoevoerinrichting 73 met de gasleiding 70 verbonden. Toevoerleiding 72 heeft een tweede afsluitklep 74 voor het openen dan wel afsluiten van de leiding 72. De externe gastoevoerinrichting 73 kan worden gebruikt voor het, voorafgaand aan het op de schokbreker 2 aansluiten van de leiding 70, alvast met gas op verhoogde druk vullen van het gasreservoir 53 van de cilinder 50. Verdere toepassing van de gastoevoerinrichting 73 wordt in het navolgende nog toegelicht. De externe gastoevoerinrichting 73 is in de figuren zeer schematisch getoond en omvat bij voorkeur een stikstoffles met daarin stikstof onder een verhoogde druk, gangbaar van boven de 150 bar, hetgeen hoger is dan de druk in de schokbreker 2.
In de gasleiding 70 is de eerste gasafsluitklep 75 opgenomen voor het in een sluitstand afsluiten en in een open stand vrijgeven van de verbinding voor gasstroming via de gasleiding 70 tussen het gasreservoir 53 en de gaskamer 26. Een gasdrukmeter 77 is werkzaam met de leiding 70 verbonden voor het kunnen meten van de gasdruk in de leiding 70. De toevoerleiding 72 is tussen de eerste gasafsluitklep 75 en de gasdrukmeter 77 met de leiding 70 verbonden. De leiding 70 is losmaakbaar via een aansluitnippel 78 in het tweede cilinderdeel 22 van de schokbreker 2 met de gaskamer 26 verbonden. De aansluitnippel 78 is ingericht voor het op de schokbreker kunnen aansluiten van de gasleiding 70 bij aanwezigheid van een verhoogde gasdruk in de gaskamer 26, dat wil zeggen terwijl de schokbreker een ondersteuning vormt voor het dragen van het luchtvaartuig en dus met het gewicht, of althans een deel van het gewicht van het luchtvaartuig, is belast. Verder is een op de leiding 70 aangesloten, via een derde afsluitklep 79 afsluitbare, afblaasleiding 80 voorzien, welke een uitlaat voor gas afkomstig uit de binnenruimte van de schokbreker vormt, voor het indien gewenst naar de omgevingslucht afblazen van gas uit de leiding 70. De afblaasleiding 80 is tussen de cilinder 50 en de eerste afsluitklep 75 met de leiding 70 verbonden.
Verder heeft het apparaat 1 waarneemmiddelen omvattende een positie-opnemer 84 voor het waarnemen van een positie van de zuigerstang 52 ten opzichte van de behuizing van de cilinder 50, in de bewegingsrichting gezien van de zuiger 51 en zuigerstang 52, hetgeen een maat is voor de grootte van het volume van het gasreservoir 53 en het vloeistofreservoir 54 van de cilinder 50. De positieopnemer 84 is dus ingericht voor het waarnemen van een lengte-parameter gerelateerd aan het volume van het vloeistofreservoir 54. Ook heeft het apparaat 1 lengte-waarneemmiddelen omvattende een positie-opnemer 86 voor het waarnemen van een onderlinge stand, gezien in de lengterichting 6, van het eerste cilinderdeel 21 en tweede cilinderdeel 22 van de schokbreker 2, hetgeen een maat is voor de lengte van de schokbreker 2. De positie-opnemer 86 kan in gebruik van het apparaat 1 dus worden gebruikt voor het waarnemen van een voor een lengte-afmeting in lengterichting van de schokbreker 2 bepalende parameter van de schokbreker 2.
De zuiger 24 van de schokbreker 2 kan zoals vermeld vrij bewegen binnen diens door de tussenplaat 30 en de bodem 31 van tweede cilinderdeel 22 begrensde bewegingsgebied. Vanwege krachtenevenwicht op de zuiger 24 is er in gebruik een relatie tussen de druk in de gaskamer 26 en de druk in de vloeistofkamer 25. Deze relatie is in het onderhavige voorbeeld een min of meer vast drukverschil van nul of althans ongeveer nul vanwege enerzijds wrijvingseffecten en anderzijds het gelijke werkzame oppervlak zoals blijkt uit figuur 1, althans, zolang de zuiger zich niet in een eindpositie bevindt. Zodra in gebruik de zuiger 24 bijvoorbeeld zijn onderste eindpositie inneemt, zoals getoond in figuur 1, waarbij deze op de bodem 31 van cilinderdeel 22 komt te rusten, wordt dit vaste drukverschil verstoord, hetgeen kan worden waargenomen op basis van een signaal van drukmeters 67 en 77. Hetzelfde geldt voor het geval de zuiger 24 komt te rusten tegen de tussenplaat 30, bij het bereiken van het grootste bereikbare volume van de gaskamer 26 en daarmee van het grootst bereikbare deelvolume van het gas in de schokbreker.
Het onderhoudsapparaat 1 heeft verder stuurmiddelen 90. Zie ook figuur 7. De stuurmiddelen 90 hebben invoermiddelen 92 en uitvoermiddelen 93. De drukmeters 67 en 77 en de positie-opnemers 84 en 86 zijn langs elektrische weg werkzaam met de invoermiddelen 92 verbonden voor het afgeven van respectievelijke signalen aan de invoermiddelen. De genoemde kleppen 65, 74, 75 en 79 zijn alle langs elektrische weg werkzaam met de uitvoermiddelen 93 verbonden (aangeduid met de fijne streep-streep lijnen in de figuren) voor het elk op basis van een door de uitvoermiddelen afgegeven respectievelijk signaal tussen de open stand en afsluitstand ervan kunnen schakelen. Deze signalen zijn in het onderhavige voorbeeld een elektrisch signaal waarbij de kleppen 65, 74, 75, 79 ingericht zijn om op basis van een elektrisch signaal te schakelen tussen de open stand en de afsluitstand.
De stuurmiddelen 90 hebben een processor 94 en een geheugenelement 95. De invoermiddelen 92 en uitvoermiddelen 93 zijn werkzaam met de processor verbonden. In het geheugenelement is software opgeslagen die, indien door de processor geladen in bedrijf van het onderhoudsapparaat, de hieronder omschreven onder gebruikmaking van de stuurmiddelen uitgevoerde stappen uitvoert. De stuurmiddelen 90 zijn langs elektrische weg met een user interface 91 zoals een touch display verbonden.
Het boven omschreven apparaat 1 kan als volgt worden gebruikt voor het onderhouden van een schokbreker 2 van een landingsgestel.
De onderstaande stappen, zoals schematisch getoond in figuur 6, worden uitgevoerd onder gebruikmaking van de bovenomschreven voorkeursuitvoeringsvorm van het apparaat volgens de uitvinding volgens figuur 1 en een bovenomschreven type schokbreker volgens figuur 1, dat wil zeggen schokbreker 2 met een vrij beweegbare zuiger 24.
Stap A: Het apparaat 1 wordt in de nabijheid gebracht van het luchtvaartuig 7 met het landingsgestel 3 waarvan de schokbreker 2 deel uitmaakt (stap A1). Dit kan bijvoorbeeld door het apparaat 1, dat als onderdeel van een unit op een kar kan zijn voorzien, naar het luchtvaartuig te rijden. Het luchtvaartuig kan op zijn landingsgestel blijven rusten; het hoeft niet te worden opgekrikt of dergelijke om de schokbreker 2 vrij van belasting te maken. Het vloeistofreservoir 54 is of wordt met dezelfde vloeistof gevuld als aanwezig in de vloeistofkamer 25 van de schokbreker 2. Bijvullen van het vloeistofreservoir 54 kan, indien aan de orde, door deze door het openen van een bijvoorbeeld handmatig bedienbare klep 64 in verbinding te brengen met het externe vloeistoftoevoerreservoir 63. Onder gebruikmaking van bijvoorbeeld een handmatig bediende hevelpomp kan vloeistof vanuit reservoir 63 naar reservoir 54 worden gebracht. Hierbij wordt bij voorkeur bewerkstelligd dat het vloeistofreservoir 54 ongeveer 75 procent van diens maximaal volume aanneemt, of althans zodanig dat hieronder te omschrijven stappen B en C kunnen worden uitgevoerd.
Teneinde de vloeistofkamer 25 van de binnenruimte 23 van de schokbreker 2 voor vloeistofstroming te verbinden met het vloeistofreservoir 54 en de gaskamer 26 voor gasstroming te verbinden met het gasreservoir 53, worden de vloeistofleiding 60 en de gasleiding 70 via daartoe voorziene aansluitnippels 68, 78 met de schokbreker 2 verbonden, waarbij de kleppen 65 en 74 en 75 gesloten zijn (stap A2) en waarbij optioneel eveneens kleppen 64 en 79 gesloten zijn. De externe gastoevoerinrichting 73 is of wordt ook aangesloten via de leiding 72, zodat deze bij het openen van klep 74 met de gaskamer 26 in verbinding kan worden gebracht.
Indien nog niet ingeschakeld, worden de stuurmiddelen 90 van het onderhoudsapparaat 1 geactiveerd, zoals door een handmatig bedienbare startknop, al dan niet via een user-interface 91, zodat de software door de processor kan worden geladen en de onderstaande stappen kunnen worden doorlopen.
Optioneel wordt vervolgens de lengte van de schokbreker 2 enigszins, bijvoorbeeld met 5 procent, vergroot door het, na het, handmatig of onder gebruikmaking van de uitvoermiddelen van de stuurmiddelen 90, openen van klep 74, vanuit de externe gastoevoerinrichting 73, aan de gaskamer 26 toevoeren van een hoeveelheid gas (Stap A3). Hierdoor neemt de bodemvrijheid van het luchtvaartuig toe. Daarna wordt klep 74 weer gesloten.
Stap B1: Vervolgens worden kleppen 65 en 75 onder gebruikmaking van de uitvoermiddelen 93 van de stuurmiddelen 90 geopend, waarbij kleppen 74, 79 en 64 gesloten blijven. Doordat in cilinder 50 bij gelijke kracht op de zuiger 51 de druk in het vloeistofreservoir 54, altijd hoger is dan de druk in het gasreservoir 53, door het genoemde verschil in werkzaam oppervlak als gevolg van de zuigerstang 52, zal er een uitwisseling ontstaan van vloeistof vanuit het vloeistofreservoir 54 naar de vloeistofkamer 23 en van gas uit de gaskamer 26 naar het gasreservoir 53. Ofwel, er komt een uitwisseling tot stand van vloeistof tussen het vloeistofreservoir en de binnenruimte van de schokbreker en van gas tussen het gasreservoir en de binnenruimte van de schokbreker. Hierdoor zal de vrije zuiger 24, die in de schokbreker 2 de scheiding vormt tussen de vloeistofkamer 25 en de gaskamer 26, naar de bodem 31 toe dalen. De snelheid van de stroming van de uitwisseling en de snelheid van daling van de vrije zuiger 24 zijn hierbij afhankelijk van de hydraulische weerstand die op de vloeistof wordt uitgeoefend door in het bijzonder de hydraulische weerstand in de vorm van restrictie 66. Overige componenten van het hydraulisch systeem, zoals leidingen en kleppen, hebben eveneens een zekere hydraulische weerstand.
