NL2017388B1

NL2017388B1 - Systeem voor het met behulp van een shuttle overbrengen van personen en/of vracht

Info

Publication number: NL2017388B1
Application number: NL2017388A
Authority: NL
Inventors: Ruivenkamp Johan
Original assignee: Hallcon B V
Priority date: 2016-08-30
Filing date: 2016-08-30
Publication date: 2018-03-08
Also published as: US20180057119A1; US10266234B2; ES2749823T3; EP3290327B1; CN107792301A; EP3290327A1; DK3290327T3

Abstract

Beschreven wordt een systeem voor het overbrengen van personen en/of vracht omvattende: - een shuttle die aan de bovenzijde is voorzien van ontkoppelbare middelen om de shuttle door middel van een hijskabel te hijsen, en aan de onderzijde is voorzien van een eerste vangorgaan, - een shuttle landingsstation waarop een tweede vangorgaan is aangebracht, waarbij de beide vangorganen althans gedeeltelijk complementair aan elkaar en onderling koppelbaar zijn, en - activeerbare stabilisatieorganen die zijn uitgevoerd om na koppeling van de vangorganen de positie van de shuttle op het landingsstation te handhaven en die althans gedeeltelijk op de shuttle en/of op het landingsstation zijn aangebracht, waarbij de activeerbare stabilisatieorganen en de ontkoppelbare middelen wederzijds op elkaar zijn aangesloten.

Description

Octrooicentrum

Nederland

Θ 2017388

BI OCTROOI (51) Int. CL:

B63B 27/30 (2016.01) B63B 27/16 (2016.01) B63B 27/10 (2017.01) (21) Aanvraagnummer: 2017388 © Aanvraag ingediend: 30/08/2016

Aanvraag ingeschreven:	(73) Octrooihouder(s):
08/03/2018	HALLCON B.V. te Maasland.
(43) Aanvraag gepubliceerd:
-	(72) Uitvinder(s):
	Johan Ruivenkamp te Maasland.
(w) Octrooi verleend:
08/03/2018
	(74) Gemachtigde:
(45) Octrooischrift uitgegeven:	ir. C.W.A.M. Klavers te Almere.
08/03/2018

(54) SYSTEEM VOOR HET MET BEHULP VAN EEN SHUTTLE OVERBRENGEN VAN PERSONEN EN/OF VRACHT © Beschreven wordt een systeem voor het overbrengen van personen en/of vracht omvattende:

- een shuttle die aan de bovenzijde is voorzien van ontkoppelbare middelen om de shuttle door middel van een hijskabel te hijsen, en aan de onderzijde is voorzien van een eerste vangorgaan,

- een shuttle landingsstation waarop een tweede vangorgaan is aangebracht, waarbij de beide vangorganen althans gedeeltelijk complementair aan elkaar en onderling koppelbaar zijn, en

- activeerbare stabilisatieorganen die zijn uitgevoerd om na koppeling van de vangorganen de positie van de shuttle op het landingsstation te handhaven en die althans gedeeltelijk op de shuttle en/of op het landingsstation zijn aangebracht, waarbij de activeerbare stabilisatieorganen en de ontkoppelbare middelen wederzijds op elkaar zijn aangesloten.

NL BI 2017388

Dit octrooi is verleend ongeacht het bijgevoegde resultaat van het onderzoek naar de stand van de techniek en schriftelijke opinie. Het octrooischrift komt overeen met de oorspronkelijk ingediende stukken.

SYSTEEM VOOR HET MET BEHULP VAN EEN SHUTTLE OVERBRENGEN VAN PERSONEN EN/OF VRACHT

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een systeem voor het overbrengen van personen en/of vracht. Hierbij valt te denken aan met name het overbrengen naar drijvende en/of op de zeebodem verankerde of staande objecten, zoals platforms die bij de winning van olie, gas of elektriciteit worden gebruikt.

Een methode die bekend is, is het door middel van een helikopter vervoeren en weer ophalen van in het bijzonder personeel. Het gebruik maken van een vaartuig maakt deel uit van een andere methode. Echter is door de soms hevige golfslag het tot stand brengen en handhaven van een veilige loopbrug tussen het vaartuig en een betreffende aanlegplaats niet zonder gevaar. In de praktijk is er behoefte aan een systeem om personeel en/of vracht veilig over te kunnen brengen.

Doel van de onderhavige uitvinding is het verschaffen van een systeem om personeel en/of vracht snel en veilig te kunnen overbrengen van of naar een vaartuig of een op de zeebodem staand object, zoals bijvoorbeeld een booreiland.

