NL2011196C2 - Verbeterde afsluiter. - Google Patents

Verbeterde afsluiter. Download PDF

Info

Publication number
NL2011196C2
NL2011196C2 NL2011196A NL2011196A NL2011196C2 NL 2011196 C2 NL2011196 C2 NL 2011196C2 NL 2011196 A NL2011196 A NL 2011196A NL 2011196 A NL2011196 A NL 2011196A NL 2011196 C2 NL2011196 C2 NL 2011196C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
inlet
outlet
valve
housing
cylindrical
Prior art date
Application number
NL2011196A
Other languages
English (en)
Inventor
Cornelis Izaak Rooij
Original Assignee
H A Prince Beheer Bergen Op Zoom B V
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by H A Prince Beheer Bergen Op Zoom B V filed Critical H A Prince Beheer Bergen Op Zoom B V
Priority to NL2011196A priority Critical patent/NL2011196C2/nl
Application granted granted Critical
Publication of NL2011196C2 publication Critical patent/NL2011196C2/nl

Links

Classifications

    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16KVALVES; TAPS; COCKS; ACTUATING-FLOATS; DEVICES FOR VENTING OR AERATING
    • F16K3/00Gate valves or sliding valves, i.e. cut-off apparatus with closing members having a sliding movement along the seat for opening and closing
    • F16K3/02Gate valves or sliding valves, i.e. cut-off apparatus with closing members having a sliding movement along the seat for opening and closing with flat sealing faces; Packings therefor
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16KVALVES; TAPS; COCKS; ACTUATING-FLOATS; DEVICES FOR VENTING OR AERATING
    • F16K3/00Gate valves or sliding valves, i.e. cut-off apparatus with closing members having a sliding movement along the seat for opening and closing
    • F16K3/22Gate valves or sliding valves, i.e. cut-off apparatus with closing members having a sliding movement along the seat for opening and closing with sealing faces shaped as surfaces of solids of revolution
    • F16K3/24Gate valves or sliding valves, i.e. cut-off apparatus with closing members having a sliding movement along the seat for opening and closing with sealing faces shaped as surfaces of solids of revolution with cylindrical valve members
    • F16K3/246Combination of a sliding valve and a lift valve
    • FMECHANICAL ENGINEERING; LIGHTING; HEATING; WEAPONS; BLASTING
    • F16ENGINEERING ELEMENTS AND UNITS; GENERAL MEASURES FOR PRODUCING AND MAINTAINING EFFECTIVE FUNCTIONING OF MACHINES OR INSTALLATIONS; THERMAL INSULATION IN GENERAL
    • F16KVALVES; TAPS; COCKS; ACTUATING-FLOATS; DEVICES FOR VENTING OR AERATING
    • F16K31/00Actuating devices; Operating means; Releasing devices
    • F16K31/44Mechanical actuating means
    • F16K31/50Mechanical actuating means with screw-spindle or internally threaded actuating means
    • F16K31/508Mechanical actuating means with screw-spindle or internally threaded actuating means the actuating element being rotatable, non-rising, and driving a non-rotatable axially-sliding element

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • General Engineering & Computer Science (AREA)
  • Mechanical Engineering (AREA)
  • Lift Valve (AREA)