Met de beide drukmeters 67, 77, deel uitmakend van de detectiemiddelen, wordt de vloeistof- respectievelijk de gasdruk gemeten. Zodra de zuiger 24 van de schokbreker 2 zijn eindpositie tegen de bodem 31 van cilinderdeel 22 bereikt, hetgeen inhoudt dat het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte, ofwel het volume van de gaskamer 26, een minimaal bereikbaar niveau heeft bereikt, zullen de stuurmiddelen, op basis van de signalen van de drukmeters, ontvangen via de invoermiddelen, een wijziging van het relatieve drukverschil van de vloeistof ten opzichte van het gas waarnemen of althans van een daaraan gerelateerd signaal aangezien in elk geval de druk in de gaskamer 26 op dat moment afneemt ten opzichte van de druk in de vloeistofkamer 25, waardoor wordt vastgesteld dat het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker een minimaal bereikbaar niveau, zijnde het referentieniveau, heeft bereikt.
Stap B2: Op dat moment wordt met de positie-opnemer 86 de waarde van een lengte-parameter van de schokbreker 2 waargenomen en opgeslagen in het geheugenelement 95 van de aanstuureenheid. Deze waarde is vanwege het, op dat moment bekende, minimaal niveau van het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte, een maat voor het op dat moment door de vloeistof ingenomen deelvolume van de binnenruimte, ofwel het volume van de vloeistofkamer 25. Dit volume van de vloeistofkamer kan door de stuurmiddelen 90 worden berekend uit de waargenomen lengte-parameter en in het geheugenelement 95 opgeslagen gegevens over de schokbreker. Met positie-opnemer 84 wordt, volgens stap B3, de positie van de zuigerstang 52 waargenomen en opgeslagen in het geheugenelement van de aanstuureenheid. Daarmee is tevens het volume van het vloeistofreservoir 54 bekend. Ook wordt klep 75 gesloten.
Doordat er, zoals boven omschreven bij stap B1, tijdens de uitwisseling van gas en vloeistof tussen cilinder 50 en schokbreker 2 extra vloeistof vanuit het vloeistofreservoir 54 in de vloeistofkamer 25 is gestroomd, is het volume van vloeistof in de vloeistofkamer 25 groter dan gewenst, dat wil zeggen groter dan het streefniveau, volgens specificatie van de schokbreker. Uit de genoemde met de positie-opnemer 86 waargenomen lengte van de schokbreker 2 en bekende informatie over geometrie van de schokbreker 2 kan worden afgeleid welk volume aan vloeistof er uiteindelijk uit de schokbreker 2 zal moeten worden verwijderd om het door de vloeistof in de vloeistofkamer 25 ingenomen volume op het vooraf bepaald streefniveau te brengen. Dit te verwijderen volume aan vloeistof, of althans een daaraan gerelateerde parameter, wordt opgeslagen in het geheugenelement van de aanstuureenheid 90.
Stap B4: Vervolgens wordt klep 74 geopend en wordt er vanuit de externe gastoevoerinrichting 73 een hoeveelheid gas aan de gaskamer 26 toegevoerd, welke hoeveelheid ten minste zodanig is dat de schokbreker 2 een lengte aanneemt die groot genoeg is om voldoende bodemvrijheid van het luchtvaartuig te garanderen tijdens uitvoering van stap C. Hierdoor komt de zuiger 24 weer uit diens eindpositie. Vervolgens wordt klep 74 weer gesloten. Het heeft de voorkeur om de tijdsduur dat de zuiger 24 zich in een eindpositie bevindt, zo kort mogelijk te laten zijn. Dit om een ongewenst wegvallen van veerwerking van de schokbreker bij onverwacht falen van het onderhoudsapparaat in een zo hoog mogelijke mate te voorkomen. Ook komt het in de praktijk voor dat de vrije zuiger van een schokbreker, zoals de zuiger 24 van schokbreker 2, mechanisch slechts beperkt bestand is tegen het in een eindpositie ervan zijn, dit vanwege het dan heersende drukverschil over de zuiger en vanwege de mechanische afsteuning van de zuiger in de onderste eindpositie ervan, tegen de bodem 31 zoals getoond in figuur 1. Ook om deze reden is het zeer wenselijk om de tijdsduur dat de zuiger 24 zich in een eindpositie bevindt, zo kort mogelijk te laten zijn. Gedurende deze tijd functioneert het gas in het gasreservoir 53 als veer voor het gezamenlijke vloeistofvolume in de vloeistofkamer 25 en het vloeistofreservoir 54. Hierdoor blijft veerwerking van de schokbreker 2 behouden, hetgeen van bijzonder groot voordeel is in geval van onderhoud bijvoorbeeld bij harde wind, op het dek van schepen of dergelijke.
Stap C: Daarna wordt het genoemde te verwijderen volume aan vloeistof uit de vloeistofkamer 25 verwijderd. Dit gebeurt door kleppen 65 en 79 te openen (bij gesloten kleppen 74 en 75 en bij een eveneens gesloten klep 64). Optioneel kan door schakeling van klep 74 de lengte van de schokbreker binnen gewenste waarden worden gehouden (dat wil zeggen door additionele toevoer van gas uit de gaskamer 26). Gas kan nu uit het gasreservoir 53 ontsnappen naar de buitenlucht, via de leiding 80. In de leiding 80 is een restrictie 81 opgenomen waardoor de stromingssnelheid van gas door leiding 80 beperkt wordt, bij geopende klep 79. Doordat hierdoor de gasdruk in het gasreservoir 53 afneemt, zal de zuiger 51 zodanig verplaatsen dat het volume van het vloeistofreservoir 54 toeneemt en het volume van het gasreservoir 53 afneemt. Ofwel, er komt een stroming van vloeistof vanuit de vloeistofkamer 25 naar het vloeistofreservoir 54 op gang. Doordat eerder, zoals boven omschreven, de positie van de zuigerstang 52 en daarmee de zuiger 51 is waargenomen door de positie-opnemer 84, kan nu door het met de stuurmiddelen tijdens deze stroming van vloeistof waarnemen van positieverandering van de zuigerstang 52, welke een maat is voor volumevergroting van het vloeistofreservoir 54, de stroming zo lang in stand worden gehouden totdat onder gebruikmaking van waarneming door de positie-opnemer 84 het uit de vloeistofkamer 25 te verwijderen volume aan vloeistof aan het vloeistofreservoir 54 is toegevoerd. Op dat moment wordt klep 65 gesloten. Nu heeft het volume van de vloeistofkamer 25 van de schokbreker 2, ofwel, het door de vloeistof ingenomen deelvolume, diens gewenste, vooraf bepaalde, streefniveau volgens specificatie van de schokbreker bereikt. Bij het op het vooraf bepaald streefniveau brengen van het volume van de vloeistofkamer 25 kan optioneel worden gecompenseerd voor temperatuur- en/of drukafhankelijkheid. Hiertoe kan een temperatuursensor (bij wijze van voorbeeld schematisch met verwijzingscijfer 98 in figuur 4 weergegeven) op de invoermiddelen worden aangesloten, voor het meten van de temperatuur van de omgevingslucht in de directe nabijheid van de schokbreker, van de schokbreker zelf, of van de vloeistof in bijvoorbeeld de vloeistofleiding. Het analoge geldt voor het gas. Bij gas is compensatie voor temperatuur- en/of drukafhankelijkheid in hogere mate van belang dan bij vloeistof. Derhalve is bij voorkeur een gastemperatuursensor voorzien. Om temperaturen te meten voorafgaand aan uitvoering van de werkwijze kan een geringe hoeveelheid vloeistof en/of gas in de respectievelijke leiding worden gelaten of althans in contact met de temperatuursensor worden gebracht, zodat op basis hiervan de stuurmiddelen een temperatuurcompensatieberekening kunnen uitvoeren. Hierbij wordt opgemerkt dat in het bijzonder voor gas het streefniveau gebaseerd is op een gewenste gasmassa (aantal moleculen). Deze gewenste gasmassa ligt voor een bepaalde schokbreker vast en de stuurmiddelen zijn bij voorkeur ingericht voor het, ten behoeve van uitvoering van de werkwijze, uit de gewenste gasmassa en uit een gemeten druk en temperatuur bepalen van het streefniveau van het deelvolume van het gas in de schokbreker.
Het is in de praktijk denkbaar dat tijdens stap B een negatieve waarde voor het te verwijderen volume aan vloeistof wordt bepaald, of anders gezegd, er wordt een waarde bepaald van het aan de vloeistofkamer 25 toe te voeren volume aan vloeistof. Dat wil zeggen dat er onvoldoende vloeistof in de vloeistofkamer 25 aanwezig is. Indien dit het geval is worden tijdens stap C klep 65, 74 en 75 geopend terwijl klep 79 gesloten blijft. Er kan nu gas vanuit de externe gastoevoerinrichting 73 onder verhoogde druk in de leiding 70 en daarmee in het gasreservoir 53 worden gebracht. Hierdoor zal er een vloeistofstroming van vloeistofreservoir 54 naar de vloeistofkamer 25 tot stand komen.
Stap D: Vervolgens wordt met positie-opnemer 86 waargenomen of de lengte van de schokbreker 2 volgens specificatie is ofwel op de streefwaarde is. De waarde van de dan waargenomen lengte-parameter is een maat voor het volume, dat wil zeggen het totaal volume, van de binnenruimte 23. Doordat eerder geen exacte, vooraf bepaalde hoeveelheid gas in de gaskamer 26 is gebracht, kan hierdoor een afwijking ten aanzien van lengte aan de orde zijn. Indien de waargenomen lengte geringer is dan die volgens de streefwaarde, wordt klep 74 geopend waardoor gas uit het externe toevoerreservoir in de gaskamer 26 wordt gebracht totdat met positie-opnemer 86 wordt waargenomen dat de lengte diens vooraf bepaalde streefwaarde heeft bereikt. Ofwel, dan is ook het volume van de gaskamer 26 van de schokbreker op het streefniveau ervan. Dan wordt klep 74 gesloten. Indien de lengte echter te groot is, worden kleppen 75 en 79 geopend waardoor gas uit de gaskamer 26 kan ontsnappen totdat met positie-opnemer 86 wordt waargenomen dat de lengte diens vooraf bepaalde streefwaarde heeft bereikt. Vervolgens worden leidingen 60 en 70 van de schokbreker afgekoppeld en is het onderhoud afgerond.
In een uitvoeringsvoorbeeld van een werkwijze volgens de uitvinding wordt tijdens de hierboven omschreven stap B1 één of meerdere malen gedurende een korte tijd klep 74 geopend, waardoor er een hoeveelheid gas vanuit de externe gastoevoerinrichting 73 in leiding 70 en daarmee in de gaskamer 26 van de schokbreker en/of gasreservoir 53 kan worden gebracht (stap B1a). Bij voorkeur wordt, indien de lengte van de schokbreker 2 tijdens stap B1 over een bepaalde lengte, bijvoorbeeld van 2 mm. is afgenomen, stap B1a uitgevoerd totdat deze lengte-afname weer is gecompenseerd. Stap B1a wordt afgesloten door het sluiten van klep 74 en het openen van klep 75. In een in hoge mate nauwkeurige variant van stap B1a wordt bij geopende klep 75, klep 74 door de aanstuurinrichting 90 aangestuurd op basis van waarneming van de lengte van de schokbreker 2 door de positie-opnemer 86. Dat wil zeggen, een uitgangssignaal van de positie-opnemer 86, dat een maat voor de lengte van de schokbreker 2 is, wordt als feedback signaal gebruikt voor de aansturing van klep 74, waarbij aansturing van klep 74 zodanig is dat de lengte van de schokbreker 2 althans nagenoeg gelijk wordt gehouden tijdens stap B1.
