NL2008215C2 - Samenstel van een elektrische installatie en een hulpstuk voor het opbouwen van de elektrische installatie. - Google Patents

Samenstel van een elektrische installatie en een hulpstuk voor het opbouwen van de elektrische installatie. Download PDF

Info

Publication number
NL2008215C2
NL2008215C2 NL2008215A NL2008215A NL2008215C2 NL 2008215 C2 NL2008215 C2 NL 2008215C2 NL 2008215 A NL2008215 A NL 2008215A NL 2008215 A NL2008215 A NL 2008215A NL 2008215 C2 NL2008215 C2 NL 2008215C2
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
wall
installation
assembly
plate
box
Prior art date
Application number
NL2008215A
Other languages
English (en)
Inventor
Thomas Philippus Renckens
Arnoldus Koppenol
Original Assignee
Abb Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Abb Bv filed Critical Abb Bv
Priority to NL2008215A priority Critical patent/NL2008215C2/nl
Priority to EP13153118.8A priority patent/EP2624391B1/en
Application granted granted Critical
Publication of NL2008215C2 publication Critical patent/NL2008215C2/nl

Links

Classifications

    • HELECTRICITY
    • H02GENERATION; CONVERSION OR DISTRIBUTION OF ELECTRIC POWER
    • H02GINSTALLATION OF ELECTRIC CABLES OR LINES, OR OF COMBINED OPTICAL AND ELECTRIC CABLES OR LINES
    • H02G3/00Installations of electric cables or lines or protective tubing therefor in or on buildings, equivalent structures or vehicles
    • H02G3/02Details
    • H02G3/08Distribution boxes; Connection or junction boxes
    • H02G3/14Fastening of cover or lid to box
    • HELECTRICITY
    • H02GENERATION; CONVERSION OR DISTRIBUTION OF ELECTRIC POWER
    • H02GINSTALLATION OF ELECTRIC CABLES OR LINES, OR OF COMBINED OPTICAL AND ELECTRIC CABLES OR LINES
    • H02G3/00Installations of electric cables or lines or protective tubing therefor in or on buildings, equivalent structures or vehicles
    • H02G3/02Details
    • H02G3/08Distribution boxes; Connection or junction boxes
    • H02G3/12Distribution boxes; Connection or junction boxes for flush mounting

Landscapes

  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Architecture (AREA)
  • Civil Engineering (AREA)
  • Structural Engineering (AREA)
  • Connection Or Junction Boxes (AREA)
  • Casings For Electric Apparatus (AREA)