Description

Verbeterde afsluiter
De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een afsluiter, ook bekend onder de naam schuifafsluiter, bij voorkeur vervaardigd uit kunststof, omvattende een klephuis met een inlaat en een uitlaat, en een afsluitlichaam dat in het klephuis heen en weer beweegbaar is tussen een sluitstand en een open stand.
Dergelijke afsluiters zijn algemeen bekend en worden gebruikt voor het volledig onderbreken of doorlaten van een fluïdumstroom, in het bijzonder een gasstroom.
De onderhavige uitvinding heeft als doel een meer compacte drukbestendige afsluiter te verschaffen die vervaardigd kan worden uit kunststof.
Volgens een eerste aspect van de uitvinding omvat de afsluiter een klephuis met een inlaat en een uitlaat, en een afsluitlichaam dat in het klephuis heen en weer beweegbaar is tussen een sluitstand en een open stand. Het afsluitlichaam omvat een afsluitdeel met een eerste en een tweede oppervlak bedoeld om in de sluitstand respectievelijk de inlaat en de uitlaat af te dichten, en een geleidedeel voor het geleiden van afsluitlichaam in het klephuis tussen de sluitstand en de open stand. Het geleidedeel is langs zijn omtrek voorzien van ten minste één afdichtingmiddel dat zich uitstrekt tussen het geleidedeel en het klephuis.
Verder zijn een eerste en een tweede afdichtingmiddel voorzien welke zodanig aangebracht zijn dat het eerste en het tweede afdichtingmiddel zich in de gesloten stand uitstrekken respectievelijk tussen het eerste oppervlak en het klephuis aan een zijde van de inlaat, en tussen het tweede oppervlak en het klephuis aan een zijde van de uitlaat.
Door een afsluitlichaam te voorzien van enerzijds een afsluitdeel met afdichtingmiddelen, en anderzijds een geleidedeel met een afdichtingsmiddel, kunnen de inlaat en uitlaat op een goede manier afgesloten worden in de sluitstand en wordt ook een goede afdichting naar het inwendige van het klephuis verkregen in de open stand.
Verder resulteert een dergelijke opbouw in een goede drukbestendigheid en kan de inrichting compact worden uitgevoerd. Zowel het afsluitlichaam als het klephuis zijn bij voorkeur vervaardigd uit kunststof, bijvoorbeeld PE of POM.
Het geleidedeel is bij voorkeur cilindrisch en heeft een as die zich uitstrekt in de bewegingsrichting van de sluitstand naar de open stand. Het cilindrisch geleidedeel heeft een eerste eindvlak en een tweede eindvlak. Het afsluitdeel heeft bij voorkeur in hoofdzaak de vorm heeft van een balk of plaat die aansluit op het eerste eindvlak van het geleidedeel. Deze balk of plaat heeft twee tegenoverliggende zijvlakken die evenwijdig zijn aan de genoemde as en het eerste en tweede oppervlak vormen welke bedoeld zijn om zich in de sluitstand uit te strekken voor respectievelijk de inlaat en de uitlaat. De twee andere zijvlakken evenwijdig aan de genoemde as kunnen optioneel gevormd zijn met een kromming.
Het geleidedeel is bij voorkeur aan zijn tweede eindvlak voorzien van een draadstang. Het klephuis kan dan voorzien zijn van een roteerbaar gemonteerd moerlichaam dat ingericht is om samen te werken met de draadstang, voor het op en neer bewegen van het afsluitlichaam in het klephuis.
Het ten minste één afdichtingmiddel langs de omtrek van het geleidedeel omvat bij voorkeur ten minste één afdichtring, zoals bijvoorbeeld een O-ring of X-ring, typisch ten minste twee afdichtringen. Deze afdichtringen waarborgen een goede afdichting naar het inwendige van het klephuis in de open stand van de klep.
Het eerste en het tweede oppervlak van het afsluitdeel zijn bij voorkeur respectievelijk voorzien van een eerste en een tweede groef die zich in de sluitstand respectievelijk uitstrekken langs de omtrek van de inlaat en de uitlaat. In de eerste en tweede groef kunnen dan het eerste en het tweede afdichtingmiddel, bijvoorbeeld een O-ring of een X-ring, zijn opgenomen. Volgens een variant zijn het eerste en het tweede oppervlak van het afsluitdeel respectievelijk voorzien van een eerste en een tweede afdichtingsblok, bijvoorbeeld een rubber blok. Volgens nog een andere variant zijn naar het eerste en het tweede oppervlak gekeerde einddelen van de inlaat en de uitlaat respectievelijk voorzien van het eerste en het tweede afdichtingsmiddel. Het eerste en tweede afdichtingsmiddel kan dus in een groef in het afsluitlichaam en/of in een groef in het klephuis en/of op het afsluitlichaam en/of op het klephuis zijn voorzien.
Het afsluitdeel heeft bij voorkeur een eerste eindvlak dat grenst aan het geleidedeel en een tweede eindvlak dat een gedeeltelijk cilindrisch oppervlak vertoont dat zich evenwijdig aan een cilindrisch binnenoppervlak van de inlaat uitstrekt. Op die manier zal ook bij een nauwelijks geopende stand van de afsluiter reeds een relatief grote doorgang worden gevormd tussen het gedeeltelijk cilindrisch eindvlak van het afsluitlichaam en de inlaat/uitlaat.
Volgens een verder ontwikkelde uitvoeringsvorm is het klephuis, tussen de inlaat en de uitlaat, onder het afsluitlichaam, voorzien van een vuilopvangkamer. Hierdoor kan de slijtage van de afdichtingsmiddelen als gevolg van vuil worden beperkt.
Volgens een tweede aspect onderscheidt een afsluiter zich daarin dat het afsluitlichaam een manteloppervlak met een eerste en een tweede einde, en een eindoppervlak heeft. Het eindoppervlak sluit aan op een eerste einde van het manteloppervlak. Het klephuis is voorzien van een geleiding voor het afsluitlichaam. Deze geleiding is ingericht om het afsluitlichaam te geleiden tussen de open stand en de sluitstand zodanig dat het manteloppervlak in de sluitstand gericht is naar de inlaat en het eindoppervlak gericht is naar de uitlaat, of omgekeerd.
Door een afsluitlichaam te voorzien van enerzijds een manteloppervlak en anderzijds een eindoppervlak, kunnen de inlaat- en uitlaatzijde op een goede manier afgesloten worden en kan een goede dichting worden verkregen die resulteert in een betere drukbestendigheid. Verder kan de inrichting op die manier compact worden uitgevoerd.