Daartoe heeft het systeem voor het overbrengen van personen en/of vracht overeenkomstig de uitvinding de kenmerken van conclusie 1.

Voordeel van het systeem volgens de uitvinding is dat de op te hijsen shuttle met daarin eventueel de personen en/of vracht door een ter plaatse aanwezige hijskraan kan worden overgebracht van een vaartuig naar een vast of drijvend object, of andersom. Hierbij is de shuttle als hijsbaar vervoermiddel ingericht en om met diens eerste vangorgaan op het tweede vangorgaan van de betreffende landingsstation te worden neergelaten. In die positie koppelen de complementaire vangorganen met elkaar. Vervolgens worden de vangorganen en de shuttle door de geactiveerde stabilisatieorganen in positie op de landingsplaats gestabiliseerd, waarna de shuttle door de vervolgens geactiveerde daarvoor bedoelde ontkoppelbare middelen wordt ontkoppeld van de hijskabel. Daarmee bevindt de shuttle zich in de juiste stabiele positie die gehandhaafd blijft om de bemanning de gelegenheid te bieden de shuttle veilig te verlaten of te betreden. Omgekeerd worden na het vangen en met de hijskabel koppelen van de shuttle met de hijskabel de stabilisatieorganen gedeactiveerd, waarna de shuttle veilig kan worden opgehesen.

In een mogelijke uitvoeringsvorm van het systeem volgens de uitvinding loopt het eerste vangorgaan aan de onderzijde van de shuttle naar onder toe taps toe. Complementair daaraan is het zich op de landingsstation bevindende tweede vangorgaan, dat is uitgevoerd met een naar onder toe taps toelopende holte. Het eerste vangorgaan loopt dan bijvoorbeeld in een punt toe die valt in de daaraan complementaire holte op de landingsstation. Die holte waarin de punt van de shuttle wordt gevangen kan worden gevormd door een eenvoudig verdiept deel dat verder bijvoorbeeld op het dek van het vaartuig, de kade of een platform op zee kan zijn aangebracht. Na het vangen en koppelen van de vangorganen worden de stabilisatieorganen geactiveerd, waardoor de positie van de shuttle op het landingsstation stabiel gehandhaafd blijft. Na activering van de stabilisatieorganen gaat een commando naar de daarop aangesloten ontkoppelbare middelen, als gevolg waarvan de hijskabel automatisch van de stabiel staande shuttle loskomt.

Een andere mogelijke uitvoeringsvorm van het systeem volgens de uitvinding is als het ware het omgekeerde van de hiervoor genoemde uitvoering. Het zich aan de onderzijde van de shuttle bevindende eerste vangorgaan is dan uitgevoerd als een naar boven toe taps toelopende holte. En het zich op de landingsstation bevindende tweede vangorgaan loopt naar boven toe taps toe, bijvoorbeeld als een kegel of halve bolvorm. Het eerste vangorgaan op de shuttle heeft dan bijvoorbeeld de vorm van een kegelvormige holte waarin bijvoorbeeld het van een punt voorziene bolvormige tweede vangorgaan past die zich op de landingsstation bevindt. Die holte heeft een inham waarin de, eventueel in dwarsrichting verend uitgevoerde, punt op de kegel- of halve bolvorm wordt gevangen. In die vorm kan het landingsstation, bij voorkeur losneembaar, op het dek van het transportvaartuig, de kade of een platform worden bevestigd. Ook in deze uitvoeringsvorm worden na het vangen en koppelen van de vangorganen de stabilisatieorganen geactiveerd, waardoor de positie van de shuttle op het landingsstation stabiel gehandhaafd blijft.

In het algemeen geldt voor de hiervoor toegelichte uitvoeringsvormen, dat zodra de shuttle is gestabiliseerd de hijsverbinding, waarvan een kogel vergrendelmechanisme dat zich op de bovenzijde van de shuttle bevindt en dat onderdeel uitmaakt van de ontkoppelbare middelen, wordt verbroken. Hierna kan de bemanning veilig in- en uitstappen. Om de shuttle uit zijn positie op het landingsstation te hijsen wordt de kraanmachinist geïnstrueerd de verbinding met de shuttle te herstellen met behulp van de bal, die zich aan het einde van de hijskabel bevindt, en die hiertoe in de trechter wordt gehesen of geplaatst welke zich boven op de shuttle bevindt. Hierna wordt de bal in het grendelmechanisme vergrendeld, waardoor de verbinding tussen de hijskabel en de shuttle is hersteld. Onmiddellijk na het tot stand komen van deze verbinding worden automatisch de stabilisatieorganen gedeactiveerd. Om de telkens hiervoor vermeldde automatische werking uit te voeren en wederzijdse commando's te kunnen geven en verwerken zijn de activeerbare stabilisatieorganen en de ontkoppelbare middelen wederzijds op elkaar aangesloten.