Description

NLP190443A
5 10
Samenstel van een elektrische installatie en een hulpstuk voor het opbouwen van de elektrische installatie
15 ACHTERGROND VAN DE UITVINDING
De uitvinding heeft betrekking op een samenstel van een elektrische installatie en een hulpstuk en een werkwijze voor het hulpstuk opbouwen van de elektrische 20 installatie in een gebouw.
Een bekende werkwijze voor het opbouwen van een elektrische installatie in een gebouw omvat de stappen van het maken van een gat in een wand, het plaatsen van een installatiedoos in het gat, het brengen van de elektrische 25 bedradingen van het gebouw tot in de installatiedozen, het aanbrengen van installatiemateriaal in de installatiedoos en het aansluiten van het installatiemateriaal op de elektrische bedradingen, het afwerken van de voorzijde van het installatiemateriaal met een voorplaat die aanligt tegen de 30 voorzijde van de wand. Vanuit een esthetisch oogpunt is het wenselijk dat de voorplaat minimaal uitsteekt ten opzichte van de wand, zodat de voorplaat in hoofdzaak gelijk lijkt te liggen met de wand. Dit is echter niet altijd mogelijk, omdat er een bepaalde minimale dikte vereist is voor het 35 accomoderen van de elektrische of mechanische elementen van het installatiemateriaal.
Een doel van de uitvinding is het verschaffen van 2 een samenstel van een elektrische installatie en een hulpstuk voor het opbouwen van de elektrische installatie in een gebouw, waarmee de afstand waarover de voorplaat ten opzichte van de wand uitsteekt kan worden gereduceerd.
5
SAMENVATTING VAN DE UITVINDING
De uitvinding verschaft vanuit een eerste aspect 10 een samenstel van elektrische installatie en een hulpstuk, voor het opbouwen van de elektrische installatie in een gebouw, waarbij het gebouw een wand omvat met een onafgewerkte voorzijde en een zich vanaf de onafgewerkte voorzijde in de wand uitstrekkend gat, waarbij de elektrische 15 installatie een installatiedoos, installatiemateriaal en een voorplaat voor het afdekken van het installatiemateriaal omvat, waarbij de installatiedoos een bodemwand en een van de bodemwand opstaande omtrekswand omvat, waarbij de omtrekswand een van de bodemwand afgekeerde, omlopende 20 omtreksrand omvat die een primaire opening van de installatiedoos begrenst, waarbij de bodemwand en de omtrekswand gezamenlijk een via de primaire opening toegankelijke binnenruimte bepalen voor opname van het installatiemateriaal, waarbij de installatiedoos in de geplaatste toestand 25 daarvan is opgenomen in het gat in de wand, waarbij de omtreksrand naar de onafgewerkte voorzijde van de wand gekeerd is, waarbij de onafgewerkte voorzijde van de wand geschikt is voor het daarop aanbrengen van een afwerklaag, waarbij het hulpstuk is voorzien van een plaatvormig vrij-30 houddeel en een vanuit het hoofdvlak van het vrijhouddeel opstaand inzetdeel, waarbij het inzetdeel in de geplaatste toestand van het hulpstuk is aangebracht in de primaire opening van de installatiedoos, waarbij inzetdeel het vrijhouddeel voor de installatiedoos in een positie houdt 35 waarin het hoofdvlak zich voor en evenwijdig aan de onafgewerkte voorzijde van de wand uitstrekt, waarbij het vrijhouddeel is vormgegeven teneinde een volume vrij te houden 3 in de aan te brengen afwerklaag, waarin na verwijderen van het hulpstuk het installatiemateriaal kan worden opgenomen. Het installatiemateriaal kan ten opzichte van de afwerklaag verdiept in de richting van de onafgewerkte voorzijde van 5 de wand gelegen in het vrijgehouden volume worden opgenomen. Hierdoor kan de afstand waarover het installatiemateriaal ten opzichte van de afwerklaag uitsteekt worden verminderd, waardoor de daaroverheen geplaatste voorplaat vlakker of in vlakmontage op de afwerklaag kan worden 10 aangebracht.
In een uitvoeringsvorm sluit het inzetdeel in de geplaatste toestand van het hulpstuk klemmend aan op de installatiedoos. Het inzetdeel kan daardoor met zekerheid in de installatiedoos worden vastgezet, waardoor de positie 15 van het vrijhouddeel en het vrij te houden volume beter bepaald kan worden.
In een uitvoeringsvorm is de installatiedoos voorzien van bevestigingsbussen die zich vanaf de omtreks-wand binnenwaarts tot in de binnenruimte uitstrekken, 20 waarbij het inzetdeel is voorzien van uitsparingen voor het opnemen van de bevestigingsbussen. Door de uitsparingen kan de vorm van het inzetdeel worden afgestemd op de vorm van de binnenruimte van de installatiedoos.
In een uitvoeringsvorm is het vrijhouddeel aan de 25 voorzijde van het hulpstuk voorzien van een doorbreekvlak, waarbij het doorbreekvlak in doorgebroken toestand een aangrijpopening in het vrijhouddeel verschaft met een vanaf de voorzijde van het hulpstuk bereikbare aangrijprand. De aangrijprand kan het verwijderen van het hulpstuk uit de 30 afwerklaag vereenvoudigen, doordat een installateur via de aangrijprand kracht kan uitoefenen op het hulpstuk.
In een uitvoeringsvorm is het hulpstuk ter plaatse van de installatiedoos voorzien van een elektrisch signaalelement. De signaalelementen kunnen het mogelijk 35 maken de positie van het hulpstuk te bepalen, bijvoorbeeld met een detectorgereedschap, zelfs als het hulpstuk door de afwerklaag bedekt is.
4
In een uitvoeringsvorm is het signaalelement aangebracht ter plaatse van het doorbreekvlak. De signaal-elementen kunnen het mogelijk maken de positie van het doorbreekvlak te bepalen, bijvoorbeeld met een detectorge-5 reedschap, zelfs als het doorbreekvlak door de afwerklaag bedekt is.
In een uitvoeringsvorm heeft de aan te brengen afwerklaag een afwerklaagdikte, waarbij de dikte van het vrijhouddeel en daarmee de diepte van het vrijgehouden 10 volume in hoofdzaak gelijk is aan de dikte van de afwerklaag. Door de dikte van het vrijhouddeel af te stemmen op de dikte van de afwerklaag kan een situatie verkregen worden waarin het vrijhouddeel na het aanbrengen van de afwerklaag in hoofdzaak gelijk ligt met de afwerklaag die 15 om het hulpstuk heen op de onafgewerkte voorzijde van de wand is aangebracht. Afwerkmateriaal dat onbedoeld op het hulpstuk wordt gemorst kan hierdoor tot een minimum beperkt worden, waardoor het verwijderen van het hulpstuk minder kracht kost en minder risico op beschadiging van het omlig-20 gende afwerkmateriaal oplevert.
In een uitvoeringsvorm is het installatiemateri-aal voorzien van een montageplaat die na het verwijderen van het hulpstuk op de installatiedoos geplaatst wordt, waarbij de montageplaat in de geplaatste toestand volledig 25 is opgenomen in het vrijgehouden volume. De montageplaat kan verdiept ten opzichte van de afwerklaag worden aangebracht op de omtreksrand van de installatiedoos of een daarvan uitstekende verstelbare montagering. Doordat de montageplaat is teruggelegen vanaf de voorzijde van de 30 afwerklaag kan de afstand waarover het installatiemateriaal uitsteekt worden teruggebracht, waardoor de voorplaat platter tegen de voorzijde van de afwerklaag gemonteerd kan worden.
In een uitvoeringsvorm zijn het vrijhouddeel en 35 het inzetdeel afzonderlijke onderdelen van het hulpstuk die door een ophefbare koppeling met elkaar gekoppeld zijn. Het inzetdeel en het vrijhouddeel kunnen daardoor onafhankelijk 5 van elkaar worden aangebracht en worden verwijderd.