Bij voorkeur is een eerste afdichtingsmiddel voorzien dat zich in de sluitstand tussen het eerste einde van het manteloppervlak en het klephuis uitstrekt, en/of is een tweede afdichtingsmiddel voorzien dat zich in de sluitstand uitstrekt tussen het tweede einde van het manteloppervlak en het klephuis. Het eerste/tweede afdichtingsmiddel is bij voorkeur ten minste één afdichtingsring, zoals een O-ring of een X-ring, die rond het eerste/tweede einde is aangebracht. Het gebruik van dergelijke afdichtingsmiddelen wordt mogelijk gemaakt door de vormgeving van het afsluitlichaam, en zorgt voor een goede afdichting aan de inlaat- en uitlaatzij de.
Het manteloppervlak omvat bij voorkeur een cilindrisch omtreksdeel en de geleiding omvat bij voorkeur een cilindrische binnenwand die het omtreksdeel van het manteloppervlak vormsluitend omgeeft ter vorming van een geleidekoker voor het afsluitlichaam. Dit zal toelaten om met behulp van een willekeurig bedieningsmiddel het afsluitlichaam op nauwkeurige wijze te geleiden tussen de open stand en de gesloten stand van de afsluiter.
Het klephuis omvat bij voorkeur een inlaatdeel, een uitlaatdeel, en een huisdeel voor het verbinden van de inlaat met de uitlaat. Het afsluitlichaam is beweegbaar gemonteerd tussen de open en de gesloten stand. Typisch hebben het inlaatdeel en het uitlaatdeel, loodrecht op de centerlijn ervan, een in hoofdzaak constante doorsnede, teneinde een vlotte doorstroming van de afsluiter te verkrij gen.
Volgens een voordelige uitvoering heeft het uitlaatdeel een centerlijn en is het afsluitlichaam beweegbaar in het verlengde van de centerlijn van het uitlaatdeel. Volgens een alternatief is het afsluitlichaam beweegbaar in het verlengde van de centerlijn van het inlaatdeel. Een dergelijke constructie draagt verder bij aan de compactheid van de afsluiter.
Het inlaatdeel en het uitlaatdeel kunnen bijvoorbeeld een bocht maken van in hoofdzaak 45 graden, en het inlaatdeel en het uitlaatdeel kunnen zodanig verbonden zijn met het huisdeel dat de inlaat en uitlaat in eikaars verlengde liggen, terwijl de centerlijnen van het inlaatdeel en het uitlaatdeel, ter hoogte van de verbinding met het huisdeel een hoek van 90 graden maken ten opzichte van elkaar.
Volgens een andere mogelijkheid maken het inlaatdeel en het uitlaatdeel een bocht van in hoofdzaak 90 graden, en zijn het inlaatdeel en het uitlaatdeel zodanig verbonden met het huisdeel dat de inlaat en uitlaat in eikaars verlengde liggen, terwijl de centerlijnen van het inlaatdeel en het uitlaatdeel, ter hoogte van de verbinding met het huisdeel evenwijdig lopen aan elkaar.
Het afsluitlichaam en/of het klephuis zijn bij voorkeur vervaardigd uit kunststof, nog meer bij voorkeur uit polyethyleen.
Volgens een derde aspect van de uitvinding onderscheidt de afsluiter zich daarin dat het afsluitlichaam gevormd is met een eerste cilindrisch deel en twee daarmee verbonden tweede cilindrische delen in het verlengde van het eerste cilindrisch deel, waarbij het klephuis voorzien is van een eerste cilindrische holte waarin het eerste cilindrisch deel opgenomen is en van twee daarmee communicerende tweede cilindrische holtes in het verlengde van de eerste cilindrisch holte. De tweede cilindrische holtes communiceren respectievelijk met de inlaat en de uitlaat. De tweede cilindrische delen hebben een vormgeving die vormsluitend is aan de tweede cilindrische holtes, zodanig dat de tweede cilindrische delen op dichte wijze plaatsbaar zijn in de tweede cilindrische holtes voor het afsluiten van de afsluiter.
Door een dergelijk afsluitlichaam en complementair klephuis met eerste en tweede cilindrische holtes te voorzien, kunnen de inlaat- en uitlaatzijde op een goede manier afgesloten worden en kan een goede dichting worden verkregen die resulteert in een betere drukbestendigheid. Verder kan de afsluiter op die manier compact worden uitgevoerd.
Rond elk tweede cilindrisch deel is bij voorkeur een afdichtingsmiddel voorzien, bijvoorbeeld één of meerdere afdichtringen, zoals O-ringen of X-ringen.
Het klephuis heeft bij voorkeur een inlaatdeel, een uitlaatdeel, en een huisdeel waarin de eerste en tweede cilindrische holtes zijn gevormd. Het afsluitlichaam is heen en weer beweegbaar gemonteerd in het huisdeel. Het uitlaatdeel heeft bij voorkeur een centerlijn die evenwijdig is aan een centerlijn van het inlaatdeel, en het afsluitlichaam is bij voorkeur beweegbaar in hoofdzaak loodrecht op de centerlijnen van het inlaat- en uitlaatdeel beweegbaar gemonteerd.
De uitvinding zal nader toegelicht worden aan de hand van een aantal geenszins beperkende uitvoeringsvoorbeelden van een afsluiter met verwijzing naar de tekeningen in bijlage, waarin:
Figuren IA, 1B en 1C respectievelijk een schematische perspectivische aanzicht, een vooraanzicht en een zijaanzicht tonen van een eerste uitvoeringsvorm van een afsluiter volgens de uitvinding;
Figuren 2A, 2B en 2C respectievelijke doorsneden langs lijnen A-A, B-B en C-C in figuur 1B en 1C tonen, in een gesloten stand van de afsluiter;
Figuren 3A, en 3B respectievelijke doorsneden langs lijnen A-A, en B-B in figuur 1B en 1C tonen, in een open stand van de afsluiter;
Figuur 4 een schematische perspectivisch aanzicht van het afsluitlichaam van de afsluiter van figuur IA toont;
Figuren 5A en 5B schematische perspectivische aanzichten tonen van een tweede uitvoeringsvorm van een afsluiter volgens de uitvinding, respectievelijk recht en onder een hoek kijkend naar de uitlaatzijde;
Figuur 5C een doorsnede langs lijn 1C-1C in figuur 5A is; Figuren 6A en 6B schematische perspectivische aanzichten tonen van een derde uitvoeringsvorm van een afsluiter volgens de uitvinding, respectievelijk recht en onder een hoek kijkend naar de uitlaatzijde;
Figuur 6C een doorsnede langs lijn 2C-2C in figuur 5A is; Figuren 7A en 7B schematische perspectivische aanzichten tonen van een vierde uitvoeringsvorm van een afsluiter volgens de uitvinding, respectievelijk recht en onder een hoek kijkend naar de uitlaatzijde;
Figuur 7C een doorsnede langs lijn 3C-3C in figuur 7A is; Figuren 8A en 8B schematische perspectivische aanzichten tonen van een vijfde uitvoeringsvorm van een afsluiter volgens de uitvinding, respectievelijk recht en onder een hoek kijkend naar de uitlaatzijde;