Door toepassing van optionele stap B1a tijdens stap B1 wordt het belangrijke voordeel bereikt dat de lengte van de schokbreker 2 in nog hogere mate gelijk wordt gehouden tijdens het uitvoeren van het onderhoud, in het bijzonder stap B1 van het onderhoud. Hierdoor blijft dus de bodemvrijheid van het luchtvaartuig in hoge mate gelijk, waardoor ook de oriëntatie van het luchtvaartuig gehandhaafd blijft. Indien tijdens de werkwijze stap B1a wordt uitgevoerd, is uitvoering van optionele stap A3 niet langer van aanvullend voordeel.
In een alternatieve uitvoeringsvorm van het onderhoudsapparaat 1 is het apparaat 1 voorzien van twee enkelwerkende zuiger/cilindersamenstellen 50a/51a en 50a’/51a’ zoals getoond in figuur 8 in plaats van het dubbelwerkende zuiger/cilindersamenstel 50/51 volgens figuur 1. De vloeistofleiding 60 is in dat geval verbonden met de cilinderkamer van een van de samenstellen en de gasleiding 70 met de cilinderkamer van het andere samenstel. Meer specifiek is de vloeistofleiding 60 verbonden met een vloeistofreservoir 54a, gevormd door de cilinderkamer van cilinder 50a’. Zuiger/cilindersamenstel 50a’/51a’ heeft een zuiger 51a’ die het vloeistofreservoir 54a begrenst. De gasleiding 70 is verbonden met een vloeistofreservoir 53a, gevormd door de cilinderkamer van cilinder 50a. Zuiger/cilindersamenstel 50a/51a heeft een zuiger 51a die het gasreservoir 53a begrenst. Zuigers 51a en 51a’, via bijbehorende zuigerstangen 52a, 52a’ en een de beide zuigerstangen verbindende hefboomarm 55 vormen gezamenlijk een koppelorgaan vergelijkbaar met het koppelorgaan van zuiger/cilindersamenstel 50/51 volgens figuur 1, dat de zuiger 51 omvat. De zuigerstangen 52a, 52a’ strekken zich vanaf de respectievelijke zuigers 51a, 51a’ door respectievelijke kamers 55a, 55a’ die op onderling ten minste ongeveer gelijke druk zijn, bij voorkeur beide op omgevingsdruk, dat wil zeggen in vrije verbinding met de omgeving. Het koppelorgaan heeft verder een tussen de hefboomarm 55 en een frame van het apparaat 1 werkzaam belastingsorgaan in de vorm van een trekveer 56a, aan de met de zuigerstang 52a’ verbonden zijde van de hefboomarm 55. Het belastingsorgaan is geconfigureerd om een comprimerende kracht op het vloeistofreservoir uit te oefenen. Op deze wijze is door het koppelorgaan in bedrijf een drukverschil tussen vloeistof in het vloeistofreservoir 54a en gas in het gasreservoir 53a gerealiseerd, waarbij de vloeistofdruk hoger is dan de gasdruk. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat de hefboomarm 55 centraal zwenkbaar met het frame van het apparaat 1 is verbonden, zoals schematisch getoond in figuur 8, en dat de beide cilinders 50a en 50a’ ook met het frame van het apparaat zijn verbonden. Verder is in de uitvoeringsvorm van het apparaat volgens de uitvinding met de twee enkelwerkende zuiger/cilindersamenstellen 50a/51a en 50a’/51a’ de positie-opnemer 84 (getoond in figuur 1) met het koppelorgaan verbonden, zoals bijvoorbeeld met zuigerstang 52a’ van het koppelorgaan. In plaats van toepassing van de trekveer 56a kan het belastingsorgaan ook zijn gevormd door de beide kamers 55a, 55a’, waarin in dat geval een onderling verschillende druk, zoals een gasdruk, kan zijn aangebracht. Indien de gasdruk in kamer 55a’ groter is dan die in kamer 55a wordt eenzelfde effect bereikt als met trekveer 56a. De gasdruk kan bijvoorbeeld zijn aangebracht onder gebruikmaking van de externe gastoevoerinrichting in combinatie met een drukregelmiddel. In dit kader wordt verder opgemerkt dat indien de gasdruk in kamer 55a groter zou worden ingesteld dan de gasdruk in kamer 55a’, een situatie vergelijkbaar met die volgens de hieronder nog nader omschreven figuur 2 is gerealiseerd, waarbij de druk in het gasreservoir 353 groter is dan die in het vloeistofreservoir 354.
In een verdere alternatieve uitvoeringsvorm van het onderhoudsapparaat 1 is het apparaat 1 voorzien van een dubbelwerkend zuiger/cilindersamenstel 50b/51b zoals getoond in figuur 9 in plaats van het dubbelwerkende zuiger/cilindersamenstel 50/51 volgens figuur 1. De vloeistofleiding 60 is in dat geval verbonden met de ene cilinderkamer en de gasleiding 70 met een andere cilinderkamer van het samenstel. Meer specifiek is de vloeistofleiding 60 verbonden met een vloeistofreservoir 54b, gevormd door een van de cilinderkamers van de cilinder 50b. De gasleiding 70 is verbonden met een vloeistofreservoir 53b, gevormd door een andere cilinderkamer van cilinder 50b. Zuiger/cilindersamenstel 50b/51b heeft een zuiger 51b, die deel uitmaakt van het koppelorgaan, en die het gasreservoir 53b van het vloeistofreservoir 54b scheidt op dezelfde wijze als bij cilinder 50 volgens figuur 1. Door het verschaffen van de zuiger 51b in de cilinder 50b zijn het vloeistofreservoir 54b en het gasreservoir 53b zodanig, ten opzichte van elkaar afgedicht voor gas en vloeistof, gekoppeld, dat in gebruik bij toename van het volume van het ene van het vloeistofreservoir 54b en het gasreservoir 53b, het volume van het andere van het vloeistofreservoir 54b en het gasreservoir 53b afneemt, en dat in gebruik de druk van het gas in het gasreservoir 53b een veerwerking verschaft aan de vloeistof onder druk in het vloeistofreservoir 54b. Anders dan zuigerstang 52 van zuiger 51, heeft zuiger 51b aan weerszijden een zuigerstang 52b, 52b’, van gelijke diameter, ook deel uitmakend van het koppelorgaan, en die door het gas- en vloeistofreservoir heen verlopen tot buiten deze reservoirs 53b, 54b. Zuigerstang 52b verloopt door vloeistofreservoir 54b tot buiten de cilinder 50b, zoals zuigerstang 52, terwijl zuigerstang 52b’ door het gasreservoir 53b heen, door een vaste scheidingswand 57 binnenin de cilinder 50b, afgedicht, tot in een verdere gaskamer 56b verloopt. In deze verdere gaskamer 56b is een gas onder druk aanwezig en vormt hierdoor een gasveer die werkzaam is op het vrije uiteinde van zuigerstang 52b’. Op deze wijze is door het koppelorgaan in bedrijf een drukverschil tussen vloeistof in het vloeistofreservoir 54b en gas in het gasreservoir 53b gerealiseerd, waarbij de vloeistofdruk hoger is dan de gasdruk. In een uitvoeringsvorm is de gaskamer 56b aangesloten of althans aansluitbaar, zoals via de getoonde gasleiding 72b, op de externe gastoevoerinrichting 73 voor het kunnen wijzigen van de gasdruk van de gasveer in de vorm van gaskamer 56b. Gaskamer 56b kan tevens fungeren als de externe gastoevoermiddelen, dat wil zeggen een vervanging daarvoor, waarbij dan de verdere gastoevoerleiding 72 met de gasbuffer is verbonden, of fungeren als een gasbuffer in aanvulling op de genoemde externe gastoevoermiddelen 73. Verder is in de uitvoeringsvorm van het apparaat volgens de uitvinding met het dubbelwerkende zuiger/cilindersamenstel 50b/51b de positie-opnemer 84 (getoond in figuur 1) met het koppelorgaan verbonden, zoals bijvoorbeeld met zuigerstang 52b van het koppelorgaan, of alternatief bijvoorbeeld, binnenin de verdere gaskamer 56b met zuigerstang 52b’. Bij toepassing van de variant volgens figuur 8 of 9 is de boven omschreven optionele werkwijze-stap B1a niet langer van voordeel, aangezien bij deze varianten het door de zuiger 51a; 51b van het gasreservoir 53a; 53b verplaatst volume gelijk blijft aan het door de zuiger 51a’; 51b van het vloeistofreservoir 54a; 54b verplaatst volume, waardoor tijdens de uitwisseling de lengte van de schokbreker niet wijzigt als gevolg van de uitwisseling. Hetzelfde geldt voor optionele stap A3, waarbij deze stap, indien toegepast, ook voorafgaand aan of tijdens uitvoering van stap B2 kan worden uitgevoerd. Ook kan bij toepassing van de aan de hand van figuren 8 en 9 omschreven varianten een werkwijze volgens de uitvinding worden toegepast in een toestand van de schokbreker waarin deze vrij is van belasting onder invloed van het gewicht van het luchtvaartuig, zoals het geval is wanneer het luchtvaartuig opgekrikt is, met bij de schokbreker behorende wielen vrij van de grond.
De varianten volgens figuren 8 en 9 zijn toepasbaar op de omschreven en te omschrijven voorkeursuitvoeringsvormen van onderhoudsapparaten volgens de uitvinding.
De onderstaande stappen worden uitgevoerd onder gebruikmaking van een voorkeursuitvoeringsvorm van het onderhoudsapparaat volgens de uitvinding volgens figuur 3, dat nagenoeg overeenkomstig is aan de voorkeursuitvoeringsvorm van het apparaat volgens figuur 1 en derhalve, voor gelijke dan wel gelijkwerkende onderdelen ervan, van gelijke verwijzingscijfers is voorzien, en een ander type schokbreker dan volgens figuur 1, welk ander type in figuur 3 is getoond en hieronder nader zal worden toegelicht.
In tegenstelling tot schokbreker 2 volgens figuur 1 heeft schokbreker 102 volgens figuur 3 geen zuiger die een gaskamer van een vloeistofkamer scheidt. Het totaal volume van de binnenruimte 123 van schokbreker 102 is verdeeld in een, lager, deelvolume 125 van het volume van de binnenruimte dat door de vloeistof wordt ingenomen en een, resterend, hoger, deelvolume 126 van het volume van de binnenruimte 123 dat door het gas wordt ingenomen. Het vloeistofoppervlak vormt de scheiding tussen beide genoemde deelvolumes 125, 126. In de binnenruimte 123 is verder een buisstuk 132 voorzien. Het buisstuk 132 is relevant in geval van een schokbreker waarbij het streefniveau van het deelvolume van de vloeistof zodanig is dat dit niet bereikbaar is bij afwezigheid van gas in de schokbreker. Dat wil zeggen de schokbreker raakt in zijn end-of-stroke positie. Ook is het buisstuk 132 relevant indien de schokbreker door andere oorzaken beperkt is in diens slag, zoals doordat bij een te kleine lengte van de schokbreker een onderzijde van het luchtvaartuig de ondergrond raakt. Bij uitvoering van stap C wordt in dergelijke gevallen eerst een hoeveelheid gas in de binnenruimte gebracht, waarbij de lengte van het buisstuk 132 zodanig is dat ondanks deze hoeveelheid gas, er nog vloeistof, en dus geen gas, via de vloeistofleiding uit de binnenruimte kan worden verwijderd. Zie ook de beschrijving van stap B4 hieronder.