In een uitvoeringsvorm zijn het vrijhouddeel en het inzetdeel op elkaar aansluitende holle schaaldelen, waarbij het vrijhouddeel en het inzetdeel in gekoppelde 5 toestand gezamenlijk het vrij te houden volume insluiten. Door gebruik te maken van twee schaaldelen kan met relatief weinig materiaal een volume worden ingesloten en worden vrijgehouden van de afwerklaag.
In een uitvoeringsvorm omvat het vrijhouddeel een 10 voorwand en een omlopende eerste koppelrand die naar het inzetdeel gekeerd is, waarbij het inzetdeel een achterwand en een omlopende tweede koppelrand bezit die naar het vrijhouddeel gekeerd is, waarbij de koppelranden in gekoppelde toestand op elkaar aangrijpen en waarbij de voorwand, 15 de koppelranden en de achterwand gezamenlijk het vrij te houden volume insluiten. De koppelranden kunnen een koppeling bewerkstelligen tussen het vrijhouddeel en het inzetdeel .
In een uitvoeringsvorm zijn het vrijhouddeel 20 en/of het inzetdeel vervaardigd van kunststof, bij voorkeur polyester, bij meeste voorkeur Polyethyleentereftalaat of Polystyreen. Het Polyethyleentereftalaat (PET) of Polystyreen (PS) materiaal kan stevigheid bieden aan de schaaldelen en is bovendien recyclebaar. Daarnaast hecht het af-25 werkmateriaal slecht aan de bovengenoemde materialen, waardoor het hulpstuk eenvoudig loslaat.
In een uitvoeringsvorm zijn het vrijhouddeel en/of het inzetdeel door thermoplastisch vervormen gevormd. Hierdoor kunnen de productiekosten laag gehouden worden ten 30 opzichte van bijvoorbeeld vervaardigen door middel van spuitgieten.
In een uitvoeringsvorm is het vrijhouddeel in hoofdzaak rechthoekig. Het vrij te houden volume kan daardoor worden afgestemd op een in hoofdzaak rechthoekige 35 voorplaat.
In een uitvoeringsvorm dekt het vrijhouddeel de primaire opening van het dooslichaam volledig af. Door de 6 primaire opening vrij te houden kan worden tegengegaan dat afwerkmateriaal in de binnenruimte van de installatiedoos terecht komt.
In een uitvoeringsvorm ligt het vrijhouddeel rond 5 het gat in de wand tegen de onafgewerkte voorzijde van de wand aan. Hierdoor kan worden tegengegaan dat de afwerklaag tot in de gaten of de binnenruimte van de installatiedoos doordringt.
In een uitvoeringsvorm strekt het vrijhouddeel 10 zich buitenwaarts voorbij de omtrekswand van de installatiedoos uit. Hierdoor kan worden tegengegaan dat de afwerklaag tot in de binnenruimte van de installatiedoos doordringt .
In een uitvoeringsvorm omvat de wand een meervoud 15 van gaten waarin een meervoud installatiedozen zijn opgenomen, waarbij het inzetdeel een meervoud van inzetuitsteek-sels omvat die in de geplaatste toestand van het hulpstuk zijn aangebracht in de primaire openingen van het meervoud van installatiedozen. Met het bovengenoemde inzetdeel kan 20 een volume dat zich recht voor het meervoud van installatiedozen uitstrekt worden vrijgehouden.
De uitvinding verschaft vanuit een tweede aspect een hulpstuk, geschikt voor toepassing in het samenstel zoals dat hiervoor beschreven is. Het hulpstuk kan afzon-25 derlijk van de elektrische installatie verkocht worden.
De uitvinding verschaft vanuit een derde aspect een werkwijze voor het met een hulpstuk opbouwen van een elektrische installatie in een gebouw, waarbij het gebouw een wand omvat met een onafgewerkte voorzijde en een zich 30 vanaf de onafgewerkte voorzijde in de wand uitstrekkend gat, waarbij de elektrische installatie een installatiedoos, installatiemateriaal en een voorplaat voor het afdekken van het installatiemateriaal omvat, waarbij de installatiedoos een bodemwand en een van de bodemwand opstaande 35 omtrekswand omvat, waarbij de omtrekswand een van de bodemwand afgekeerde, omlopende omtreksrand omvat die een primaire opening van de installatiedoos begrenst, waarbij de 7 bodemwand en de omtrekswand gezamenlijk een via de primaire opening toegankelijke binnenruimte bepalen voor opname van het installatiemateriaal, waarbij het hulpstuk is voorzien van een plaatvormig vrijhouddeel en een vanuit het hoofd-5 vlak van het vrijhouddeel opstaand inzetdeel, waarbij de werkwijze de stappen omvat van het plaatsen van de instal-latiedoos in het gat in de wand, waarbij de omtreksrand naar de onafgewerkte voorzijde van de wand gekeerd is, het plaatsen van het inzetdeel in de primaire opening van de 10 installatiedoos, waarbij inzetdeel het vrijhouddeel recht voor de installatiedoos in een positie houdt waarin het hoofdvlak zich voor en evenwijdig aan de onafgewerkte voorzijde van de wand uitstrekt, het aanbrengen van een afwerklaag op de onafgewerkte voorzijde van de wand, waar-15 bij het vrijhouddeel is vormgegeven teneinde een volume vrij te houden in de aangebrachte afwerklaag, het verwijderen van het hulpstuk uit de installatierand, het plaatsen van het installatiemateriaal in de binnenruimte en het vrijgehouden volume, en het plaatsen van de voorplaat over 20 het installatiemateriaal en het vrijgehouden volume. Het installatiemateriaal kan ten opzichte van de afwerklaag verdiept in de richting van de onafgewerkte voorzijde van de wand gelegen in het vrijgehouden volume worden opgenomen. Hierdoor kan de afstand waarover het installatiemate-25 riaal ten opzichte van de afwerklaag uitsteekt worden verminderd, waardoor de daaroverheen geplaatste voorplaat vlakker of in vlakmontage op de afwerklaag kan worden aangebracht.
De uitvinding verschaft vanuit een vierde aspect 30 een werkwijze voor het opbouwen van een elektrische installatie in een gebouw, waarbij het gebouw een eerste plaat en een tweede plaat omvat, waarbij de elektrische installatie een hollewanddoos, installatiemateriaal en een voorplaat voor het afdekken van het installatiemateriaal omvat, 35 waarbij de hollewanddoos een bodemwand en een van de bodemwand opstaande omtrekswand omvat, waarbij de omtrekswand een van de bodemwand afgekeerde, omlopende omtreksrand 8 omvat die een primaire opening van de installatiedoos begrenst, waarbij de bodemwand en de omtrekswand gezamenlijk een via de primaire opening toegankelijke binnenruimte bepalen voor opname van het installatiemateriaal, waarbij 5 de hollewanddoos vastzetelementen omvat voor het bevestigen van de hollewanddoos aan een van de platen, waarbij de werkwijze de stappen omvat van het plaatsen van de eerste plaat in het gebouw, het plaatsen van de tweede plaat direct voor de eerste plaat in het gebouw, het aanbrengen 10 van een eerste gat in de eerste plaat, het aanbrengen van een tweede gat in de tweede plaat, waarbij het tweede gat groter is dan het eerste gat, waarbij het eerste gat in geplaatste toestand in hoofdzaak binnen de omtrek van het tweede gat gelegen is, het plaatsen van de hollewanddoos in 15 het eerste gat, waarbij de omtreksrand in geplaatste toestand van de hollewanddoos in hoofdzaak gelijk ligt met de voorzijde van de eerste plaat, het bevestigen van de hollewanddoos aan de eerste plaat, het plaatsen van het installatiemateriaal in de binnenruimte van de hollewanddoos en 2 0 het tweede gat, het aanbrengen van de voorplaat tegen de voorzijde van de tweede wand, waarbij de voorplaat het tweede gat en het installatiemateriaal afdekt. Het installatiemateriaal kan ten opzichte van de tweede plaat verdiept in de richting van eerste plaat gelegen in het tweede 25 gat worden opgenomen. Hierdoor kan de afstand waarover het installatiemateriaal ten opzichte van de afwerklaag uitsteekt worden verminderd, waardoor de daaroverheen geplaatste voorplaat vlakker of in vlakmontage op de tweede plaat kan worden aangebracht.