Figuur 8C een doorsnede langs lijn 4C-4C in figuur 8A is; Figuur 9A een schematisch perspectivisch aanzicht van een vijfde uitvoeringsvorm van een afsluiter volgens de uitvinding illustreert;
Figuur 9B een schematische doorsnede is langs lijn 5B-5B in figuur 9A, met het afsluitlichaam in de open stand;
Figuur 9C een aan figuur 9B analoge doorsnede toont maar met het afsluitlichaam in een gesloten stand;
Figuur 9D een schematisch onderaanzicht toont van het afsluitlichaam van de uitvoeringsvorm van figuren 9A-9C; en Figuur 9E schematisch een bovenaanzicht toont van de afsluiter van figuur 9A.
Een eerste uitvoeringsvorm van een afsluiter is geïllustreerd in figuren 1A-1C, 2A-2C, 3A-B, en 4. De afsluiter omvat een klephuis 3 met een inlaat 4 en een uitlaat 5, en een afsluitlichaam 1 dat in het klephuis heen en weer beweegbaar is tussen een sluitstand (figuren 2A en 2B) en een open stand (figuren 3A en 3B). Zoals het best te zien is in figuur 4 is het afsluitlichaam 1 gevormd met een afsluitdeel 11 en met een cilindrisch geleidedeel 12. Het afsluitlichaam 1 heeft een eerste oppervlak 14 en een tweede oppervlak 15 bedoeld om in de sluitstand respectievelijk de inlaat 4 en de uitlaat 5 af te dichten, zie figuur 2B. Het geleidedeel 12 is geleidbaar in het klephuis 3 tussen de sluitstand en de open stand, en is langs zijn omtrek voorzien van twee omtreksgroeven waarin afdichtingen, bijvoorbeeld O-ringen 21, 22, aangebracht zijn die zich uitstrekken tussen het geleidedeel 11 en het klephuis 3. Het geleidedeel 11 heeft een eerste eindvlak 16 en een tweede eindvlak 17. Het afsluitdeel 11 heeft in hoofdzaak de vorm heeft van een balk die aansluit op het eerste eindvlak 16 van het geleidedeel 12. Op het eerste en tweede oppervlak 14, 15 van het afsluitdeel 11 zijn groeven voorzien voor respectievelijk een eerste en een tweede afdichting, bijvoorbeeld een O-ring 24, 25. De eerste en de tweede 0-ring 24, 25 strekken zich in de gesloten stand uit respectievelijk tussen het eerste oppervlak 14 en het klephuis 3 aan een zijde van de inlaat 4, en tussen het tweede oppervlak 15 en het klephuis aan een zijde van de uitlaat 5. De afdichtringen 21, 22 zorgen dus voor een afdichting naar boven, zowel in de open als in de gesloten stand, terwijl de afdichtringen 24, 25 voor een afdichting van de doorgaande leiding zorgen in de gesloten stand.
Het geleidedeel 12 is aan zijn tweede eindvlak 17 voorzien van een draadstang 18. Aan een boveneinde van het klephuis 3 is een moerlichaam 19 voorzien dat roteerbaar bevestigd is op het klephuis 3 met een bevestigingsring 20. Het moerlichaam 19 is voorzien van een inwendige schroefdraad die ingericht is om samen te werken met de draadstang 18, voor het op en neer bewegen van het afsluitlichaam 1 in het klephuis 3. Het moerlichaam 19 is bij voorkeur bovenaan dicht om te vermijden dan vuil kan binnendringen in het klephuis 3.
Volgens een variant kunnen in plaats van afdichtringen 24, 25, eerste en tweede rubber afdichtblokken zijn voorzien tegen het eerste en tweede oppervlak 14, 15. Volgens nog een andere variant kunnen de afdichtringen 24, 25 voorzien zijn in eerste en tweede groeven in het klephuis 3, in naar het eerste en het tweede oppervlak 14, 15 gekeerde einddelen 44, 45 van de inlaat 4 en de uitlaat 5.
Het afsluitdeel 11 heeft een eerste einde heeft dat grenst aan het geleidedeel 12 en een tweede einde dat een gedeeltelijk cilindrisch oppervlak 31 vertoont dat zich ongeveer evenwijdig aan een cilindrisch binnenoppervlak 41 van de inlaat 4 en uitlaat 5 uitstrekt, zie figuur 3A. Op die manier zal, ook bij een nauwelijks geopende stand van het afsluitlichaam 1, een relatief grote doorgang ontstaan die zich uitstrekt tussen cilindrisch binnenoppervlak 41 en het cilindrisch onderoppervlak 31 van afsluitdeel 11. Verder is het klephuis 3, tussen de inlaat 4 en de uitlaat 5, onder het afsluitlichaam 1, voorzien van een vuilopvangkamer 30, zie figuren 2B en 2C. Op die manier kan vuil op een goede manier opgevangen worden en kan de slijtage van de afdichtingmiddelen 24, 25 als gevolg van vuil worden beperkt.
Zowel het afsluitlichaam 1 als het klephuis 3 zijn bij voorkeur vervaardigd uit kunststof, bijvoorbeeld PE of POM.
Een tweede uitvoeringsvorm van een afsluiter is geïllustreerd in figuren 5A-5C. De afsluiter omvat een klephuis 103 met een inlaat 104 en een uitlaat 105, en een afsluitlichaam 101 dat opgenomen is in het klephuis 103. Opgemerkt wordt dat de afsluiter ook omgekeerd bruikbaar is, dit wil zeggen in een configuratie waarin 105 de inlaat is en 104 de uitlaat. Het klephuis 103 en het afsluitlichaam 101 zijn typisch vervaardigd uit een kunststofmateriaal, en kunnen gevormd zijn uit meerdere delen die aan elkaar bevestigd zijn of die in één stuk zijn gevormd.
Het afsluitlichaam 101, ook genaamd schuif 101, is beweegbaar tussen een sluitstand, zie figuur 5C, en een open stand (niet getoond) waarin het afsluitlichaam 101 verwijderd wordt uit de doorgang tussen de inlaat 104 en de uitlaat 105. In de geïllustreerde uitvoeringsvorm is het afsluitlichaam 101 in hoofdzaak cilindrisch met een ronde buitenmantel 111 en met een eindoppervlak 112 dat bij een eerste einde 113 van het afsluitlichaam 101 aansluit op de buitenmantel 111. Het klephuis 103 is voorzien van een geleiding 106 in de vorm van een holle ruimte 160, welke holle ruimte begrensd is door een cilindrische binnenwand 161 van het klephuis 103. Deze binnenwand 161 heeft een vormgeving die aangepast is aan de vormgeving van het afsluitlichaam 101 en vormt dus een geleidekoker voor het afsluitlichaam 101 dat voorzien is van een omtreksdeel dat eveneens cilindrisch is. Dit omtreksdeel kan gevormd zijn door een deel van de buitenmantel 111 van het afsluitlichaam 111 of door de volledige buitenmantel. In de geïllustreerde eerste uitvoeringsvorm is de holle ruimte 161 een holle cilindrische ruimte met een diameter die in hoofdzaak overeenstemt met de grootste diameter van het cilindrisch afsluitlichaam 101. Opgemerkt wordt dat de diameter van het afsluitlichaam 101 niet constant moet zijn. Zo kan de diameter bij het eerste einde 113 kleiner zijn en kan de holle ruimte 106 nabij de uitlaatzijde een nagenoeg overeenstemmende diameter hebben die dus kleiner is dan de diameter aan het tweede einde 114. Op die manier wordt een aanslag 118 gecreëerd zodanig dat het afsluitlichaam 101 gestopt wordt in de sluitstand. Volgens een niet getoond alternatief zou het manteloppervlak 111 tussen het eerste en het tweede einde 113, 114 een willekeurige vormgeving en een kleinere diameter kunnen hebben.