Met voordeel kunnen in beide uitvoeringsvormen de borgorganen waar mogelijk en/of gewenst op de shuttle, op landingsstation, of op shuttle en landingsstation zijn aangebracht.

Verder gedetailleerde mogelijke uitvoeringsvormen die in de overige conclusies zijn uiteen gezet, zijn samen met de daarbij behorende voordelen in de navolgende beschrijving vermeld.

Thans zal het systeem volgens de onderhavige uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van de onderstaande figuren, waarin overeenkomstige onderdelen van dezelfde verwijzingscijfers zijn voorzien. Daarbij toont:

Figuur 1 een eerste uitvoeringsvorm van het systeem volgens de uitvinding waarin de shuttle wordt gevangen in een landingsstation dat zich bijvoorbeeld op het dek van een vaartuig of platform of dergelijke kan bevinden,

Figuur 2 een detail van de wijze waarop het systeem van figuur 1 kan zijn ingericht, en

Figuur 3 een tweede uitvoeringsvorm van het systeem volgens de uitvinding.

Figuren 1, 2 en 3 tonen een systeem 1 voor het overbrengen van personen en/of vracht, zoals voorraden, voedingsmiddelen, apparatuur en gereedschap. Het systeem 1 omvat een shuttle 2 die hier een personen compartiment 3 en daaronder een vrachtruim heeft. In het compartiment kunnen bijvoorbeeld 5-10 bemanningsleden plaats nemen en worden overgebracht. De shuttle 2 hangt in dit geval aan een hijskabel 5 van een niet weergegeven hijskraan die zich aan boord van een vaartuig of platform of elders bijvoorbeeld op een veelal groter schip kan bevinden. Door middel van hierna nader toe te lichten middelen 14 kan door koppeling respectievelijk ontkoppeling daarvan met een kogel 13 aan het einde van de hijskabel 5, de verbinding tussen de hijskraan en de shuttle 2 naar behoeve worden gemaakt of verbroken.

Aan diens onderzijde is de shuttle 2 voorzien van een eerste vangorgaan 7-1, dat complementair gevormd is aan een tweede vangorgaan 7-2. In de uitvoering van de figuren 1 en 2 vormt het orgaan 7-2 een holte die op een landingsstation 8 van de shuttle 2 is aangebracht, terwijl orgaan 7-1 een daaraan complementaire kegel of punt op de shuttle 2 vormt. In de uitvoering van figuur 3 heeft het orgaan 7-2 op het landingsstation 8 een bij voorkeur cirkel symmetrische vorm, zoals een getoonde halve bol, terwijl orgaan 7-1 op de shuttle 2 dan een daaraan complementair gevormde inwendige vorm heeft.

Beide vangorganen 7-1, 7-2 passen in beide uitvoeringen qua vorm althans gedeeltelijk in elkaar, wat het zonder menskracht vangen en koppelen van beide ten goede komt, en deze zijn daarmee eenvoudig koppelbaar en ontkoppelbaar.

Borging c.q. stabilisatie in positie en het qua onderlinge positie handhaven van de shuttle 2 en het landingsstation 8 vindt plaats door activering van stabilisatieorganen 9-1, 9-2. Deze activeerbare organen zijn naar wens op de shuttle 2 (fig. 3) en/of op het landingsstation 8 (figuren. 1 en 2) aangebracht.

Figuur 2 toont dat het stabilisatieorgaan hier is uitgevoerd als een aan één of meerdere zijden de shuttle 2 in verticale positie houdende activeerbare pennen 9-1 die bij bediening door een veelal hydraulisch systeem 16 in of uit het landingsstation 8 bewegen. Na activering van de stabilisatieorganen 9-1 als gevolg waarvan deze shuttle 2 in positie zullen houden wordt, in de praktijk automatisch, het commando aan de voornoemde middelen 14 gegeven om te ontkoppelen, waardoor de hijskabel 5, dan wel de veelal stalen bal of kogel 13 vrij komt en de shuttle 2 niet langer met de kabel 5 zal zijn verbonden. De na activering naar buiten bewogen pennen 9-1 stabiliseren dan de positie van de shuttle 2 wiens dwars beweging daardoor wordt tegengegaan.