30 De in deze beschrijving en conclusies van de aanvrage beschreven en/of de in de tekeningen van deze aanvrage getoonde aspecten en maatregelen kunnen waar mogelijk ook afzonderlijk van elkaar worden toegepast. Die afzonderlijke aspecten kunnen onderwerp zijn van daarop 35 gerichte afgesplitste octrooiaanvragen. Dit geldt in het bijzonder voor de maatregelen en aspecten welke op zich zijn beschreven in de volgconclusies.
9
KORTE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
De uitvinding zal worden toegelicht aan de hand van een aantal in de bijgevoegde schematische tekeningen 5 weergegeven voorbeelduitvoeringen. Getoond wordt in: figuur 1 een isometrisch aanzicht van een samenstel van een elektrische installatie en een hulpstuk voor het opbouwen van de elektrische installatie in een gebouw volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding; 10 figuren 2, 3, 4A, 5, 6, 7 en 8A weergaven van de stappen van een werkwijze voor het met het hulpstuk volgens figuur 1 opbouwen van de elektrische installatie in het gebouw; figuren 4B en 8B dwarsdoorsneden volgens de 15 lijnen IVB-IVB en VIIIB-VIIIB in respectievelijk figuren 4A en 8A; figuren 9 en 10 weergaven van enkele stappen van een alternatieve werkwijze voor het met hulpstuk volgens figuur 1 opbouwen van een elektrische installatie in het 20 gebouw; en figuur 11 een isometrisch aanzicht van een elektrische installatie in een gebouw, volgens een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding.
25
GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE TEKENINGEN
Figuur 1 toont een samenstel van een elektrische installatie 1 en een hulpstuk 4 voor het opbouwen van de 30 elektrische installatie 1 in een gebouw waarvan slechts een muur of wand 9 is weergegeven. De wand 9 is voorzien van een onafgewerkte voorzijde 90 en drie elkaar deels overlappende, blinde cilindrische gaten 91-93 die zich vanaf de onafgewerkte voorzijde 90 in de wand 9 uitstrekken. De wand 35 9 is in de figuren 4-8 voorzien van een afwerklaag 95 in de vorm van stuc- of pleisterwerk. De afwerklaag 95 heeft een afwerklaagdikte D in bereik van ongeveer vijf tot twaalf 10 millimeter, in sommige gevallen zelfs twaalf millimeter of meer. De afwerklaagdikte D is onder meer afhankelijk van de diepte waarmee de elektrische installatie 1 in de gaten 91-93 wordt aangebracht, de persoonlijke voorkeur van de 5 installateur of door onregelmatigheden in de onafgewerkte voorzijde 90 van de wand 9.
Zoals in figuur 1 is weergegeven omvat de elektrische installatie 1 in dit voorbeeld drie inbouwdozen of installatiedozen 21-23 die door middel van op zich bekende 10 schuifkoppelingen onderling zijn gekoppeld en die zijn opgenomen in de gaten 91-93 van de wand 9. Elk van de installatiedozen 21-23 is voorzien van een bodemwand 24 en een van de bodemwand 24 opstaande, in hoofdzaak cilindrische omtrekswand 25 met een hartlijn S. De bodemwand 24 en 15 de omtrekswand 25 bepalen een inbouwruimte H voor opname van installatiemateriaal zoals inbouwstopcontacten of schakelaars (niet weergegeven). De omtrekswand 25 bezit een van de bodemwand 24 afgekeerde omlopende, omtreksrand 26 die een primaire opening van de installatiedoos 21-23 20 begrenst.
In dit voorbeeld is elk van de installatiedozen voorzien van een verstelbare ring 27 die concentrisch in de primaire opening is aangebracht. De ring 27 is ten opzichte van de omtrekswand 25 rond de hartlijn S roteerbaar en 25 evenwijdig aan de hartlijn S verplaatsbaar. De ring 27 is voorzien van twee aangevormde bussen 28, 29 voor het daarin opnemen van bouten of schroeven van het installatiemateriaal. Van het gebruikelijke installatiemateriaal zijn in figuur 8B alleen de drie montageplaten 10 weergegeven 30 waarmee het installatiemateriaal met behulp van de bouten of schroeven aan de ringen 27 van de respectievelijke installatiedozen 21-23 bevestigd kunnen worden. Bij een alternatieve, niet weergegeven uitvoeringsvorm van de elektrische installatie waarbij de installatiedozen geen 35 ring omvatten worden de montageplaten 10 op de omtreksran-den 26 bevestigd.
De installatiedozen 21-23 zijn rondom de omtreks- 11 wand 25 voorzien van aangevormde groepen positioneeruit-steeksels, plaatsingsuitsteeksels en/of uitlijnuitsteeksels 20 in de vorm van ribben, stroken of flappen. De groepen uitsteeksels 20 zijn in groepen verdeeld en strekken zich 5 radiaal buitenwaarts uit. De uitsteeksels 20 zijn enigszins flexibel en zijn ingericht om in aanraking te komen met of aan te grijpen op de gaten 91-93 in de wand 9 teneinde de installatiedozen 21-23 daarin tijdelijk te positioneren, vast te zetten en/of uit te lijnen. Eventueel zijn de 10 installatiedozen 21-23 verder ten opzichte van de gaten 91-93 gefixeerd door in de gaten 91-93 afwerkmateriaal zoals stuc- of pleisterwerk aan te brengen.
Zoals in figuren 8A en 8B is weergegeven is de elektrische installatie 1 uiteindelijk afgewerkt met drie 15 montageplaten 10 die verdiept ten opzichte van de afwerk-laag 95 volledig in de uitsparing 96 gelegen zijn en een voorplaat 3 die de afgewerkte voorzijde van de wand 9 afdekt. De voorplaat 3 is voorzien van een hoofdvlak 30 en een omtreksrand 35 rond het hoofdvlak 30. De omtreksrand 35 20 heeft een opdekdikte G van enkele millimeters. De voorplaat 30 is in het hoofdvlak 30 voorzien van drie openingen 31-33 die in geplaatste toestand, zoals dat is weergegeven in figuur 8B, recht tegenover de installatiedozen 21-23 gelegen zijn en dezelfde hartlijnen S delen. Bedieningselemen-25 ten van het installatiemateriaal, zoals draaiknoppen, tuimelschakelaars of stopcontacten, worden in de openingen 31-33 van de voorplaat 3 gemonteerd en fixeren de voorplaat 3 met de omtreksrand 35 daarvan tegen de voorzijde van de afwerklaag 95.
30 Zoals in figuur 1 is weergegeven is het hulpstuk 4 voorzien van een eerste schaaldeel dat een inzetdeel 5 vormt en een tweede schaaldeel dat een vrijhouddeel 6 vormt. Het inzetdeel 5 en het vrijhouddeel 6 zijn door thermoplastisch vervormen of vacuümvormen vervaardigd van 35 dunwandig Polyethyleentereftalaat (PET) of Polystyreen (PS). Het PET-materiaal of PS-materiaal heeft als voordeel dat dit slecht hecht aan de afwerklaag 95, waardoor het 12 hulpstuk 4 eenvoudig verwijderd kan worden.
Het inzetdeel 5 is voorzien van een rechthoekige achterwand 50 en drie zich vanuit de achterwand 50 uitstrekkende inzetuitsteeksels 51-53. De inzetuitsteeksels 5 51-53 zijn recht tegenover de installatiedozen 21-23 gele gen en delen dezelfde hartlijnen S. De inzetuitsteeksels 51-53 zijn elk voorzien van een ten opzichte van de hartlijn S omlopende, enigszins taps toelopende omtrekswand 56 en een bodemwand 57 aan het van de achterwand 50 afgerichte 10 uiteinde van de omtrekswand 56. De diameter van de omtrekswand 56 is in hoofdzaak gelijk aan de binnendiameter van de ring 27. De inzetuitsteeksels 51-53 zijn elk voorzien van een viertal rond de omtrek van de omtrekswand 56 verdeelde instulpingen 58 die aan de buitenzijde van de omtrekswand 15 56 uitsparingen vormen voor het opnemen van de bussen 28, 29 van de installatiedozen 21-23 en een viertal rond de omtrek van de omtrekswand 56 verdeelde uitstulpingen 59 die aan de buitenzijde van de omtrekswand 56 nokken vormen voor het vastklemmen van de inzetuitsteeksels 51-53 aan de 20 binnenzijde van installatiedozen 21-23 onder de verstelbare ring 27. De achterwand 50 is voorzien van een omlopende eerste koppelrand 54 die aan het van de achterwand 50 afgerichte uiteinde is voorzien van een haakrand 55.