Het apparaat 100 volgens figuur 3 heeft een gasleiding 170 die hetzelfde is als leiding 70, maar die additioneel een vloeistofblokkeerklep 133 omvat nabij het einde van de leiding 170 dat op de nippel 178 is aangesloten. De vloeistofblokkeerklep 133 is geconfigureerd om in bedrijf gas door te laten, in beide richtingen, maar als gevolg van contact met vloeistof in de gasleiding 170 te sluiten. Verder is gasleiding 170 in tegenstelling tot de situatie volgens figuur 1, aan de bovenzijde van de schokbreker 102 via een aansluitnippel 178 met de binnenruimte 123 van de schokbreker 102 verbonden. De reden is dat bij schokbreker 102 het gas, vanwege de lagere dichtheid in combinatie met afwezigheid van een zuiger zoals zuiger 24, bovenin de schokbreker aanwezig is. Voor het overige is het apparaat 100 hetzelfde als het apparaat 1 volgens figuur 1. Ook bij apparaat 100 is de boven omschreven variant volgens figuur 8 of 9 toepasbaar op analoge wijze als het geval is bij apparaat 1.
Stap A: Het apparaat 100 wordt in de nabijheid gebracht van het luchtvaartuig 7 met het landingsgestel 3 waarvan de schokbreker 102 deel uitmaakt (stap A1). Dit kan bijvoorbeeld door het apparaat 100, dat op een kar kan zijn voorzien, naar het luchtvaartuig te rijden. Het luchtvaartuig kan op zijn landingsgestel blijven rusten; het hoeft niet te worden opgekrikt of dergelijke om de schokbreker 102 vrij van belasting te maken. Verder wordt verwezen naar de analoog van toepassing zijnde bovenstaande beschrijving van stap A bij toepassing van schokbreker 2, waarbij wordt opgemerkt dat in de huidige situatie volgens figuur 3 de vloeistofleiding 60 en de gasleiding 170 via daartoe voorziene aansluitnippels 168, 178 met de schokbreker 102 worden verbonden.
Optioneel wordt vervolgens de lengte van de schokbreker 102 enigszins, bijvoorbeeld met 5 procent, vergroot door het, na het openen van klep 74, vanuit de externe gastoevoerinrichting 73, aan de binnenruimte 123 toevoeren van een hoeveelheid gas (Stap A3). Hierdoor neemt de bodemvrijheid van het luchtvaartuig toe. Daarna wordt klep 74 weer gesloten.
Stap B1 is vergelijkbaar met de bovenomschreven stap B1 bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 1. Vervolgens worden kleppen 65 en 75 geopend, waarbij kleppen 74, 79 en 64 gesloten blijven. Doordat in cilinder 50 bij gelijke kracht op de zuiger 51 de druk in het vloeistofreservoir 54, altijd hoger is dan de druk in het gasreservoir 53, door het genoemde verschil in werkzaam oppervlak als gevolg van de zuigerstang 52, zal er een uitwisseling ontstaan van vloeistof vanuit het vloeistofreservoir 54 naar de binnenruimte 123 en van gas uit de binnenruimte 123 naar het gasreservoir 53. Het door het gas ingenomen deelvolume 126 van de binnenruimte 123 neemt hierdoor dus af, terwijl het resterende, door de vloeistof ingenomen deelvolume 125 van de binnenruimte 123 toeneemt. De snelheid van de stroming van de uitwisseling is hierbij afhankelijk van de hydraulische weerstand die op de vloeistof wordt uitgeoefend door de hydraulische weerstand in de vorm van restrictie 66.
Met de beide drukmeters 67, 77, behorende tot de detectiemiddelen, wordt de vloeistof- respectievelijk de gasdruk gemeten. Indien het door het gas ingenomen deelvolume 126 van de binnenruimte 123 een minimaal bereikbaar niveau, zijnde het referentieniveau, heeft bereikt, meer specifiek nul is geworden, zal er vloeistof in de gasleiding 170 stromen. Zodra echter deze vloeistof in contact komt met klep 133 sluit de gasleiding 170. Dat wil zeggen, de vloeistof kan niet voorbij klep 133 de gasleiding 170 in stromen. Op dat moment zullen de drukmeters 67, 77 een wijziging van de relatieve druk van de vloeistof ten opzichte van het gas waarnemen.
Stap B2 is vergelijkbaar met de bovenomschreven stap B2 bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 1. Met de positie-opnemer 86 wordt vervolgens de waarde van een lengte-parameter van de schokbreker waargenomen. Deze waarde is vanwege het, bekende, minimaal bereikbaar niveau van het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte, een maat voor het op dat moment door de vloeistof ingenomen deelvolume van de binnenruimte. Met positie-opnemer 84 wordt de positie van de zuigerstang 52 waargenomen (Stap B3). Daarmee is tevens het volume van het vloeistofreservoir 54 bekend. Ook wordt klep 75 gesloten.
Doordat er, zoals boven omschreven bij stap B1, tijdens de uitwisseling van gas en vloeistof tussen cilinder 50 en schokbreker 102 extra vloeistof vanuit het vloeistofreservoir 54 in de binnenruimte 123 is gestroomd, is het door de vloeistof ingenomen deelvolume 125 van de binnenruimte 123 groter dan gewenst, dat wil zeggen groter dan het streefniveau volgens specificatie van de schokbreker. Uit de genoemde met de positie-opnemer 86 waargenomen lengte van de schokbreker 102 en bekende informatie over geometrie van de schokbreker 102 kan worden afgeleid welk volume aan vloeistof er uiteindelijk uit de schokbreker 102 zal moeten worden verwijderd om het door de vloeistof ingenomen gedeelte 125 van het volume van de binnenruimte 123 op streefniveau te brengen. Dit te verwijderen volume aan vloeistof, of althans een daaraan gerelateerde parameter, wordt opgeslagen in het geheugen van de aanstuureenheid 90.
Stap B4: Vervolgens wordt klep 74 geopend en wordt er vanuit de externe gastoevoerinrichting 73 een hoeveelheid gas aan de binnenruimte 123 toegevoerd, welke hoeveelheid ten minste zodanig is dat de schokbreker 2 een lengte aanneemt die groter is dan diens gewenste, vooraf bepaalde lengte aan het einde van het onderhoud. Vervolgens wordt klep 74 weer gesloten.
Stap C, vergelijkbaar met de bovenomschreven stap C bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 1. Daarna wordt het genoemde te verwijderen volume aan vloeistof uit de binnenruimte 123 verwijderd. Dit gebeurt door kleppen 65 en 79 te openen (bij gesloten kleppen 64, 74 en 75). Gas kan nu uit het gasreservoir 53 ontsnappen naar de buitenlucht, via de leiding 80. In de leiding 80 is een restrictie 81 opgenomen waardoor de stromingssnelheid van gas door leiding 80 beperkt wordt, bij geopende klep 79. Doordat hierdoor de gasdruk in het gasreservoir 53 afneemt, zal de zuiger 51 zodanig verplaatsen dat het volume van het vloeistofreservoir 54 toeneemt en het volume van het gasreservoir 53 afneemt. Ofwel, er komt een stroming van vloeistof vanuit de binnenruimte 123 naar het vloeistofreservoir 54 op gang. Doordat eerder, zoals boven omschreven, de positie van de zuigerstang 52 en daarmee de zuiger 51 is waargenomen, kan nu door het tijdens deze stroming van vloeistof waarnemen van positieverandering van de zuigerstang, welke een maat is voor volumevergroting van het vloeistofreservoir 54, de stroming zo lang in stand worden gehouden totdat onder gebruikmaking van waarneming door de positieopnemer 84 het uit de binnenruimte 123 te verwijderen volume aan vloeistof aan het vloeistofreservoir 54 is toegevoerd. Op dat moment wordt klep 65 gesloten. Nu heeft het door de vloeistof ingenomen deelvolume van de binnenruimte 123 van de schokbreker 102 diens gewenste, vooraf bepaalde, streefniveau volgens specificatie van de schokbreker 102 bereikt.
Stap D is vergelijkbaar met de bovenomschreven stap D bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 1. Vervolgens wordt met positie-opnemer 86 waargenomen of de lengte van de schokbreker 102 op streefwaarde volgens specificatie is. Doordat eerder geen exacte, vooraf bepaalde hoeveelheid gas in de binnenruimte is gebracht, kan hierdoor een afwijking ten aanzien van lengte aan de orde zijn. Indien de waargenomen lengte kleiner is dan die volgens specificatie, wordt klep 74 geopend waardoor gas uit het externe toevoerreservoir in de binnenruimte 123 wordt gebracht totdat met positie-opnemer 86 wordt waargenomen dat de lengte diens vooraf bepaalde streefwaarde heeft bereikt. Ofwel, dan is ook het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte 123 op het streefniveau ervan. Dan wordt klep 74 gesloten. Indien de lengte echter te groot is, worden kleppen 75 en 79 geopend waardoor gas uit de binnenruimte 123 kan ontsnappen totdat met positie-opnemer 86 wordt waargenomen dat de lengte diens vooraf bepaalde streefwaarde heeft bereikt. Vervolgens worden leidingen 60 en 70 van de schokbreker afgekoppeld en is het onderhoud afgerond.
In een uitvoeringsvoorbeeld van een werkwijze volgens de uitvinding wordt tijdens de hierboven omschreven stap B1 één of meerdere malen gedurende een korte tijd klep 75 gesloten en klep 74 geopend, waardoor er een hoeveelheid gas vanuit de externe gastoevoerinrichting 73 in leiding 70 en daarmee in de binnenruimte 123 van de schokbreker en/of gasreservoir 53 kan worden gebracht ( analoog stap B1a). voor het overige ten aanzien van stap B1a wordt naar bovenstaande beschrijving verwezen, welke analoog van toepassing is.
De onderstaande stappen worden uitgevoerd onder gebruikmaking van de bovenomschreven voorkeursuitvoeringsvorm van het apparaat volgens de uitvinding volgens figuur 4, dat overeenkomstig is aan het apparaat 100 volgens figuur 3 en derhalve van gelijke verwijzingscijfers is voorzien, en een weer ander type schokbreker dan volgens figuren 1 en 3, welk weer ander type in figuur 4 is getoond en hieronder nader zal worden toegelicht.
De schokbreker 202, zijnde een dual stage schokbreker, heeft in tegenstelling tot de schokbreker 102 onderin de schokbreker een gaskamer 226A die door een vrij beweegbare zuiger 224 gescheiden is van het resterend deel van de binnenruimte 223, welk resterend deel overeenkomstig schokbreker 102 een lager gedeelte 225 van het volume van de binnenruimte dat door de vloeistof wordt ingenomen en een hoger gedeelte 226 van het volume van de binnenruimte 223 dat door het gas wordt ingenomen heeft. Het vloeistofoppervlak vormt de scheiding tussen beide genoemde gedeelten 225, 226.