Verder is het afsluitlichaam 101 gekoppeld met een bedieningsmiddel 102 voor het openen/sluiten van de afsluiter. Het bedieningsmiddel 102 omvat een draadstang 121 die aan een eerste einde roteerbaar gemonteerd is in een einddeel 134 van het klephuis 103 en aan het ander einde gekoppeld is met het afsluitlichaam 101. Voor het roteren van de draadstang 121 is een wiel 122 voorzien dat door een gebruiker bedienbaar is om de afsluiter te openen of te sluiten. Het afsluitlichaam 101 is voorzien van een schroefgat voor het opnemen van het ander uiteinde van de draadstang 121, en het schroefgat heeft een schroefdraad 117 die complementair is aan de schroefdraad van de draadstang 121. Het roteren van de draadstang 121 met behulp van het wiel 122 zal dus als gevolg hebben dat het afsluitlichaam 101 op en neer wordt bewogen in de geleiding 106, en in het bijzonder beweegbaar is van een sluitstand (figuur 5C) naar een open stand (niet getoond).
In de in figuur 5C geïllustreerde sluitstand bevindt het manteloppervlak 111 van het afsluitlichaam 101 zich voor de inlaat 104, terwijl het eindoppervlak 112 zich voor de uitlaat 105 bevindt. Rond het eerste einde 103 van het afsluitlichaam 101 zijn één of meer afdichtringen 115 aangebracht ter vorming van een afdichtingsmiddel tussen het eerste einde 113 en een binnenwand van het klephuis 103, aan de uitlaatzijde daarvan. Aan het tweede einde 114 van het afsluitlichaam 101 kunnen één of meer afdichtingsringen 116 zijn voorzien ter vorming van een afdichtingsmiddel tussen het tweede einde 114 en het klephuis. De O-ringen 115 zullen zorgen voor een goede afdichting aan de uitlaatzijde 105, terwijl de combinatie van O-ringen 115 en 116 zorg draagt voor een goede afdichting aan de inlaatzijde 104.
In de eerste uitvoeringsvorm is het klephuis 103 aan de inlaatzijde voorzien van een boogvormig inlaatdeel 131 dat aan een eerste inlaateinde 104 aangesloten kan worden op een (niet getoonde) toevoerbuis en aan zijn ander einde aansluit op een huisdeel 133. Op analoge wijze is het klephuis 103 aan de uitlaatzijde voorzien van een boogvormig uitlaatdeel 132 dat aan een uitlaateinde 105 aangesloten kan worden op een (niet getoonde) afvoerbuis, en aan zijn ander einde aansluit op het huisdeel 3. Het inlaatdeel 131 en het uitlaatdeel 132 zijn hier gevormd als bochtstukken die een bocht van 45 graden beschrijven, en zijn zodanig verbonden met het huisdeel 133 dat de middellijn of centerlijn Cl van het inlaatdeel 131, ter hoogte van de aansluiting op het huisdeel 133, in hoofdzaak loodrecht gericht is op de middellijn C2 van het uitlaatdeel 132. In de eerste uitvoeringsvorm omvat het huisdeel 133 grotendeels de geleiding 106 en is het huisdeel 133 in hoofdzaak cilindrisch met een as A die zich uitstrekt in het verlengde van de centerlijn C2 van het boogvormig uitlaatdeel 132. De inlaat- en uitlaatdelen 131, 132 hebben - in een doorsnede loodrecht op de respectievelijke centerlijnen Cl en C2 - bij voorkeur een in hoofdzaak constante diameter die bij voorkeur gelijk is voor het inlaat- en het uitlaatdeel 131, 132. Verder zijn ook de afmetingen van het huisdeel 133 bij voorkeur zodanig dat in de open stand van de afsluiter een doorgang van het inlaatdeel 131 naar het uitlaatdeel 132 wordt verkregen met een doorsnede-oppervlakte die in hoofdzaak gelijk is aan de oppervlakte van de doorsnede van de doorgang in het inlaat- en uitlaatdeel 131, 132, ten einde de doorstroming van het fluïdum doorheen de afsluiter zo weinig mogelijk te hinderen.
De opbouw van de afsluiter volgens de eerste uitvoeringsvorm heeft het voordeel dat deze compact is, ook bij hoge fluïdumdrukken kan zorgen voor een snelle afsluiting en een hoge dichtheidsgraad kan garanderen. De afsluiter is in het bijzonder geschikt voor het verbinden van twee gasleidingen.
Figuren 6A-6C illustreren een derde uitvoeringsvorm die grotendeels analoog is aan de eerste uitvoeringsvorm en waarin gelijkaardige onderdelen aangeduid zijn met hetzelfde verwijzingscijfer waarbij 100 is opgeteld. In deze uitvoeringsvorm is het afsluitlichaam 201 vol uitgevoerd en bij zijn tweede uiteinde 214 vast verbonden met een draadstang 221. Het klephuis 203 is hier voorzien van een huisdeel 233 en een einddeel 234 met een schroefdraad 217 die complementair is aan de schroefdraad van de draadstang 221. Het einddeel 234 kan bijvoorbeeld gelast zijn aan het huisdeel 233. Op die manier zal een rotatie van het wiel 222 dat vast verbonden is met de draadstang 221 eveneens als gevolg hebben dat het afsluitlichaam 201 heen en weer beweegbaar is tussen een open stand (niet getoond) en een sluitstand (figuur 6C).
Figuren 7A-7C illustreren een vierde uitvoeringsvorm die eveneens enige gelijkenis vertoont met de eerste uitvoeringsvorm, en waarin gelijkaardige onderdelen aangeduid zijn met hetzelfde verwijzingscijfer waarbij 200 is opgeteld. Een verschil met de eerste en de tweede uitvoeringsvorm is dat de inlaat- en uitlaatdelen 331, 332 recht zijn en dat het inlaatdeel 331 zich uitstrekt in het verlengde van het uitlaatdeel 332. De geleiding 306 strekt zich uit onder een hoek die ongeveer 45 graden maakt met de lengterichting van het inlaatdeel en het uitlaatdeel 331, 332. Opgemerkt wordt dat deze hoek ook groter of kleiner kan zijn dan 45 graden. Het inlaatdeel 331 sluit aan op het een huisdeel 333 van het klephuis 303, welk huisdeel 333 ingericht is om het afsluitlichaam 301 naar de gesloten stand te geleiden en om bij de aansluiting op het uitlaatdeel 332 een oppervlak te creëren waarmee een afdichtingsring 315 aan het eerste uiteinde 313 van het afsluitlichaam 301 op dichte wijze kan samenwerken. Het tweede einde 314 van het afsluitlichaam 301 wordt in de derde uitvoeringsvorm geleid door een einddeel 334 van het klephuis 303. Rond het tweede einde 314 is een afdichtingsring 316 voorzien welke bedoeld is om in de sluitstand op dichte wijze samen te werken met een binnenwand van het klephuis 303 waarlangs het afsluitlichaam 301 wordt geleid. De afdichtingsringen 315, 316 zorgen ervoor dat in de sluitstand een goede dichting wordt bereikt, en dit zowel aan de inlaatzijde 304 als aan de uitlaatzijde 305, op een analoge wijze als beschreven voor de eerste uitvoeringsvorm.