Het vrijhouddeel 6 is voorzien van een rechthoe-25 kige voorwand 60 en drie in de voorwand 60 gelegen, cirkelvormige uitbreekvlakken of doorbreekvlakken 61-63. De doorbreekvlakken 61-63 zijn enigszins ten opzichte van de voorwand 60 teruggelegen. De doorbreekvlakken 61-63 zijn recht tegenover de installatiedozen 21-23 en de inzetuit-30 steeksels 51-53 gelegen en delen dezelfde hartlijnen S. De cirkelronde omtrek van de doorbreekvlakken 61-63 bezit in hoofdzaak dezelfde diameter als de diameter van omtrekswan-den 56 van de inzetuitsteeksels 51-53. Het vrijhouddeel 6 is in dit voorbeeld voorzien van elektrische signaalelemen-35 ten 65-67 met detecteerbare antennes, bijvoorbeeld RFID stickers. Hiermee kan met een detectiegereedschap de positie van de doorbreekvlakken 61-63 bepaald worden, zelfs als 13 deze door de afwerklaag 95 bedekt zijn. Elk van de door-breekvlakken 61-63 is voorzien van een omlopende streef-breukverbinding 69-71 langs de aansluiting van de door-breekvlakken 61-63 op de voorwand 60. De voorwand 60 is 5 voorzien van een omlopende tweede koppelrand 64 die zich naar het inzetdeel 5 uitstrekt. De tweede koppelrand 64 is ten opzichte van de voorwand 60 enigszins binnenwaarts of convex gekromd.
De werkwijze voor het met het hulpstuk 4 opbouwen 10 van de elektrische installatie 1 in de wand 9 van het gebouw wordt hieronder toegelicht aan de hand van de figuren 1-8 .
In figuur 1 is de situatie weergegeven waarin de gaten 91-93 zijn aangebracht in de onafgewerkte voorzijde 15 90 van de wand 9 van het gebouw. De installatiedozen 21-23, het inzetdeel 5 en het vrijhouddeel 6 zijn ten opzichte van de gaten 91-93 en de hartlijnen S uitgelijnd. Allereerst worden de installatiedozen 21-23 in richting A evenwijdig aan de hartlijnen S in de gaten 91-93 geplaatst. De om-20 treksranden 26 zijn naar de onafgewerkte voorzijde 90 van de wand 9 gekeerd. De positioneeruitsteeksels 20 liggen aan tegen de onafgewerkte voorzijde 90 van de wand 9 en voorkomen dat de installatiedozen 21-23 te ver in de gaten 91-93 worden geschoven. In dit voorbeeld steken de omtreksranden 25 26 van de installatiedozen 21-23 ongeveer zes millimeter uit ten opzichte van de onafgewerkte voorzijde 90 van de wand 9. De elektrische bedradingen van het gebouw worden vervolgens tot in de installatiedozen 21-23 doorgetrokken.
In figuur 2 is de situatie weergegeven waarin de 30 installatiedozen 21-23 in de gaten 91-93 in de wand 9 zijn aangebracht. Het inzetdeel 5 en het vrijhouddeel 6 zijn aan elkaar gekoppeld voor het vormen van het hulpstuk 4. In de gekoppelde toestand van het hulpstuk 4 grijpen de koppel-randen 54, 64 op elkaar aan, waarbij de haakrand 55 klem- 35 mend aansluit op de tweede koppelrand 64 en het inzetdeel 5 en het vrijhouddeel 6 bij elkaar houdt. De voorwand 60, de koppelranden 54, 64 en de achterwand 50 vormen gezamenlijk 14 een plaatvormig lichaam 75 dat een vrij te houden volume insluit. Het plaatvormige lichaam 75 bezit een vrijhouddik-te E van in dit voorbeeld ongeveer vijf millimeter. Het hulpstuk 4 wordt in richting B evenwijdig aan de hartlijnen 5 S in de installatiedozen 21-23 geplaatst, waarbij de inzet-uitsteeksels 51-53 van het inzetdeel 5 gelijktijdig in de recht daartegenover gelegen primaire openingen van de installatiedozen 21-23 worden gestoken. De omtrekswanden 56 van de inzetuitsteeksels 51-53 komen vervolgens klemmend 10 aan te liggen tegen de ringen 27 en/of de omtrekswanden 25 van de installatiedozen 21-23, waarbij de uitstulpingen 59 bij voorkeur haken achter de ringen 27.
In figuur 3 is de situatie weergegeven waarin het hulpstuk 4 op de hiervoor beschreven wijze is geplaatst in 15 de installatiedozen 21-23. In deze geplaatste toestand van het hulpstuk 4 houdt, draagt of positioneert het inzetdeel 5 het vrijhouddeel 6 recht voor de installatiedozen 21-23 waarin het voorvlak 6 0 zich voor en evenwijdig aan de onafgewerkte voorzijde 90 van de wand 9 uitstrekt. Het door 20 het gekoppelde hulpstuk 4 gevormde plaatvormige lichaam 75 dekt de installatiedozen 21-23 en de gaten 91-93 in de richting evenwijdig aan de hartlijnen S beschouwd in hoofdzaak volledig af. Doordat de installatiedozen 21-23 niet volledig in de gaten 91-93 zijn geschoven, maar iets daar-25 van uitsteken, zweeft plaatvormige lichaam 75 op enkele millimeters voor de onafgewerkte voorzijde 90 van de wand 9.
In figuren 4A en 4B is de situatie weergegeven waarin de afwerklaag 95, bijvoorbeeld pleistermateriaal, 30 met een afwerklaagdikte D van ongeveer elf millimeter op de onafgewerkte voorzijde 90 van de wand 9 wordt aangebracht. De afwerklaag 95 wordt aansluitend rondom het hulpstuk 4 aangebracht. Het hulpstuk 4 hoeft niet bewust vrijgehouden te worden van de afwerklaag 95, hetgeen het werk van de 35 aanbrengen van de afwerklaag 95 vergemakkelijkt. Een kleine hoeveelheid van het afwerkmateriaal kan in de ruimte achter het plaatvormige lichaam 75 terecht komen. Dit is echter 15 niet relevant omdat het door het hulpstuk 4 bepaalde volume de benodigde vrije ruimte vrijhoudt. Bovendien zal de hoeveelheid zodanig klein zijn dat deze het later aanbrengen van de voorplaat 3 niet hindert. In figuur 4B is zicht-5 baar dat de afwerklaag 95 in dit voorbeeld als een relatief dunne laag over het hulpstuk 4 wordt aangebracht, zodat een gladde aansluiting op de om het hulpstuk 4 heen gelegen afwerklaag 95 kan worden bewerkstelligd. Het plaatvormige lichaam 75 houdt ter plaatse van de installatiedozen 21-23 10 in de aangebrachte afwerklaag 95 een volume voor de onafgewerkte voorzijde 90 van de wand 9 vrij. Doordat de door-breekvlakken 61-63 enigszins ten opzichte van de voorwand 60 zijn teruggelegen, kan er ter plaatse van de doorbreek-vlakken 61-63 een onregelmatigheid of een plek met een 15 hogere vochtigheidsgraad in de afwerklaag 95 optreden. Deze onregelmatigheid verschaft een zichtbare indicatie van de positie waar de doorbreekvlakken 61-63 onder de afwerklaag 95 gelegen zijn.
In figuur 5 is de situatie weergegeven waarin en 20 installateur, al-dan-niet met een detectiegereedschap en signaalelementen zoals RFID-stickers, de doorbreekvlakken 61-63 lokaliseert. De installateur oefent vervolgens met zijn vingers of een gereedschap zoals een hamer een aan-drukkracht F uit op één van de doorbreekvlakken 61. Bij 25 voldoende aandrukkracht F zal het doorbreekvlak 61 ter plaatse van de streefbreukverbinding 69 ten minste gedeeltelijk afscheuren. Het doorbreekvlak 61 kan vervolgens in het daarachter gelegen inzetuitsteeksel 51 van het inzet-deel 5 gedrukt worden, zodat een aangrijpopening 80 in het 30 vrijhouddeel 6 ontstaat met een vanaf de voorzijde van het hulpstuk 4 bereikbare aangrijprand 81.
In figuur 6 is de situatie weergegeven waarin de installateur de aangrijprand 81 heeft aangegrepen en tegelijkertijd een kracht in richting C op het vrijhouddeel 6 35 heeft uitgeoefend teneinde het vrijhouddeel 6 los te wrikken of los te breken uit de afwerklaag 95. De koppeling tussen de koppelranden 54, 64 is in dit voorbeeld niet 16 voldoende om het inzetdeel 5 en het vrijhouddeel 6 bij elkaar te houden, waardoor de koppeling wordt opgeheven. Hierdoor kan het vrijhouddeel 6 worden verwijderd, terwijl het inzetdeel 5 achterblijft in de installatiedozen 21-23.