Daarna kan de bemanning via een aan te brengen, veelal uitschuifbare, loopbrug 10, 11 veilig van of naar het compartiment 3 lopen.

Een zich naar boven verwijdende vangkorf 12 vereenvoudigt het vangen van een aan de hijskabel 5 bevestigd gewicht of kogel 13. De vangkorf 12 is in het weergegeven geval opgenomen in de bovenzijde van de shuttle

2. In de vangkorf 12 dient de kogel 13 door de kraanmachinist te worden neergelaten die dan door diens vorm naar het midden van de vangkorf 12 beweegt en daar zodanig door de bedienbare middelen 14 wordt vastgehouden dat de shuttle 2 na het vervolgens intrekken van de pennen 9-1 door de kraanmachinist weer uit zijn positie, in dit geval uit het landingsstation 8, kan worden gehesen. In de shuttle 2 bevindt zich een hydraulisch systeem 16 dat daartoe op de beweegbare pennen 9-1 en op de middelen 14 is aangesloten.

Figuur 3 toont een tweede uitvoeringsvorm van het systeem 1. De werking daarvan is soortgelijk aan hetgeen hiervoor reeds is toegelicht ten aanzien van de eerste uitvoeringsvorm van de figuren 1 en 2. Ook zijn de hiervoor vermelde technisch inhoudelijke aspecten soortgelijk. Het landingsstation 8 uit figuur 3 is bij voorkeur losneembaar op het dek van een vaartuig 6, supply boot, platform of dergelijke gemonteerd. Het wordt met voordeel alleen dan op het dek aangebracht als personeel en/of vracht aan of van boord moeten worden gehesen. Dat aanbrengen kan bijvoorbeeld met behulp van schematisch weergegeven containerklampen 17 of een andersoortig, bij voorkeur niet permanent aanwezig bevestigingsmateriaal plaats vinden.

Aan de onderzijde van de shuttle 2 bevindt zich bij deze uitvoering het eerste vangorgaan, dat is uitgevoerd als een naar boven toe taps toelopende holte 7-1. Op het landingsstation 8 bevindt zich het tweede vangorgaan 7-2 als een soort halve bol die naar boven toe taps toeloopt in een punt of kegel 15. Zoals de pijlen schematisch aangeven kan de kegel 15 in dwarsrichting verend zijn uitgevoerd om eventuele klappen bij het naderen en bij elkaar brengen van de beide vangorganen 7-1, 7-2 soepel op te kunnen vangen.

In dit getoonde geval zijn stabilisatieorganen in de vorm van uitschuifbare pennen 9-1 in de shuttle 2 en stabilisatieorganen in de vorm van een passende holte en/of groef 9-2 op het landingsstation 8 aangebracht. Andersom, of met het voorgaande gecombineerd is natuurlijk ook mogelijk, dat wil zeggen pennen 9-1 op het landingsstation 8 en de groef 9-2 in de holte 7-1 van de shuttle 2. Bij toepassing van een omtreksgroef 9-2 die langs de buitenomtrek van voornoemde kegel of halve bol 7-2 loopt kan de shuttle 2 desgewenst in elke rotatiepositie op de landingsstation 8 worden neergelaten om vervolgens door middel van het hydraulische systeem 16 de een of meer pennen 9-1 in de omtreksgroef 9-2 te laten borgen, waarna de op het systeem 16 en/of de een of meer pennen 9-1 aangesloten middelen 14 worden bediend om de shuttle 2 los te koppelen van de hijskabel 5.

Claims

CONCLUSIES

1/2

1. Systeem (1) voor het overbrengen van personen en/of vracht omvattende:

- een shuttle (2) die aan de bovenzijde is voorzien van ontkoppelbare middelen (14) om de shuttle (2) door middel van een hijskabel (5) te hijsen, en aan de onderzijde is voorzien van een eerste vangorgaan (7-1),

- een shuttle landingsstation (8) waarop een tweede vangorgaan (7-2) is aangebracht, waarbij de beide vangorganen (7-1, 7-2) althans gedeeltelijk complementair aan elkaar en onderling koppelbaar zijn, en

- activeerbare stabilisatieorganen (9-1, 9-2) die zijn uitgevoerd om na koppeling van de vangorganen (7-1, 72) de positie van de shuttle (2) op het landingsstation (8) te handhaven en die althans gedeeltelijk op de shuttle (2) en/of op het landingsstation (8) zijn aangebracht, waarbij de activeerbare stabilisatieorganen (9-1, 92) en de ontkoppelbare middelen (14) wederzijds op elkaar zijn aangesloten.