In de derde uitvoeringsvorm heeft het afsluitlichaam 301 een eerste deel bij het eerste einde 313 met een eerste diameter en een tweede deel met een kleinere diameter. Deze uitvoeringsvorm illustreert dus dat het manteloppervlak 311 van het afsluitlichaam 303 een variabele diameter kan hebben. Opnieuw wordt de geleiding 306 gevormd door een holle ruimte 360 met een binnenwand 361 die een vormgeving heeft die aangepast is aan de vormgeving van het manteloppervlak 311, in het bijzonder aan de vormgeving bij het eerste einde 313 en bij het tweede einde 314. De geleiding 306 wordt hier dus enerzijds gevormd door het doorlopend cilindrisch gat in het einddeel 334 van het klephuis 303 en in het huisdeel 333 waarin het eerste einde 313 van het afsluitlichaam 301 opneembaar is.
Figuren 8A-8C illustreren nog een vijfde uitvoeringsvorm die enige gelijkenis vertoont met de eerste uitvoeringsvorm van figuren 5A-5C, en waarin voor gelijkaardige onderdelen dezelfde verwijzingscijfers zijn gebruikt waarbij 300 is opgeteld. In de vierde uitvoeringsvorm maken het inlaatdeel 431 en het uitlaatdeel 432 elk een bocht van 95 graden, terwijl het inlaatdeel en het uitlaatdeel van de tweede en derde uitvoeringsvorm slechts een bocht maken van 45 graden. Het afsluitlichaam 403 omvat naast het inlaatdeel 431 en het uitlaatdeel 432 een huisdeel 433 met een wand 435 waarop het inlaatdeel 431 en het uitlaatdeel 432 aansluiten. Het afsluitlichaam 401 is geleid gemonteerd in het huisdeel 433 van het klephuis 403 en steekt aan de bovenzijde uit doorheen een einddeel 434, een en ander zodanig dat het afsluitlichaam 401 beweegbaar is in een richting in het verlengde van de middellijn C2 van het uitlaatdeel 432, ter hoogte van de aansluiting van het uitlaatdeel 432 op het huisdeel 433. Ook in deze uitvoeringsvorm zorgen afdichtingsringen 415, 416 bij respectievelijk het eerste einde 413 en het tweede einde 414 van het afsluitlichaam 401 voor het op geschikte wijze afdichten van de inlaatzijde 404 en de uitlaatzijde 405. Het huisdeel 433 heeft een binnenruimte en wordt afgedicht door het afsluitlichaam 403 in het inlaatdeel 431 of in het uitlaatdeel 432 te bewegen.
In de vierde uitvoeringsvorm is het huisdeel 403 cilindrisch, maar de vakman begrijpt dat ook andere vormgevingen denkbaar zijn binnen het kader van de uitvinding.
In de vierde uitvoeringsvorm is het afsluitlichaam 401 aan zijn buitenzijde voorzien van schroefdraad 417 die samenwerkt met een complementaire schroefdraad in het einddeel 434. De vakman begrijpt dat het ook mogelijk is om, zoals voor de eerste uitvoeringsvorm, het afsluitlichaam 401 te voorzien van een schroefgat dat kan samenwerken met een draadstang. Verder begrijpt de vakman dat nog tal van andere mechanische, hydraulische of pneumatische middelen denkbaar zijn voor het aandrijven van de beweging van het afsluitlichaam 101, 201, 301, 401.
Ten slotte illustreren figuren 9A-9E nog een zesde uitvoeringsvorm van een afsluiter volgens de uitvinding. De afsluiter omvat een klephuis 503 waarin een afsluitlichaam 501 beweegbaar is tussen een sluitstand (zie figuur 9C) en een open stand (zie figuur 9B). Het klephuis 503 omvat een huisdeel 533, een inlaatdeel 531 met een inlaat 504 en een uitlaatdeel 532 met een uitlaat 505. In de geïllustreerde variant ligt de inlaat 504 in het verlengde van de uitlaat 505. In de vijfde uitvoeringsvorm zijn het inlaatdeel 531 en het uitlaatdeel 532 in hoofdzaak recht, maar de vakman begrijpt dat deze ook bochtstukken kunnen zijn zoals in de vierde uitvoeringsvorm. Het inlaatdeel 531 en het uitlaatdeel 532 sluiten aan op een huisdeel 533 in de vorm van een cilindrisch deel met een eerste bovenste cilindrische holte 560 die overgaat in twee daaronder gelegen tweede cilindrische holtes 562, 563 die van elkaar gescheiden zijn door een scheidingsdeel 537 dat onderdeel uitmaakt van het huisdeel 333, zie figuur 9B en figuur 9E.
De tweede cilindrische holtes 562, 563 staan in verbinding met respectievelijk de inlaat 504 en de uitlaat 505. De centerlijnen Al, A2 van de cilindrische holtes 562, 563 zijn bij voorkeur loodrecht gericht op de centerlijnen Cl, C2 van het inlaatdeel 531 en het uitlaatdeel 532. Het huisdeel 533 vormt een geleiding 506 voor het afsluitlichaam 501. Het afsluitlichaam 501 is aan zijn onderzijde voorzien van een eerste cilindrisch deel 512 en een tweede cilindrisch deel 512' welke afgemeten zijn om vormsluitend te passen in cilindrische holtes 562, 563. Rond de cilindrische delen 512, 512' zijn respectievelijke afdichtingsringen 515, 516 aangebracht welke op dichte wijze kunnen samenwerken met de binnenwand van de respectievelijke cilindrische holte 562 en cilindrische holte 563.
Bij voorkeur worden alle onderdelen van de geïllustreerde afsluiter volgens de eerste, tweede, derde, vierde of vijfde uitvoeringsvorm vervaardigd uit een kunststof materiaal, in het bijzonder uit polyethyleen (PE), en meer in het bijzonder uit high density polyethyleen (HDPE). Optioneel kunnen versterkingsmiddelen, zoals glas, aangebracht zijn in het kunststofmateriaal. De onderdelen kunnen vervaardigd worden door bijvoorbeeld spuitgieten, draaien, frezen, lassen.
De vakman begrijpt dat de onderhavige uitvinding niet beperkt is tot de hierboven geïllustreerde uitvoeringsvoorbeelden en dat de beschermingsomvang enkel bepaald wordt door de hierna volgende conclusies.