De werkwijze voor het onderhouden van een dergeiijke schokbreker 202 is overeenkomstig bovenomschreven werkwijze voor het onderhouden van schokbreker 102, met twee additionele stappen:
De eerste additionele stap is dat tijdens stap A de gasleiding 170 voorafgaand aan het aansluiten ervan op nippel 178, op nippel 178A wordt aangesloten, waardoor de gasleiding 170 in verbinding wordt gebracht met gaskamer 226A. Vervolgens wordt klep 74 geopend en wordt er onder verhoogde druk gas in gaskamer 226A gebracht, zodanig dat zuiger 224 naar diens bovenste eindpositie beweegt, als de zuiger 224 niet al in deze positie is. De in gaskamer 226A aangebrachte gasdruk wordt hierbij in elk geval hoger gemaakt dan een tijdens het overige van de werkwijze aan de orde zijnde gasdruk in de binnenruimte 223 van de schokbreker 202. Feitelijk worden de gaskamer 226A en zuiger 224 dus inactief gemaakt, ofwel geblokkeerd. Vervolgens wordt gasleiding 170 afgekoppeld van nippel 178A en op nippel 178 aangesloten. Dan wordt de gehele onder verwijzing naar figuur 3 hierboven omschreven werkwijze uitgevoerd. Bij het volgens stap D op specificatie brengen van het gedeelte 226 van het volume van de binnenruimte 223 dat het gas inneemt, wordt echter rekening gehouden met de nog volledig gevulde gaskamer 226A. Als laatste wordt de gasleiding 170 weer op nippel 178A aangesloten en wordt onder gebruikmaking van positie-opnemer 86 de lengte van de schokbreker 202 op specificatie ofwel streefwaarde gebracht door gas uit de gaskamer 226A naar de omgeving te laten ontsnappen, via klep 79. Alternatief is de druk in de gaskamer 226A bepalend. Dit kan het geval zijn indien gaskamer 226A in bedrijf werkzaam is bij het opvangen van hoge (stoot)belastingen, waarbij de zuiger 224 in diens neutrale stand in de boven genoemde bovenste eindpositie is zoals getoond in figuur 4. In dit geval wordt dus als laatste de gasleiding 170 weer op nippel 178A aangesloten en wordt onder gebruikmaking van bijvoorbeeld drukopnemer 77 de druk in de gaskamer 226A van de schokbreker 202 op specificatie ofwel streefwaarde gebracht, bij een te hoge druk door gas uit de gaskamer 226A naar de omgeving te laten ontsnappen, via klep 79.
Een verdere uitvoeringsvorm van een schokbreker geschikt om door een apparaat volgens de uitvinding te worden onderhouden, is in hoge mate overeenkomstig schokbreker 202 volgens figuur 4. Echter, een tweede vrij beweegbare zuiger is voorzien in het deel van de binnenruimte dat zowel gas als vloeistof omvat, het buisstuk 132 is dan afwezig. Van boven naar beneden in de schokbreker zijn achtereenvolgens een gaskamer, een vrije zuiger, een vloeistofkamer, een vrije zuiger, een gaskamer voorzien.
Met in acht neming van bovengenoemde aanvullingen van de werkwijze onder verwijzing naar figuur 4, kan de werkwijze toegepast op de schokbreker 2 volgens figuur 1 worden toegepast.
Het onderhoudsapparaat 300 volgens de uitvinding, volgens figuur 2, heeft een dubbelwerkende cilinder 350 met een koppelorgaan in de vorm van een heen en weer in de cilinder beweegbare zuiger 351 met een zich vrij tot buiten de cilinder uitstrekkende zuigerstang 352, vergelijkbaar met het apparaat 1, 100. De zuiger 351 scheidt, voor gas en vloeistof afgedicht, een vloeistofreservoir 354 van een gasreservoir 353.
Doordat, anders dan bij apparaat 1, 100, de zuigerstang 52 zich vanaf de zuiger 351 door het gasreservoir 353 heen tot buiten de cilinder 350 uitstrekt, is het werkzaam oppervlak van de vloeistof op de ene zijde, in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld de zijde van de vloeistofkamer 354, van de zuiger 351 groter dan het werkzaam oppervlak van het gas op de andere zijde van de zuiger 351, aan de zijde van de gaskamer 353. Hierdoor is vanwege krachtenevenwicht op de zuiger 351 in gebruik de druk van het gas altijd hoger dan de druk van de vloeistof, ofwel er is in gebruik een drukverschil tussen vloeistof en gas aanwezig.
Voor het overige is apparaat 300 hetzelfde als apparaat 1, 100.
De onderstaande stappen worden uitgevoerd onder gebruikmaking van de bovenomschreven voorkeursuitvoeringsvorm van het apparaat 300 volgens de uitvinding volgens figuur 2 en een bovenomschreven type schokbreker volgens figuur 1, dat wil zeggen schokbreker 2 met een vrij beweegbare zuiger 24.
Stap A is analoog aan Stap A volgens de voorkeursuitvoeringsvorm volgens figuur 1.
Stap B1: Vervolgens worden kleppen 65 en 75 onder gebruikmaking van de uitvoermiddelen 93 van de stuurmiddelen 90 geopend, waarbij kleppen 74, 79 en 64 gesloten blijven. Doordat in cilinder 350 bij gelijke kracht op de zuiger 351 de druk in het gasreservoir 353, altijd hoger is dan de druk in het vloeistofreservoir 354, door het genoemde verschil in werkzaam oppervlak als gevolg van de zuigerstang 352, zal er een uitwisseling in de vorm van een stroming ontstaan van gas vanuit het gasreservoir 353 naar de gaskamer 26 en van vloeistof uit de vloeistofkamer 25 naar het vloeistofreservoir 354.
Met de beide drukmeters 67, 77 wordt de vloeistof- respectievelijk de gasdruk gemeten. Indien de zuiger 24 van de schokbreker 2 zijn eindpositie tegen de tussenplaat 30 van cilinderdeel 22 bereikt, hetgeen inhoudt dat het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte, ofwel het volume van de gaskamer 26, een maximaal bereikbaar niveau, ofwel referentieniveau, heeft bereikt, zullen de stuurmiddelen een wijziging van de relatieve druk van de vloeistof ten opzichte van het gas waarnemen aangezien in elk geval de druk in de gaskamer op dat moment significant toeneemt, waardoor wordt vastgesteld dat het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker een maximaal bereikbaar niveau, zijnde het referentieniveau, heeft bereikt.
Stap B2: Op dat moment wordt met de positie-opnemer 86 de waarde van een lengte-parameter van de schokbreker waargenomen en opgeslagen in het geheugen van de aanstuureenheid. Deze waarde is vanwege het, bekende, maximaal niveau van het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte, een maat voor het op dat moment door de vloeistof ingenomen deelvolume van de binnenruimte, ofwel het volume van de vloeistofkamer. Dit volume van de vloeistofkamer kan door de stuurmiddelen worden berekend uit de waargenomen lengte-parameter en in het geheugen opgeslagen gegevens over de schokbreker. Met positie-opnemer 84 wordt de positie van de zuigerstang 352 waargenomen en opgeslagen in het geheugen van de aanstuureenheid (Stap B3). Daarmee is tevens het volume van het vloeistofreservoir 354 bekend.
Doordat er, zoals boven omschreven bij stap B1, tijdens de uitwisseling van gas en vloeistof tussen cilinder 350 en schokbreker 2 vloeistof uit de vloeistofkamer 325 naar het vloeistofreservoir 54 is gestroomd, is het volume van vloeistof in de vloeistofkamer 25 kleiner dan gewenst, dat wil zeggen kleiner dan het streefniveau ervan volgens specificatie van de schokbreker. Uit de genoemde met de positie-opnemer 86 waargenomen lengte van de schokbreker 2 en bekende informatie over geometrie van de schokbreker 2 kan worden afgeleid welk volume aan vloeistof er uiteindelijk aan de schokbreker 2 zal moeten worden toegevoerd om het door de vloeistof in de vloeistofkamer 25 ingenomen volume op het streefniveau ervan te brengen. Dit toe te voeren volume aan vloeistof, of althans een daaraan gerelateerde parameter, wordt opgeslagen in het geheugen van de aanstuureenheid 90.
Een stap B4 is bij het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld niet aan de orde.
Stap C: Daarna wordt het genoemde toe te voeren volume aan vloeistof aan de vloeistofkamer 25 toegevoerd. Dit gebeurt door kleppen 74 en 75 te openen terwijl klep 79 gesloten blijft (en klep 65 open blijft). Er kan nu gas vanuit de externe gastoevoerinrichting 73 onder verhoogde druk in de leiding 70 en daarmee in het gasreservoir 353 worden gebracht. Doordat hierdoor de gasdruk in het gasreservoir 353 toeneemt, zal de zuiger 351 zodanig verplaatsen dat het volume van het vloeistofreservoir 354 afneemt en het volume van het gasreservoir 353 toeneemt. Ofwel, er komt een stroming van vloeistof vanuit het vloeistofreservoir 354 naar de vloeistofkamer 25 op gang. Doordat eerder, zoals boven omschreven, de positie van de zuigerstang 352 en daarmee de zuiger 351 is waargenomen, kan nu door het met de stuurmiddelen tijdens deze stroming van vloeistof waarnemen van positieverandering van de zuigerstang, welke een maat is voor volumeverkleining van het vloeistofreservoir 354, de stroming zo lang in stand worden gehouden totdat onder gebruikmaking van waarneming door de positie-opnemer 84 het aan de vloeistofkamer 25 toe te voeren volume aan vloeistof uit het vloeistofreservoir 354 is verwijderd. Op dat moment wordt klep 65 gesloten. Nu is het volume van de vloeistofkamer 25 van de schokbreker 2, ofwel het door de vloeistof ingenomen volumedeel, diens streefniveau volgens specificatie van de schokbreker.
Stap D: Vervolgens wordt met positie-opnemer 86 waargenomen of de lengte van de schokbreker 2 op streefwaarde volgens specificatie is. De waarde van de dan waargenomen lengte-parameter is een maat voor het volume, dat wil zeggen het totaal volume, van de binnenruimte. Doordat de gaskamer 26 nog diens maximaal volume heeft zal hierdoor een afwijking ten aanzien van lengte aan de orde zijn, in die zin dat het volume van de gaskamer 26 groter dan volgens streefniveau is. Kleppen 75 en 79 worden geopend waardoor gas uit de gaskamer 26 kan ontsnappen totdat met positie-opnemer 86 wordt waargenomen dat de lengte diens vooraf bepaalde waarde heeft bereikt waardoor ook het door het gas ingenomen deelvolume op het streefniveau is. Vervolgens worden leidingen 60 en 70 van de schokbreker afgekoppeld en is het onderhoud afgerond.