5 In een alternatieve uitvoeringsvorm is de koppeling tussen de koppelranden 54, 64 wel sterk genoeg voor het bij elkaar houden van het inzetdeel 5 en het vrijhouddeel 6, waardoor beide delen 5, 6 tegelijk kunnen worden uitgenomen.
In figuur 7 is de situatie weergegeven waarin de 10 installateur het inzetdeel 5 ter plaatse van de binnenzijden van de omtrekswanden 56 heeft vastgepakt en het inzetdeel 5 in richting F heeft losgetrokken uit de installatiedozen 21-23. De klemmende aanligging tussen de inzetuit-steeksels 51-53 en de installatiedozen 21-23 is opgeheven. 15 Het wegnemen van het inzetdeel 5 heeft de daarachter gelegen installatiedozen 21-23 blootgelegd. De achter het inzetdeel 5 gelegen onafgewerkte voorzijde 90 van de wand 9 is door het hulpstuk 4 in hoofdzaak vrijgehouden van het afwerkmateriaal van de afwerklaag 95. Hierdoor is een 20 vrijgehouden volume of een uitsparing 96 in de afwerklaag 95 bewerkstelligd met een rechthoekige buitenomtrek die overeenkomt met de vorm van het plaatvormige lichaam 75. De buitenomtrek is in de figuren grilliger weergegeven dan in werkelijkheid het geval zal zijn. De uitsparing 96 bezit 25 een diepte die overeen komt met de afwerklaagdikte D van ongeveer elf millimeter.
In de situatie volgens figuur 7 kan installatie-materiaal in de inbouwruimtes van de installatiedozen 21-23 worden aangebracht. Het installatiemateriaal wordt vervol-30 gens aangesloten op de elektrische bedradingen van het gebouw.
In figuren 8A en 8B is de situatie weergegeven waarin de voorplaat 3 op de wand 9 is gemonteerd. Het hoofdvlak 30 van de voorplaat 3 of de omtreksrand 35 daar-35 van ligt aan tegen de afwerklaag 95 rondom de uitsparing 96 en strekt zich uit over de uitsparing 96. In de openingen 31-33 kunnen bedieningselementen van het installatiemateri- 17 aal, zoals draaiknoppen, tuimelschakelaars of stopcontacten worden aangebracht. De voorplaat 3 dekt gezamenlijk met het in de openingen 31-33 aangebrachte installatiemateriaal de installatiedozen 21-23, de gaten 91-93, de montageplaten 10 5 en de uitsparing 96 af. De uitsparing 96 verschaft een installatieruimte tussen de voorplaat 3 en de onafgewerkte voorzijde 90 van de wand 9 waarin elektrische of mechanische elementen van het installatiemateriaal kunnen worden opgenomen.
10 Zoals in figuur 8B is weergegeven is het instal latiemateriaal, waarvan alleen de montageplaat 10 is weergegeven, ten opzichte van de afwerklaag 95 verdiept in de richting van de onafgewerkte voorzijde 9 0 van de wand 9 gelegen. Bij voorkeur zijn de montageplaten 10 van het 15 installatiemateriaal volledig opgenomen in de uitsparing 96 en is het installatiemateriaal ten minste gedeeltelijk opgenomen in de uitsparing 96. Doordat de montageplaten 10 verdiept in de uitsparing 96 gelegen zijn, steekt het installatiemateriaal minder uit en kan de voorplaat 3 20 vlakker of in vlakmontage tegen de afwerklaag 95 worden aangebracht. Bij voorkeur is de voorplaatdikte G waarover de voorplaat 3 ten opzichte van de afwerklaag 95 uitsteekt slechts enkele millimeters, bij voorkeur minder dan twee millimeter.
25 Figuren 9 en 10 toont een enigszins afwijkende werkwijze voor het met het hulpstuk 4 volgens figuur 1 opbouwen van de elektrische installatie 1 in de wand 9 van het gebouw.
De in figuur 9 getoonde stap van de werkwijze 30 komt overeen met de stap zoals die is weergegeven in figuur 2. De situatie volgens figuur 9 verschilt echter van de situatie volgens figuur 2 doordat de bovenste positio-neeruitsteeksels van de installatiedozen 21-23 zijn afgebroken zodat de installatiedozen 21-23 verder in de gaten 35 91-93 gestoken kunnen worden. In dit voorbeeld zijn de installatiedozen tot een diepte in de gaten 91-93 gestoken waarbij de omtreksranden 26 gelijk liggen met de onafge- 18 werkte voorzijde 90 van de wand 9. Wanneer de installatie-dozen 21-23 dieper in de gaten 91-93 zijn geschoven, zal het plaatvormige lichaam 75 dichter bij de onafgewerkte voorzijde 90 van de wand 9 gelegen zijn, en bij voorkeur 5 daartegen aanliggen.
De in figuur 10 getoonde stap van de werkwijze komt overeen met de stap zoals die is weergegeven in figuren 4A en 4B. De situatie volgens figuur 10 verschilt echter van de situatie volgens figuren 4A en 4B doordat de 10 afwerklaagdikte D van de afwerklaag 95 vanwege de dieper gelegen installatiedozen 21-23 dunner gehouden kan worden, bijvoorbeeld een afwerklaagdikte D van ongeveer zes millimeter. De door het hulpstuk 4 uitgespaarde uitsparing 96 heeft in dit voorbeeld een diepte die overeen komt met de 15 dunnere afwerklaagdikte D van ongeveer zes millimeter.
Figuur 11 toont een alternatieve elektrische installatie 101 in een wand 109 van een verder niet weergegeven gebouw, volgens een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding. De wand 109 is voorzien van een eerste, achter-20 ste plaat 198 en een tweede, voorste plaat 199. De platen 198, 199 zijn houtplaten, gipsplaten of platen van een ander geschikt bouwmateriaal. Met een kartonnen sjabloon tekent een installateur drie elkaar deels overlappende cirkels en een rechthoek af ter plaatse waarvan de instal-25 lateur in een volgende stap drie eerste gaten 191-193 en een tweede gat 195 zal maken. In beide platen 198, 199 worden de eerste gaten 191-193 geboord waarna in de tweede plaat 199 het tweede gat 195 wordt uitgespaard. De drie eerste gaten 191-193 zijn binnen de omtrek van het tweede 30 gat 195 gelegen. De eerste plaat 198 en de tweede plaat 199 bezitten respectievelijk een eerste plaatdikte M en een tweede plaatdikte N van beide ongeveer tien millimeter.
De elektrische installatie 101 omvat drie holle-wanddozen 121-123 met een bodemwand 124 en een van de 35 bodemwand 124 opstaande omtrekswand 125. De omtrekswand 125 is aan het van de bodemwand 124 afgekeerde uiteinde voorzien van een omlopende installatierand 126. De hollewanddo- 19 zen 121-123 zijn in de eerste gaten 191-193 aangebracht, waarbij de installatieranden 126 naar de tweede plaat 199 gericht zijn. De hollewanddozen 121-123 zijn op bekende wijze met vastzetelementen vastgezet aan de eerste plaat 5 198. De installatieranden 126 liggen rondom de eerste gaten 91-93 gelijk met of vlak aan tegen de voorzijde van de eerste plaat 198. Het tweede gat 195 verschaft in de weergegeven situatie een installatieruimte met een diepte D ter plaatse van de hollewanddozen 121-123, welke installatie-10 ruimte gebruikt kan worden voor het verdiept ten opzichte van de tweede plaat 199 aanbrengen van installatiemateri-aal. Een voorplaat, zoals de voorplaat 3 die is weergegeven in figuren 8A en 8B, kan vervolgens ter plaatse van het tweede gat 195 vlak of in vlakmontage op de tweede plaat 15 199 worden aangebracht, waarbij de voorplaat het tweede gat 195 en het installatiemateriaal afdekt.
De bovenstaande beschrijving is opgenomen om de werking van voorkeursuitvoeringen van de uitvinding te illustreren, en niet om de reikwijdte van de uitvinding te 20 beperken. Uitgaande van de bovenstaande uiteenzetting zullen voor een vakman vele variaties evident zijn die vallen onder de geest en de reikwijdte van de onderhavige uitvinding.