Claims (26)

1. Afsluiter omvattende een klephuis (3) met een inlaat (4) en een uitlaat (5), en een afsluitlichaam (1) dat in het klephuis heen en weer beweegbaar is tussen een sluitstand en een open stand; waarbij het afsluitlichaam een afsluitdeel (11) heeft met een eerste en een tweede oppervlak (14;15) bedoeld om in de sluitstand respectievelijk de inlaat (4) en de uitlaat (5) af te dichten, en een geleidedeel (12) heeft voor het geleiden van het afsluitlichaam in het klephuis tussen de sluitstand en de open stand, met het kenmerk, dat het geleidedeel langs zijn omtrek voorzien is van ten minste één afdichtingsmiddel (21,22) dat zich uitstrekt tussen het geleidedeel en het klephuis; en dat een eerste en een tweede afdichtingsmiddel (24;25) voorzien is welke zodanig aangebracht zijn dat het eerste en het tweede afdichtingmiddel zich in de gesloten stand uitstrekken respectievelijk tussen het eerste oppervlak (14) en het klephuis aan een zijde van de inlaat (4), en tussen het tweede oppervlak (15) en het klephuis aan een zijde van de uitlaat (5) .
2. Afsluiter volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het geleidedeel (12) cilindrisch is en een as heeft die zich uitstrekt in de bewegingsrichting van de sluitstand naar de open stand, welk cilindrisch geleidedeel een eerste eindvlak (16) en een tweede eindvlak (17) heeft.
3. Afsluiter volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het afsluitdeel (11) in hoofdzaak de vorm heeft van een balk die aansluit op het eerste eindvlak (16) van het geleidedeel (12) .
4. Afsluiter volgens conclusie 2 of 3, met het kenmerk, dat het geleidedeel aan zijn tweede eindvlak (17) voorzien is van een draadstang (18), en dat het klephuis voorzien is van een roteerbaar gemonteerd moerlichaam (19) dat ingericht is om samen te werken met de draadstang, voor het op en neer bewegen van het afsluitlichaam (1) in het klephuis (3).
5. Afsluiter volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het afsluitlichaam en/of het klephuis vervaardigd zijn uit kunststof.
6. Afsluiter volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het ten minste één afdichtingmiddel (21,22) langs de omtrek van het geleidedeel ten minste één afdichtring omvat.
7. Afsluiter volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het eerste en het tweede oppervlak (14;15) van het afsluitdeel (11) respectievelijk voorzien zijn van een eerste en een tweede groef (34; 35) die zich in de sluitstand respectievelijk uitstrekken langs de omtrek van de inlaat (4) en de uitlaat (5), in welke eerste en tweede groef (34;35) het eerste en het tweede afdichtingmiddel (24;25) zijn opgenomen.
8. Afsluiter volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het eerste en het tweede oppervlak (14;15) van het afsluitdeel (11) respectievelijk voorzien zijn van een eerste en een tweede afdichtingsblok.
9. Afsluiter volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat naar het eerste en het tweede oppervlak (14;15) gekeerde einddelen van de inlaat (4) en de uitlaat (5) respectievelijk voorzien zijn van het eerste en het tweede afdichtingsmiddel.
10. Afsluiter volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het afsluitdeel een eerste einde heeft dat grenst aan het geleidedeel en een tweede einde dat een gedeeltelijk cilindrisch oppervlak (31) vertoont dat zich evenwijdig aan een cilindrisch binnenoppervlak (41) van de inlaat uitstrekt.
11. Afsluiter volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het klephuis, tussen de inlaat en de uitlaat, onder het afsluitlichaam, voorzien is van een vuilopvangkamer (30).
12. Afsluiter omvattende een klephuis (103, 203, 303, 403) met een inlaat (104, 204, 304, 404) en een uitlaat (105, 205, 305, 405), en een afsluitlichaam (101, 201, 301, 401) dat in het klephuis heen en weer beweegbaar is tussen een sluitstand en een open stand, met het kenmerk, dat het afsluitlichaam een manteloppervlak (111, 211, 311, 411) met een eerste en een tweede einde (113, 114; 213, 214; 313, 314; 413, 414), en een eindoppervlak (112, 212, 312, 412) heeft, welk eindoppervlak aansluit op een eerste einde (113, 213, 313, 413) van het manteloppervlak; en dat het klephuis voorzien is van een geleiding (106, 206, 306, 404) voor het afsluitlichaam, welke geleiding ingericht is om het afsluitlichaam te geleiden tussen de open stand en de sluitstand zodanig dat het manteloppervlak in de sluitstand gericht is naar de inlaat en het eindoppervlak gericht is naar de uitlaat, of omgekeerd.
13. Afsluiter volgens conclusie 12, met het kenmerk, dat in de sluitstand, een eerste afdichtingsmiddel (115, 215, 315, 415) voorzien is tussen het eerste einde van het manteloppervlak en het klephuis, en/of dat een tweede afdichtingsmiddel (116, 216, 316, 416) voorzien is tussen het tweede einde van het manteloppervlak en het klephuis.
14. Afsluiter volgens conclusie 13, met het kenmerk, dat het eerste afdichtingsmiddel ten minste één afdichtring is die rond het eerste einde is aangebracht en/of dat het tweede afdichtingsmiddel ten minste één afdichtring is die rond het tweede einde is aangebracht.
15. Afsluiter volgens één der conclusies 12-14, met het kenmerk, dat het manteloppervlak een cilindrisch omtreksdeel omvat en dat de geleiding een cilindrische binnenwand omvat die het omtreksdeel van het manteloppervlak vormsluitend omgeeft ter vorming van een geleidekoker voor het afsluitlichaam.
16. Afsluiter volgens één der conclusies 12-15, met het kenmerk, dat het klephuis (103, 203, 303, 403) een inlaatdeel (131, 231, 331, 431), een uitlaatdeel (132, 232, 332, 432), en een huisdeel (133, 233, 333, 433) voor het verbinden van de inlaat (104, 204, 304, 404) met de uitlaat (105, 205, 305, 404), omvat, in welk huisdeel het afsluitlichaam (101, 201, 301, 401) beweegbaar gemonteerd is tussen de open en de gesloten stand.
17. Afsluiter volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat het uitlaatdeel een centerlijn heeft en dat het afsluitlichaam beweegbaar is in het verlengde van de centerlijn van het uitlaatdeel.
18. Afsluiter volgens conclusie 16 of 17, met het kenmerk, dat het inlaatdeel en het uitlaatdeel een bocht maken van in hoofdzaak 45 graden, en het inlaatdeel en het uitlaatdeel zodanig verbonden zijn met het huisdeel dat de inlaat en uitlaat in eikaars verlengde liggen, terwijl de centerlijnen van het inlaatdeel en het uitlaatdeel, ter hoogte van de verbinding met het huisdeel een hoek van 90 graden maken ten opzichte van elkaar.
19. Afsluiter volgens conclusie 16 of 17, met het kenmerk, dat het inlaatdeel en het uitlaatdeel een bocht maken van in hoofdzaak 90 graden, en dat het inlaatdeel en het uitlaatdeel zodanig verbonden zijn met het huisdeel dat de inlaat en uitlaat in eikaars verlengde liggen, terwijl de centerlijnen van het inlaatdeel en het uitlaatdeel, ter hoogte van de verbinding met het huisdeel evenwijdig lopen aan elkaar.
20. Afsluiter volgens één der conclusies 16-19, met het kenmerk, dat het inlaatdeel en het uitlaatdeel, loodrecht op de centerlijn ervan een in hoofdzaak constante doorsnede hebben.
21. Afsluiter volgens één der conclusies 12-20, met het kenmerk, dat het afsluitlichaam en/of het klephuis vervaardigd zijn uit kunststof, bij voorkeur uit polyethyleen.
22. Afsluiter omvattende een klephuis (503) met een inlaat (504) en een uitlaat (505), en een afsluitlichaam (501) dat in het klephuis heen en weer beweegbaar is tussen een sluitstand en een open stand, met het kenmerk, dat het afsluitlichaam (501) gevormd is met een eerste cilindrisch deel en twee daarmee verbonden tweede cilindrische delen (512, 512') in het verlengde van het eerste cilindrisch deel; waarbij het klephuis voorzien is van een eerste cilindrische holte (560) waarin het eerste cilindrisch deel opgenomen is en van twee daarmee communicerende tweede cilindrische holtes (562, 563) in het verlengde van de eerste cilindrische holte; waarbij de tweede cilindrische holtes respectievelijk communiceren met de inlaat en de uitlaat; en waarbij de tweede cilindrische delen een vormgeving hebben die vormsluitend is aan de tweede cilindrische holtes, zodanig dat tweede cilindrische delen op dichte wijze plaatsbaar zijn in de tweede cilindrische holtes voor het afsluiten van de afsluiter.
23. Afsluiter volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat rond elk tweede cilindrisch deel een afdichtingsmiddel (515, 516) voorzien is.
24. Afsluiter volgens conclusie 23, met het kenmerk, dat het afdichtingsmiddel ten minste één afdichtring is.
25. Afsluiter volgens één der conclusies 22-24, met het kenmerk, dat het klephuis (503) een inlaatdeel (531), een uitlaatdeel (532), en een huisdeel (533) waarin de eerste en tweede cilindrische holtes (560, 562, 563) zijn gevormd, omvat, in welk huisdeel het afsluitlichaam (501) beweegbaar gemonteerd is tussen de open en de gesloten stand.
26. Afsluiter volgens conclusie 25, met het kenmerk, dat het uitlaatdeel een centerlijn heeft die evenwijdig is aan een centerlijn van het inlaatdeel, en dat het afsluitlichaam in hoofdzaak loodrecht op de centerlijnen van het inlaat- en uitlaatdeel beweegbaar gemonteerd is in het huisdeel (533).
NL2011196A 2013-07-18 2013-07-18 Verbeterde afsluiter. NL2011196C2 (nl)