Claims (27)

  1. CONCLUSIES
    1. Onderhoudsapparaat (1) voor een schokbreker (2) van een landingsgestel (3) van een luchtvaartuig (7), welke schokbreker een binnenruimte (23) met een volume heeft waarin een gas en een vloeistof zijn voorzien en waarbij het gas en de vloeistof elk een deelvolume van het volume van de binnenruimte innemen, waarbij het onderhoudsapparaat is ingericht voor het op een vooraf bepaald streefniveau brengen van het door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolume, het onderhoudsapparaat (1) omvattende
    - een vloeistofreservoir (54) dat is ingericht voor het daarin houden van een vloeistof onder een druk,
    - een vloeistofleiding (60) die in verbinding is met het vloeistofreservoir (54) en die met de binnenruimte (23) van de schokbreker (2) verbindbaar is, voor het voor vloeistofstroming met elkaar verbinden van het vloeistofreservoir en de binnenruimte van de schokbreker,
    - een gasreservoir (53) dat is ingericht voor het daarin houden van een gas onder een druk,
    - een gasleiding (70) die in verbinding is met het gasreservoir (53) en die met de binnenruimte (23) van de schokbreker (2) verbindbaar is, voor het voor gasstroming met elkaar verbinden van het gasreservoir en de binnenruimte van de schokbreker,
    - een koppelorgaan (51) dat is ontworpen voor het zodanig afdichtend onderling koppelen van het vloeistofreservoir (54) en het gasreservoir (53), dat in gebruik:
    - bij toename van het volume van het ene van het vloeistofreservoir (54) en het gasreservoir (54) , het volume van het andere van het vloeistofreservoir en het gasreservoir afneemt,
    - een druk van het gas in het gasreservoir (53) via het koppelorgaan (51) een veerwerking verschaft aan de vloeistof onder druk in het vloeistofreservoir (54), en
    - het koppelorgaan (41) een drukverschil veroorzaakt tussen de druk in het vloeistofreservoir (54) en de druk in het gasreservoir (53), waarbij het onderhoudsapparaat (1) is ingericht voor het in bedrijf tot stand laten komen van een uitwisseling, van enerzijds vloeistof tussen het vloeistofreservoir (54) en de binnenruimte (23) van de schokbreker (2), en anderzijds, tegelijkertijd, van gas tussen het gasreservoir (53) en de binnenruimte (23) van de schokbreker, voor het als gevolg van de uitwisseling op een vooraf bepaald referentieniveau brengen van het door het gas ingenomen deelvolume, het onderhoudsapparaat (1) verder omvattende
    - stuurmiddelen (90) omvattende invoermiddelen (92) die zijn ingericht voor het ontvangen van een signaal, afkomstig van in bedrijf met de schokbreker (2) verbonden detectiemiddelen (67, 77), dat varieert in afhankelijkheid van het door het gas ingenomen deelvolume, waarbij de stuurmiddelen zijn ingericht voor het uit dat signaal vaststellen dat het door het gas ingenomen deelvolume het referentieniveau bereikt als gevolg van de uitwisseling en voor het vervolgens, met uitvoermiddelen (93) van de stuurmiddelen, afgeven van een signaal voor het op basis daarvan op het streefniveau brengen van het door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolume van het volume van de binnenruimte (23) van de schokbreker (2).
  2. 2. Onderhoudsapparaat (1) volgens conclusie 1, waarbij de vloeistofleiding (60) een vloeistofafsluitklep (65) omvat voor het in een sluitstand afsluiten en in een open stand vrijgeven van de verbinding voor vloeistofstroming via de vloeistofleiding, waarbij het apparaat (1) een verdere gasleiding (72) omvat voor het voor gasstroming verbinden van de binnenruimte (23) van de schokbreker (2) met een externe gastoevoerinrichting (73), welke verdere gasleiding bij voorkeur aansluit op de gasleiding (70), het onderhoudsapparaat bij voorkeur tevens omvattende de externe gastoevoerinrichting, waarbij de gasleiding (70) een eerste gasafsluitklep (75) omvat voor het in een sluitstand afsluiten en in een open stand vrijgeven van de verbinding voor gasstroming via de gasleiding, waarbij de verdere gasleiding (72) een tweede gasafsluitklep (74) omvat voor het in een sluitstand afsluiten en in een open stand vrijgeven van de verbinding voor gasstroming via de verdere gasleiding, waarbij het apparaat (1) een derde gasafsluitklep (79) omvat voor het in een sluitstand afsluiten en in een open stand vrijgeven van een uitlaat voor gas afkomstig uit de binnenruimte (23) van de schokbreker (2), welke derde gasafsluitklep bij voorkeur in een uitlaatleiding (80) is voorzien die werkzaam met de gasleiding (70) is verbonden, waarbij de uitvoermiddelen (93) van de stuurmiddelen (90) werkzaam met de vloeistofafsluitklep (65) en met de eerste (75), tweede (74) en derde gasafsluitklep (79) zijn verbonden, voor het geautomatiseerd aansturen van deze kleppen voor het tussen de respectievelijke sluitstand en open stand kunnen schakelen daarvan, middels afgifte van een signaal aan een of meer van deze kleppen.
  3. 3. Onderhoudsapparaat volgens conclusie 1 of 2, omvattende in bedrijf met de schokbreker (2) samenwerkende lengtewaarneemmiddelen (86) voor het waarnemen van een lengteparameter van de schokbreker, gerelateerd aan een lengte-afmeting in lengterichting (6a) van de schokbreker, welke lengtewaarneemmiddelen met de invoermiddelen (92) van de stuurmiddelen (90) zijn verbonden.
  4. 4. Onderhoudsapparaat volgens conclusie 1, 2 of 3, omvattende waarneemmiddelen (84) voor het waarnemen van een parameter gerelateerd aan het volume van het vloeistofreservoir (54), welke waarneemmiddelen met de invoermiddelen (92) van de stuurmiddelen (90) zijn verbonden, waarbij de parameter bij voorkeur een lengte-afmeting is.
  5. 5. Onderhoudsapparaat volgens elke willekeurige van de voorgaande conclusies, omvattende een demporgaan voor het beperken van een stromingssnelheid van vloeistof en gas tijdens de genoemde uitwisseling, waarbij het demporgaan bij voorkeur een restrictie (66) omvat voor het creëren van een stromingsweerstand voor stroming van vloeistof in de vloeistofleiding (60) en/of voor gas in de gasleiding (70) omvat, welke restrictie bij voorkeur in de vloeistofleiding is opgenomen.
  6. 6. Onderhoudsapparaat volgens elke willekeurige van de voorgaande conclusies, waarbij het vloeistofreservoir (54) en/of het gasreservoir (53) bepaald is door een zuiger/cilinder samenstel (51/50 ; 50a/51a, 50a’/51a’ ; 50b/51b).
  7. 7. Onderhoudsapparaat volgens conclusie 6, waarbij het vloeistofreservoir (54a) bepaald is door een zuiger/cilinder samenstel (50a’/51a’) en waarbij het gasreservoir (53a) bepaald is door een zuiger/cilinder samenstel (50a/51a), waarbij de zuiger (51a’) van het zuiger/cilinder samenstel van het vloeistofreservoir en de zuiger (51a) van het zuiger/cilinder samenstel van het gasreservoir deel uitmaken van het koppelorgaan, bij voorkeur waarbij het koppelorgaan een belastingsorgaan omvat dat in bedrijf een kracht op het koppelorgaan uitoefent voor het veroorzaken van het drukverschil tussen de druk in het vloeistofreservoir (54) en de druk in het gasreservoir (53).
  8. 8. Onderhoudsapparaat volgens conclusie 6 of 7, waarbij het zuiger/cilinder samenstel van het vloeistofreservoir en het zuiger/cilinder samenstel van het gasreservoir als één dubbelwerkende cilinder (50; 50b) zijn uitgevoerd met een zuiger (51; 51b) die zowel de zuiger van het gas- als van het vloeistofreservoir vormt, welke zuiger deel uitmaakt van het koppelorgaan, en welke zuiger aan een zijde het vloeistofreservoir en aan de andere zijde het gasreservoir begrenst, bij voorkeur waarbij het koppelorgaan een belastingsorgaan omvat dat in bedrijf een kracht op het koppelorgaan uitoefent voor het veroorzaken van het drukverschil tussen de druk in het vloeistofreservoir (54) en de druk in het gasreservoir (53).
  9. 9. Onderhoudsapparaat volgens conclusie 8, waarbij de zuiger een zuigerstang heeft die door ten minste één van het vloeistofreservoir en het gasreservoir, bij voorkeur door ten minste het vloeistofreservoir, verloopt tot buiten de dubbelwerkende cilinder.
  10. 10. Onderhoudsapparaat volgens elke willekeurige van de voorgaande conclusies, verder omvattende de detectiemiddelen, welke verbindbaar zijn met de schokbreker, voor het aan de invoermiddelen afgeven van het signaal dat varieert in afhankelijkheid van het door het gas ingenomen deelvolume.
  11. 11. Onderhoudsapparaat volgens conclusie 10, waarbij de detectiemiddelen een met de invoermiddelen verbonden drukmeter (67, 77) omvatten voor het meten van een druk in de binnenruimte (23) van de schokbreker en voor het aan de invoermiddelen afgeven van een druksignaal, de detectiemiddelen bij voorkeur omvattende een in verbinding met de vloeistofleiding voorziene, met de invoermiddelen verbonden vloeistofdrukmeter (67) voor het meten van een vloeistofdruk in de vloeistofleiding en een in verbinding met de gasleiding voorziene, met de invoermiddelen verbonden gasdrukmeter (77) voor het meten van een druk in de gasleiding.
  12. 12. Onderhoudsapparaat volgens elke willekeurige van de voorgaande conclusies, waarbij het genoemde referentieniveau een maximaal of minimaal bereikbaar niveau is.
  13. 13. Onderhoudsapparaat volgens elke willekeurige van de voorgaande conclusies, ingericht voor een schokbreker met een vrij heen en weer in de binnenruimte beweegbare zuiger (24) die de binnenruimte scheidt in een vloeistofkamer (25) voor het daarin houden van de vloeistof en een gaskamer (26) voor het daarin houden van het gas, waarbij de vloeistofleiding in bedrijf is verbonden met de vloeistofkamer en waarbij de gasleiding in bedrijf is verbonden met de gaskamer, waarbij het genoemde referentieniveau een maximaal of minimaal bereikbaar niveau is, bepaald door een eerste respectievelijk tweede eindpositie van de zuiger in de binnenruimte.
  14. 14. Onderhoudsapparaat volgens elke willekeurige van de voorgaande conclusies, ingericht voor het onderhouden van een schokbreker die vrij is van een in de binnenruimte beweegbare zuiger, bij welke schokbreker een vloeistofoppervlak van vloeistof (125) in de binnenruimte een scheiding vormt tussen het gas (126) en de vloeistof in de binnenruimte van de schokbreker, waarbij het onderhoudsapparaat een vloeistofblokkeerklep (133) in de gasleiding omvat, die is geconfigureerd om in bedrijf gas door te laten maar als gevolg van contact met vloeistof in de gasleiding de gasleiding te sluiten voor stroming van vloeistof dan wel gas, waarbij het genoemde referentieniveau een minimaal bereikbaar niveau is.