Claims (28)

1. Samenstel van elektrische installatie en een hulpstuk voor het opbouwen van de elektrische installatie in een gebouw, waarbij het gebouw een wand omvat met een onafgewerkte voorzijde en een zich vanaf de onafgewerkte 5 voorzijde in de wand uitstrekkend gat, waarbij de elektrische installatie een installatiedoos, installatiemateriaal en een voorplaat voor het afdekken van het installatiemate-riaal omvat, waarbij de installatiedoos een bodemwand en een van de bodemwand opstaande omtrekswand omvat, waarbij 10 de omtrekswand een van de bodemwand afgekeerde, omlopende omtreksrand omvat die een primaire opening van de installatiedoos begrenst, waarbij de bodemwand en de omtrekswand gezamenlijk een via de primaire opening toegankelijke binnenruimte bepalen voor opname van het installatiemateri-15 aal, waarbij de installatiedoos in de geplaatste toestand daarvan is opgenomen in het gat in de wand, waarbij de omtreksrand naar de onafgewerkte voorzijde van de wand gekeerd is, waarbij de onafgewerkte voorzijde van de wand geschikt is voor het daarop aanbrengen van een afwerklaag, 20 waarbij het hulpstuk is voorzien van een plaatvormig vrij-houddeel en een vanuit het hoofdvlak van het vrijhouddeel opstaand inzetdeel, waarbij het inzetdeel in de geplaatste toestand van het hulpstuk is aangebracht in de primaire opening van de installatiedoos, waarbij inzetdeel het 25 vrijhouddeel voor de installatiedoos in een positie houdt waarin het hoofdvlak zich voor en evenwijdig aan de onafgewerkte voorzijde van de wand uitstrekt, waarbij het vrijhouddeel is vormgegeven teneinde een volume vrij te houden in de aan te brengen afwerklaag, waarin na verwijderen van 30 het hulpstuk het installatiemateriaal kan worden opgenomen.
2. Samenstel volgens conclusie 1, waarbij het inzetdeel in de geplaatste toestand van het hulpstuk klem- mend aansluit op de installatiedoos.
3. Samenstel volgens conclusie 1 of 2, waarbij het inzetdeel is voorzien van een rondom omlopende omtreks-wand die in de geplaatste toestand van het hulpstuk in de 5 installatiedoos steekt.
4. Samenstel volgens conclusie 3, waarbij de omtrekswand van het inzetdeel in de richting van de instal-latiedoos enigszins taps toeloopt.
5. Samenstel volgens conclusie 3 of 4, waarbij 10 de omtrekswand van het inzetdeel uitstulpingen bezit die aangrijpen op de binnenzijde van de installatiedoos.
6. Samenstel volgens een der conclusies 3-5, waarbij het inzetdeel aan de onderzijde van de omtrekswand is voorzien van een achterwand.
7. Samenstel volgens een der voorgaande conclu sies, waarbij de installatiedoos is voorzien van bevesti-gingsbussen die zich vanaf de omtrekswand binnenwaarts tot in de binnenruimte uitstrekken, waarbij het inzetdeel is voorzien van uitsparingen voor het opnemen van de bevesti-20 gingsbussen.
8. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het vrijhouddeel aan de voorzijde van het hulpstuk is voorzien van een doorbreekvlak, waarbij het doorbreekvlak in doorgebroken toestand een aangrijpopening 25 in het vrijhouddeel verschaft met een vanaf de voorzijde van het hulpstuk bereikbare aangrijprand.
9. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het hulpstuk ter plaatse van de installatiedoos is voorzien van een elektrisch signaalelement.
10. Samenstel volgens conclusies 8 en 9, waarbij het signaalelement is aangebracht ter plaatse van het doorbreekvlak.
11. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de aan te brengen afwerklaag een afwerklaag-35 dikte heeft, waarbij de dikte van het vrijhouddeel en daarmee de diepte van het vrijgehouden volume in hoofdzaak gelijk is aan de dikte van de afwerklaag.
12. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het installatiemateriaal is voorzien van een montageplaat die na het verwijderen van het hulpstuk op de installatiedoos geplaatst wordt, waarbij de montageplaat in 5 de geplaatste toestand volledig is opgenomen in het vrijgehouden volume.
13. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het vrijhouddeel en het inzetdeel afzonderlijke onderdelen van het hulpstuk zijn die door een ophef- 10 bare koppeling met elkaar gekoppeld zijn.
14. Samenstel volgens conclusie 13, waarbij het vrijhouddeel en het inzetdeel op elkaar aansluitende holle schaaldelen zijn, waarbij het vrijhouddeel en het inzetdeel in gekoppelde toestand gezamenlijk het vrij te houden 15 volume insluiten.
15. Samenstel volgens conclusie 13 of 14, waarbij het vrijhouddeel een voorwand en een omlopende eerste koppelrand omvat die naar het inzetdeel gekeerd is, waarbij het inzetdeel een achterwand en een omlopende tweede kop- 20 pelrand bezit die naar het vrijhouddeel gekeerd is, waarbij de koppelranden in gekoppelde toestand op elkaar aangrijpen en waarbij de voorwand, de koppelranden en de achterwand gezamenlijk het vrij te houden volume insluiten.
16. Samenstel volgens een der voorgaande conclu- 25 sies, waarbij het vrijhouddeel en/of het inzetdeel zijn vervaardigd van kunststof, bij voorkeur polyester, bij meeste voorkeur Polyethyleentereftalaat of Polystyreen.
17. Samenstel volgens conclusie 16, waarbij het vrijhouddeel en/of het inzetdeel door thermoplastisch 30 vervormen zijn gevormd.
18. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het vrijhouddeel in hoofdzaak rechthoekig is.
19. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het vrijhouddeel de primaire opening van het 35 dooslichaam volledig afdekt.
20. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij vrijhouddeel rond het gat in de wand tegen de onafgewerkte voorzijde van de wand aanligt.
21. Samenstel volgens een der voorgaande conclusies, waarbij het vrijhouddeel zich buitenwaarts voorbij de omtrekswand van de installatiedoos uitstrekt.
22. Samenstel volgens een der voorgaande conclu sies, waarbij de wand een meervoud van gaten omvat waarin een meervoud installatiedozen zijn opgenomen, waarbij het inzetdeel een meervoud van inzetuitsteeksels omvat die in de geplaatste toestand van het hulpstuk zijn aangebracht in 10 de primaire openingen van het meervoud van installatiedozen .
23. Hulpstuk, geschikt voor toepassing in het samenstel volgens een der conclusies 1-22.
24. Werkwijze voor het met een hulpstuk opbouwen 15 van een elektrische installatie in een gebouw, waarbij het gebouw een wand omvat met een onafgewerkte voorzijde en een zich vanaf de onafgewerkte voorzijde in de wand uitstrekkend gat, waarbij de elektrische installatie een installatiedoos, installatiemateriaal en een voorplaat voor het 20 afdekken van het installatiemateriaal omvat, waarbij de installatiedoos een bodemwand en een van de bodemwand opstaande omtrekswand omvat, waarbij de omtrekswand een van de bodemwand afgekeerde, omlopende omtreksrand omvat die een primaire opening van de installatiedoos begrenst, 25 waarbij de bodemwand en de omtrekswand gezamenlijk een via de primaire opening toegankelijke binnenruimte bepalen voor opname van het installatiemateriaal, waarbij het hulpstuk is voorzien van een plaatvormig vrijhouddeel en een vanuit het hoofdvlak van het vrijhouddeel opstaand inzetdeel, 30 waarbij de werkwijze de stappen omvat van het plaatsen van de installatiedoos in het gat in de wand, waarbij de omtreksrand naar de onafgewerkte voorzijde van de wand gekeerd is, het plaatsen van het inzetdeel in de primaire opening van de installatiedoos, waarbij inzetdeel het 35 vrijhouddeel recht voor de installatiedoos in een positie houdt waarin het hoofdvlak zich voor en evenwijdig aan de onafgewerkte voorzijde van de wand uitstrekt, het aanbren- gen van een afwerklaag op de onafgewerkte voorzijde van de wand, waarbij het vrijhouddeel is vormgegeven teneinde een volume vrij te houden in de aangebrachte afwerklaag, het verwijderen van het hulpstuk uit de installatierand, het 5 plaatsen van het installatiemateriaal in de binnenruimte en het vrijgehouden volume, en het plaatsen van de voorplaat over het installatiemateriaal en het vrijgehouden volume.
25. Werkwijze voor het opbouwen van een elektrische installatie in een gebouw, waarbij het gebouw een 10 eerste plaat en een tweede plaat omvat, waarbij de elektrische installatie een hollewanddoos, installatiemateriaal en een voorplaat voor het afdekken van het installatiemateriaal omvat, waarbij de hollewanddoos een bodemwand en een van de bodemwand opstaande omtrekswand omvat, waarbij de 15 omtrekswand een van de bodemwand afgekeerde, omlopende omtreksrand omvat die een primaire opening van de installa-tiedoos begrenst, waarbij de bodemwand en de omtrekswand gezamenlijk een via de primaire opening toegankelijke binnenruimte bepalen voor opname van het installatiemateri-20 aal, waarbij de hollewanddoos vastzetelementen omvat voor het bevestigen van de hollewanddoos aan een van de platen, waarbij de werkwijze de stappen omvat van het plaatsen van de eerste plaat in het gebouw, het plaatsen van de tweede plaat direct voor de eerste plaat in het gebouw, het aan-25 brengen van een eerste gat in de eerste plaat, het aanbrengen van een tweede gat in de tweede plaat, waarbij het tweede gat groter is dan het eerste gat, waarbij het eerste gat in geplaatste toestand in hoofdzaak binnen de omtrek van het tweede gat gelegen is, het plaatsen van de holle-30 wanddoos in het eerste gat, waarbij de omtreksrand in geplaatste toestand van de hollewanddoos in hoofdzaak gelijk ligt met de voorzijde van de eerste plaat, het bevestigen van de hollewanddoos aan de eerste plaat, het plaatsen van het installatiemateriaal in de binnenruimte 35 van de hollewanddoos en het tweede gat, het aanbrengen van de voorplaat tegen de voorzijde van de tweede wand, waarbij de voorplaat het tweede gat en het installatiemateriaal afdekt.
26. Samenstel voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
27. Hulpstuk voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijgevoegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen.
28. Werkwijze voorzien van een of meer van de in de bijgevoegde beschrijving omschreven en/of in de bijge-10 voegde tekeningen getoonde kenmerkende maatregelen. -o-o-o-o-o-o-o-o- RM/FG
NL2008215A 2012-02-01 2012-02-01 Samenstel van een elektrische installatie en een hulpstuk voor het opbouwen van de elektrische installatie. NL2008215C2 (nl)