Priority Applications (1)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2011196A NL2011196C2 (nl) 2013-07-18 2013-07-18 Verbeterde afsluiter.

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2011196 2013-07-18
NL2011196A NL2011196C2 (nl) 2013-07-18 2013-07-18 Verbeterde afsluiter.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2011196C2 true NL2011196C2 (nl) 2015-01-21

Family

ID=49447776

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2011196A NL2011196C2 (nl) 2013-07-18 2013-07-18 Verbeterde afsluiter.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL2011196C2 (nl)

Citations (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL293485A (nl) *
FR1177300A (fr) * 1959-07-11 1959-04-22 Robinet-mitigeur-inverseur
DE1207166B (de) * 1962-06-27 1965-12-16 Armaturenfabrik Leuschner G M Hahn zum Mischen mehrerer, ueber gesonderte Leitungen zustroemender Medien
DE2457960A1 (de) * 1973-03-24 1976-06-10 Hubert Skibowski Druckentlasteter schieber
EP0315302A1 (en) * 1987-09-09 1989-05-10 Armitage Shanks Limited Fluid flow control valve
US6997041B1 (en) * 2001-04-11 2006-02-14 Securus, Inc. Dual slide gate valve and method for using same
US20060049375A1 (en) * 2004-09-07 2006-03-09 Fisher Controls International Llc Boronized valve seal
FR2941762A1 (fr) * 2009-02-03 2010-08-06 Taema Dispositif d'obturation selective d'un passage de fluide, et robinet comportant un tel dispositif
EP2278199A1 (de) * 2009-07-23 2011-01-26 Miodrag Stanic Verbessertes Absperrventil

Patent Citations (9)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
NL293485A (nl) *
FR1177300A (fr) * 1959-07-11 1959-04-22 Robinet-mitigeur-inverseur
DE1207166B (de) * 1962-06-27 1965-12-16 Armaturenfabrik Leuschner G M Hahn zum Mischen mehrerer, ueber gesonderte Leitungen zustroemender Medien
DE2457960A1 (de) * 1973-03-24 1976-06-10 Hubert Skibowski Druckentlasteter schieber
EP0315302A1 (en) * 1987-09-09 1989-05-10 Armitage Shanks Limited Fluid flow control valve
US6997041B1 (en) * 2001-04-11 2006-02-14 Securus, Inc. Dual slide gate valve and method for using same
US20060049375A1 (en) * 2004-09-07 2006-03-09 Fisher Controls International Llc Boronized valve seal
FR2941762A1 (fr) * 2009-02-03 2010-08-06 Taema Dispositif d'obturation selective d'un passage de fluide, et robinet comportant un tel dispositif
EP2278199A1 (de) * 2009-07-23 2011-01-26 Miodrag Stanic Verbessertes Absperrventil

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US3557822A (en) Gate valve
RU2259507C2 (ru) Полушаровой клапан
KR102594775B1 (ko) 밸브
CN203431208U (zh) 阀组件
US9909684B2 (en) Lever type switch valve
US20140326338A1 (en) Rotary stem position indicator
KR102034400B1 (ko) 완충기
KR101535661B1 (ko) 라인 블라인드 밸브
CN105339712A (zh) 具有引导的稳定阀
US9631762B2 (en) Connection element with sealing member
WO2006015324A1 (en) A seal
NL2011196C2 (nl) Verbeterde afsluiter.
JP5957514B2 (ja) ショックアブソーバ
TWI745291B (zh) 交換單元及使用其的流動回路系統
JP2019517646A (ja) バルブ組立体
RU2003119171A (ru) Регулирующий клапан с перекрывающейся диафрагмой
RU2018138336A (ru) Предохранительный клапан
JP2007501367A5 (nl)
NL8002088A (nl) Schuifafsluiter.
NL2012805B1 (nl) Verbeterde afsluiter.
RU2015103730A (ru) Демпфирующее устройство для шарнирного соединения сочлененного транспортного средства
RU2017113683A (ru) Переключающий клапан для системы предохранительных клапанов и система предохранительных клапанов
RU158777U1 (ru) Клапан осевого потока
US20090078042A1 (en) Fluid flow sensor
JP2017053482A (ja) 作動シリンダーのためのロックシステム及び作動シリンダー

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20160801