  15. 15. Onderhoudsapparaat volgens elke willekeurige van de voorgaande conclusies, waarbij het door het koppelorgaan veroorzaakte drukverschil zodanig is dat de druk in het vloeistofreservoir groter is dan de druk in het gasreservoir, waarbij het genoemde referentieniveau een minimaal bereikbaar niveau betreft.
  16. 16. Onderhoudsapparaat volgens conclusies 9 en 15, waarbij de dubbelwerkende cilinder zodanig is ontworpen dat een op de zuiger werkzaam oppervlak voor vloeistof kleiner is dan een op de zuiger werkzaam oppervlak voor gas.
  17. 17. Onderhoudsapparaat volgens elke willekeurige van de voorgaande conclusies 1 tot en met 14, waarbij in bedrijf het door het koppelorgaan veroorzaakte drukverschil zodanig is dat de druk in het vloeistofreservoir kleiner is dan de druk in het gasreservoir, waarbij het genoemde referentieniveau een maximaal bereikbaar niveau betreft.
  18. 18. Onderhoudsapparaat volgens elke willekeurige van de voorgaande conclusies, waarbij de stuurmiddelen zijn geconfigureerd voor het in bedrijf, nadat volgens een stap A) de binnenruimte van de schokbreker voor vloeistofstroming met een vloeistofreservoir en voor gasstroming met een gasreservoir is verbonden en een externe gastoevoerinrichting met de binnenruimte is verbonden, geautomatiseerd uitvoeren van de volgende stappen:
    B) het tot stand laten komen van de uitwisseling, van enerzijds vloeistof tussen het vloeistofreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, en anderzijds, tegelijkertijd, van gas tussen het gasreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, totdat met de stuurmiddelen wordt vastgesteld dat het door het gas ingenomen deelvolume een referentieniveau heeft bereikt, waarbij het vloeistofreservoir en het gasreservoir tijdens de genoemde uitwisseling zodanig werkzaam met elkaar zijn verbonden dat een druk van het gas in het gasreservoir een veerwerking verschaft aan de vloeistof onder druk in het vloeistofreservoir,
    C) het op het streefniveau brengen van het door de vloeistof ingenomen deelvolume door middel van het vanuit het vloeistofreservoir toevoeren van vloeistof aan of het naar het vloeistofreservoir afvoeren van vloeistof uit de binnenruimte,
    D) het op het streefniveau brengen van het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte door middel van het toevoeren van gas aan of het afvoeren van gas uit de binnenruimte.
  19. 19. Werkwijze voor het onderhouden van een schokbreker (2) van een landingsgestel (3) van een luchtvaartuig (7), bij voorkeur in een toestand van de schokbreker waarin deze belast is onder invloed van het gewicht van het luchtvaartuig, welke schokbreker een binnenruimte met een volume heeft waarin een gas en een vloeistof zijn voorzien en waarbij het gas en de vloeistof elk een deelvolume van het volume van de binnenruimte innemen, waarbij volgens de werkwijze het door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolume op een vooraf bepaald streefniveau wordt gebracht, de werkwijze omvattende de, bij voorkeur achtereenvolgende, stappen van
    A) het voor vloeistofstroming met elkaar verbinden van de binnenruimte (23) van de schokbreker met een vloeistofreservoir (54) en het voor gasstroming met elkaar verbinden van de binnenruimte (23) van de schokbreker met een gasreservoir (53),
    B) het tot stand laten komen van een uitwisseling, enerzijds van vloeistof tussen het vloeistofreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, en anderzijds, tegelijkertijd, van gas tussen het gasreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, totdat wordt vastgesteld dat het door het gas ingenomen deelvolume een referentieniveau heeft bereikt, waarbij het vloeistofreservoir en het gasreservoir tijdens de genoemde uitwisseling zodanig werkzaam met elkaar zijn verbonden dat de druk van het gas in het gasreservoir een veerwerking verschaft aan de vloeistof onder druk in het vloeistofreservoir,
    C) het op het streefniveau brengen van het door de vloeistof ingenomen deelvolume door middel van het vanuit het vloeistofreservoir toevoeren van vloeistof aan of het naar het vloeistofreservoir afvoeren van vloeistof uit de binnenruimte,
    D) het op het streefniveau brengen van het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte door middel van het toevoeren van gas aan of het afvoeren van gas uit de binnenruimte.
  20. 20. Werkwijze volgens conclusie 19, omvattende ten behoeve van stap B), na het vaststellen dat het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker een referentieniveau heeft bereikt, en voorafgaand aan stap C), de stap van:
    B2) het waarnemen van een lengteparameter van de schokbreker gerelateerd aan een lengte-afmeting in lengterichting van de schokbreker, welke lengteparameter daarmee tevens samenhangt met het volume van de binnenruimte van de schokbreker.
  21. 21. Werkwijze volgens conclusie 19 of 20, omvattende ten behoeve van stap B), na het vaststellen dat het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker een referentieniveau heeft bereikt, en voorafgaand aan stap C), de stap van:
    B3) het waarnemen van een parameter gerelateerd aan het volume van het vloeistofreservoir, waarbij de parameter bij voorkeur een lengte-afmeting is.
  22. 22. Werkwijze volgens conclusie 20 en 21, omvattende ten behoeve van stap C):
    het op basis van een uit de waargenomen lengteparameter van de schokbreker en de parameter van het vloeistofreservoir bepalen van een aan de binnenruimte toe te voeren of uit de binnenruimte af te voeren volume van vloeistof, en het vervolgens op het streefniveau brengen van het door de vloeistof ingenomen deelvolume van de binnenruimte, door middel van het vanuit het vloeistofreservoir toevoeren van vloeistof aan of het, bij voorkeur naar het vloeistofreservoir, afvoeren van vloeistof uit de binnenruimte van de schokbreker, onder voortdurende waarneming van de parameter van het vloeistofreservoir.
  23. 23. Werkwijze volgens conclusie 20, 21 of 22, waarbij het genoemde referentieniveau volgens stap B) een minimaal bereikbaar niveau betreft, waarbij de werkwijze ten behoeve van stap B), na stap B2) en voorafgaand aan stap C) de stap omvat van:
    B4) het vanuit een externe gastoevoerinrichting toevoeren van gas aan de binnenruimte.
  24. 24. Werkwijze volgens elke willekeurige van de conclusies 20 tot en met
    23, omvattende ten behoeve van stap D):
    D1) het waarnemen van de lengteparameter van de schokbreker, en
    D2) het op het streefniveau brengen van het door het gas ingenomen deelvolume, door middel van het toevoeren van gas aan of het afvoeren van gas uit de binnenruimte van de schokbreker.
  25. 25. Werkwijze volgens elke willekeurige van de conclusies 19 tot en met
    24, waarbij voor uitvoering van de werkwijze gebruik wordt gemaakt van een onderhoudsapparaat volgens elke willekeurige van de conclusies 1 tot en met 18, waarbij ten behoeve van stap A) de vloeistofleiding en de gasleiding met de binnenruimte in verbinding worden gebracht, waarbij stappen B) en C) en D) onder gebruikmaking van de stuurmiddelen worden uitgevoerd, waarbij de veerwerking volgens stap B) via het koppelorgaan wordt verschaft.
  26. 26. Werkwijze volgens conclusie 19 of een daarvan afhankelijke conclusie, onder gebruikmaking van een onderhoudsapparaat ten minste volgens conclusie 14 en 15, waarbij het genoemde referentieniveau volgens stap B) een minimaal bereikbaar niveau betreft, en waarbij stap B) omvat het tot stand laten komen van een uitwisseling, van enerzijds vloeistof tussen het vloeistofreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, en anderzijds, tegelijkertijd, van gas tussen het gasreservoir en de binnenruimte van de schokbreker, waarbij vloeistof naar de binnenruimte stroomt en gas naar het gasreservoir stroomt, totdat de vloeistofblokkeerklep de gasleiding sluit doordat deze in contact komt met vloeistof in de gasleiding als gevolg van het feit dat het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker een minimaal bereikbaar niveau heeft bereikt, waardoor met de stuurmiddelen wordt vastgesteld dat het door het gas ingenomen deelvolume van de binnenruimte van de schokbreker het referentieniveau heeft bereikt.
  27. 27. Toepassing van een onderhoudsapparaat volgens elke willekeurige
    5 van de conclusies 1 tot en met 18, voor het volgens een werkwijze volgens elke willekeurige van de conclusies 19 tot en met 26 onderhouden van een schokbreker van een landingsgestel van een luchtvaartuig, bij voorkeur terwijl de schokbreker in bedrijf is, belast als gevolg van het gewicht van het luchtvaartuig, waarbij het onderhoudsapparaat is ingericht voor het op een vooraf bepaald streefniveau
    10 brengen van het door het gas en de vloeistof respectievelijk ingenomen deelvolume.
    1/6
    9Q
    92 τ ί ......U 93 j ι 94 ~jH —
    . 7
    4/8
    Ag. 5 / Z i i \
    5 /6 c
    D
NL2017665A 2016-10-24 2016-10-24 Onderhoudsapparaat voor een schokbreker van een landingsgestel, en werkwijze voor het onderhouden van een dergelijke schokbreker. NL2017665B1 (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2017665A NL2017665B1 (nl) 2016-10-24 2016-10-24 Onderhoudsapparaat voor een schokbreker van een landingsgestel, en werkwijze voor het onderhouden van een dergelijke schokbreker.
PCT/NL2017/050692 WO2018080303A1 (en) 2016-10-24 2017-10-24 Maintenance apparatus for a shock absorber of a landing gear, and method for maintaining such a shock absorber
CN201780078721.6A CN110291007B (zh) 2016-10-24 2017-10-24 用于起落架的减振器的维护设备和维护这种减振器的方法
EP17792214.3A EP3529148B1 (en) 2016-10-24 2017-10-24 Maintenance apparatus for a shock absorber of a landing gear, and method for maintaining such a shock absorber
US16/344,294 US11260968B2 (en) 2016-10-24 2017-10-24 Maintenance apparatus for a shock absorber of a landing gear, and method for maintaining such a shock absorber