2. Systeem (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het eerste vangorgaan (7-1) aan de onderzijde van de shuttle (2) naar onder toe taps toeloopt.

3. Systeem (1) volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk dat het tweede vangorgaan (7-2) op het landingsstation (8) is uitgevoerd als een naar onder toe taps toelopende holte (7-2) .

4. Systeem (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk dat het zich aan de onderzijde van de shuttle (2) bevindende eerste vangorgaan (7-1) is uitgevoerd als een naar boven toe taps toelopende holte (7-1).

5. Systeem (1) volgens conclusie 4, met het kenmerk dat het zich op het landingsstation (8) bevindende tweede vangorgaan (7-2) naar boven toe taps toeloopt, in een eventueel in horizontale richting beweegbaar uitgevoerde, kegel (15).

6. Systeem (1) volgens één van de conclusies 1-5, met het kenmerk dat de stabilisatieorganen (9-1, 9-2) ten minste één beweegbare pen (9-1) en ten minste één holte en/of groef (9-2) omvatten voor opname van de pen (9-1) daarin.

7. Systeem (1) volgens conclusie 6, met het kenmerk dat de ten minste ene beweegbare pen (9-1) op de shuttle (2) en/of op het landingsstation (8) is bevestigd.

8. Systeem (1) volgens conclusie 7, met het kenmerk dat voornoemde pen (9-1) door middel van een daarmee verbonden in de shuttle (2) en/of het landingsstation (8) aangebracht hydraulisch systeem (16) heen en terug beweegbaar is uitgevoerd.

9. Systeem (1) volgens één van de conclusies 6-8, met het kenmerk dat de groef (9-2) ten minste voor een deel langs de omtrek van het taps toelopende tweede vangorgaan (7-2) is aangebracht.

10. Systeem (1) volgens één van de conclusies 1-9, met het kenmerk dat het landingsstation (8) een vast of losneembaar deel uitmaakt van de wal, de kade, of het dek van een vast of drijvend gestel zoals een booreiland, platform of vaartuig.

11. Systeem (1) volgens één van de conclusies 1-10, met het kenmerk dat de shuttle (2) aan diens bovenzijde is voorzien van een zich naar boven verwijdende vangkorf (12) voor het vangen van een aan een hijskabel (5) te bevestigen, te vergrendelen kogel ten behoeve van het hijsen van de shuttle (2).

12. Landingsstation (8) geschikt voor toepassing in het systeem volgens één van de conclusies 1-11, waarbij het landingsstation (8) is voorzien van bevestigingsmiddelen (17) die losneembaar op een ondergrond, zoals de wal, de kade, of het dek van een vast of drijvend gestel, zoals een booreiland of een vaartuig, zijn vast te zetten.

13. Landingsstation (8) volgens conclusie 12, met het kenmerk dat het landingsstation (8) een rotatie symmetrische vorm, bijvoorbeeld de vorm van een halve bol, heeft in wiens buitenomtrek één of meer holtes en/of een groef (9-2) is/zijn aangebracht die zijn uitgevoerd om daarin ten minste één pen (9-1) te borgen.

14. Landingsstation (8) volgens conclusie 13, met het kenmerk dat centraal op de rotatiesymmetrische vorm een, in horizontale richting beweegbare, kegel (15) is gemonteerd.

15. Shuttle (2) uitgevoerd voor toepassing in het systeem (1) volgens één van de conclusies 1-11 en om althans te kunnen landen op het landingsstation (8) volgens één van de conclusies 12-14, waarbij de shuttle (2) aan diens bovenzijde is voorzien van een zich naar boven verwijdende vangkorf (12) voor het vangen van een aan een hijskabel (5) te bevestigen, en door middel van ontkoppelbare middelen (14) in de shuttle (8) te vergrendelen kogel (13), ten behoeve van het hijsen van de shuttle (2), en aan diens onderzijde is voorzien van een eerste vangorgaan (7-1) ter plaatse waarvan een of meer beweegbare activeerbare stabilisatieorganen (9-1) zijn aangebracht die door middel van een daarmee verbonden in de shuttle (2) aangebracht hydraulisch systeem (16) bediend worden, waarbij de middelen (14) zijn uitgevoerd om na activering van de stabilisatieorganen (9-1) de kogel te

5 ontgrendelen.

2/2