Applications Claiming Priority (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2017665A NL2017665B1 (nl) 2016-10-24 2016-10-24 Onderhoudsapparaat voor een schokbreker van een landingsgestel, en werkwijze voor het onderhouden van een dergelijke schokbreker.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2017665B1 true NL2017665B1 (nl) 2018-04-30

Family

ID=57227056

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2017665A NL2017665B1 (nl) 2016-10-24 2016-10-24 Onderhoudsapparaat voor een schokbreker van een landingsgestel, en werkwijze voor het onderhouden van een dergelijke schokbreker.

Country Status (5)

Country Link
US (1) US11260968B2 (nl)
EP (1) EP3529148B1 (nl)
CN (1) CN110291007B (nl)
NL (1) NL2017665B1 (nl)
WO (1) WO2018080303A1 (nl)

Families Citing this family (5)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
GB2541161A (en) * 2015-07-10 2017-02-15 Airbus Operations Ltd Servicing of landing gear shock absorbers
GB2541160A (en) * 2015-07-10 2017-02-15 Airbus Operations Ltd Landing gear shock absorber servicing
GB2563948A (en) 2017-06-30 2019-01-02 Airbus Operations Ltd Aircraft landing gear assembly
GB2563945A (en) * 2017-06-30 2019-01-02 Airbus Operations Ltd Aircraft landing gear assembly
EP3819211B1 (en) * 2019-11-11 2023-08-16 Safran Landing Systems UK Ltd Monitoring of a shock absorber condition

Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2955625A (en) * 1959-01-07 1960-10-11 John K Patterson Strut servicing apparatus
US3889904A (en) * 1973-06-20 1975-06-17 Chester L M Jones Means and method for servicing fluid cushioned aircraft landing gear struts
US4252012A (en) * 1979-06-04 1981-02-24 Menasco Inc. Shock absorber servicing tool
US5148896A (en) * 1991-07-01 1992-09-22 The Boeing Company High pressure hydropneumatic shock absorber
JPH11171097A (ja) * 1997-12-10 1999-06-29 All Nippon Airways Co Ltd 航空機のショックストラット内部に保持されるフルード量の計測、注入装置及び計測、注入方法
EP3006769A1 (en) * 2014-08-19 2016-04-13 Goodrich Corporation Single-stage, separated gas-fluid shock absorber servicing
EP3012481A2 (en) * 2014-10-22 2016-04-27 Goodrich Corporation Z-head piston for dual chamber shock struts

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CN2309284Y (zh) * 1997-07-08 1999-03-03 马金山 一种飞机起落架的减震支柱
FR2946720B1 (fr) * 2009-06-12 2011-06-10 Messier Dowty Sa Amortisseur et atterrisseur equipe d'un tel amortisseur.
US8839675B2 (en) * 2012-04-17 2014-09-23 The Boeing Company System and method for ground vibration testing and weight and balance measurement
EP2921403B1 (en) * 2014-03-19 2017-03-01 Safran Landing Systems UK Limited A shock absorber and a method of determining the level of liquid in a shock absorber

Patent Citations (7)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
US2955625A (en) * 1959-01-07 1960-10-11 John K Patterson Strut servicing apparatus
US3889904A (en) * 1973-06-20 1975-06-17 Chester L M Jones Means and method for servicing fluid cushioned aircraft landing gear struts
US4252012A (en) * 1979-06-04 1981-02-24 Menasco Inc. Shock absorber servicing tool
US5148896A (en) * 1991-07-01 1992-09-22 The Boeing Company High pressure hydropneumatic shock absorber
JPH11171097A (ja) * 1997-12-10 1999-06-29 All Nippon Airways Co Ltd 航空機のショックストラット内部に保持されるフルード量の計測、注入装置及び計測、注入方法
EP3006769A1 (en) * 2014-08-19 2016-04-13 Goodrich Corporation Single-stage, separated gas-fluid shock absorber servicing
EP3012481A2 (en) * 2014-10-22 2016-04-27 Goodrich Corporation Z-head piston for dual chamber shock struts

Also Published As

Publication number Publication date
WO2018080303A1 (en) 2018-05-03
EP3529148B1 (en) 2020-08-12
CN110291007B (zh) 2022-09-30
EP3529148A1 (en) 2019-08-28
US20190270515A1 (en) 2019-09-05
CN110291007A (zh) 2019-09-27
US11260968B2 (en) 2022-03-01

Similar Documents

Publication Publication Date Title
NL2017665B1 (nl) Onderhoudsapparaat voor een schokbreker van een landingsgestel, en werkwijze voor het onderhouden van een dergelijke schokbreker.
US10260994B2 (en) Suspension strut servicing
CN102818676A (zh) 一种推力台架原位校准***
EP2841888B1 (en) Measuring the volume of fluid in a vessel
JP2024062994A (ja) 容器内の液体の体積パラメータを検出するための方法およびシステム
CN202092736U (zh) 飞行器燃油油量传感器试验器
US7930938B2 (en) System for determining fluid level
US1978558A (en) Automatic weighing machine
JP2007154983A (ja) 油圧機器と負荷機器と降着装置試験機器
CN206267914U (zh) 一种发动机油底壳液位标定及机油耗测量装置
NO302443B1 (no) Fremgangsmåte og system for måling av en vertikal tetthetsprofil av et fluidum
CN104764503A (zh) 流体微流量自动计量装置
CN105571976A (zh) 基于质量测量的lng气耗测试仪及测试方法
US5388447A (en) Viscosity measurement apparatus
JP5970788B2 (ja) 液体充填方法及び装置
CN207961156U (zh) 叉车起升油缸防爆阀效果检测装置
CN110895202B (zh) 研究环境因素对流量测量影响的试验装置
IT9020033A1 (it) Procedimento ed apparecchiatura per misurare quantita' di gas disperse in un liquido
CN204101405U (zh) 基于质量测量的lng气耗测试仪
JP2005518284A (ja) 冶金用容器の中身、特に連続鋳造装置の分配溝の中身の秤量方法と装置
CN215639980U (zh) 一种液压元件内泄漏量测量装置
CN207231916U (zh) 一种土工三轴实验设备
SU1188557A1 (ru) Устройство дл контрол герметичности изделий
JPH07318401A (ja) 膨張試験方法及び膨張試験装置
NL2020388B1 (en) A hydraulic mass-determining unit and a method for determining the mass of a load using the same

Legal Events

Date Code Title Description
HC Change of name(s) of proprietor(s)

Owner name: GKN FOKKER AEROSPACE B.V.; NL

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), CHANGE OF OWNER(S) NAME; FORMER OWNER NAME: FOKKER AEROSTRUCTURES B.V.

Effective date: 20240308

PD Change of ownership

Owner name: FOKKER AEROSTRUCTURES B.V.; NL

Free format text: DETAILS ASSIGNMENT: CHANGE OF OWNER(S), MERGE; FORMER OWNER NAME: FOKKER LANDING GEAR B.V.

Effective date: 20240308