Priority Applications (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2008215A NL2008215C2 (nl) 2012-02-01 2012-02-01 Samenstel van een elektrische installatie en een hulpstuk voor het opbouwen van de elektrische installatie.
EP13153118.8A EP2624391B1 (en) 2012-02-01 2013-01-29 Assembly of an electric wiring and an auxiliary piece for building up the electric wiring

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL2008215A NL2008215C2 (nl) 2012-02-01 2012-02-01 Samenstel van een elektrische installatie en een hulpstuk voor het opbouwen van de elektrische installatie.
NL2008215 2012-02-01

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL2008215C2 true NL2008215C2 (nl) 2013-08-06

Family

ID=47598746

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL2008215A NL2008215C2 (nl) 2012-02-01 2012-02-01 Samenstel van een elektrische installatie en een hulpstuk voor het opbouwen van de elektrische installatie.

Country Status (2)

Country Link
EP (1) EP2624391B1 (nl)
NL (1) NL2008215C2 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
CZ2017716A3 (cs) * 2017-11-07 2019-07-24 Aleš Kurka Zařízení pro instalaci instalačních krabic do zdi

Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1995005022A1 (en) * 1993-08-06 1995-02-16 Antonio Bruzzaniti Wall-embedded boxes for electric wiring systems with a temporary lid for protection and position indication
GB2390760A (en) * 2002-05-21 2004-01-14 Graham Ian Ash Protective lid for an electrical back box
EP2187492A1 (en) * 2008-11-18 2010-05-19 Gewiss S.P.A. Mortar guard, particularly for protecting flush-mount junction boxes

Family Cites Families (4)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE8115220U1 (de) * 1981-05-22 1981-10-15 Grabowski, Walter, 5960 Olpe Deckel für Unterputzdosen
DE9012349U1 (de) * 1990-08-29 1990-10-31 Fischer, Hans, 5983 Balve Deckeneinbaudose
DE29821419U1 (de) * 1998-12-01 1999-03-11 Hassend van gen, Holger, 48151 Münster Einputzrahmen zur Aufnahme von Lichtschaltern und Steckdosen
WO2008098263A2 (en) * 2007-02-09 2008-08-14 George Johannes Smith A protective cover for a connection box

Patent Citations (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
WO1995005022A1 (en) * 1993-08-06 1995-02-16 Antonio Bruzzaniti Wall-embedded boxes for electric wiring systems with a temporary lid for protection and position indication
GB2390760A (en) * 2002-05-21 2004-01-14 Graham Ian Ash Protective lid for an electrical back box
EP2187492A1 (en) * 2008-11-18 2010-05-19 Gewiss S.P.A. Mortar guard, particularly for protecting flush-mount junction boxes

Also Published As

Publication number Publication date
EP2624391B1 (en) 2015-07-01
EP2624391A1 (en) 2013-08-07

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US7109419B1 (en) Temporary and disposable electrical box cover
US8013243B2 (en) Add-a-depth ring and cover plate assembly
US20140182876A1 (en) Screwless and seamless cover plates, receptacles, and cover plate assemblies for electrical fixtures with one or more components that attach independent of the wall finish or wallboard or optionally provide an ac or dc power conserving switch
US20140367136A1 (en) Screwless and seamless cover plates, receptacles, and cover plate assemblies for electrical fixtures with one or more components that attach independently of the wall finish or wallboard or optionally provide an ac or dc power conserving switch and/or adjustable cover, face, strapping, mounting and/or mud plates, and/or combinations thereof
US9711957B2 (en) Screwless and seamless cover plate and cover plate assemblies that comprise one or more retention members that selectively engage and substantially conform to the outer surface and edges of an electrical outlet or switch, or audio, data, or video plug, cable, or connector, to releasably secure the cover plate sub-assembly thereto
CN109155171B (zh) 用于安装建筑物墙壁结构的电气设备的设备、***和方法
US7528322B1 (en) Adjustable electrical box and flange member for installation on a brick or stone wall
US7235739B2 (en) Box extender
US8338706B2 (en) Protective cover
US20110304168A1 (en) Device having a plastic molded part and a cover
US10232665B2 (en) Wheel cover
US7390965B2 (en) Temporary covers for electrical boxes
NL2008215C2 (nl) Samenstel van een elektrische installatie en een hulpstuk voor het opbouwen van de elektrische installatie.
US8933350B1 (en) Electrical box with extensions to match various reveals
US20050211457A1 (en) Electrical mud box with removable cover
NL2006687C2 (nl) Gebouw met een installatiedoos.
US20060278775A1 (en) Adjustable mount assembly
US9391438B1 (en) Electrical box extender with breakaway flange
GB2339319A (en) Motor Vehicle Number Plate Holder
WO2019143804A1 (en) Universal ring and plate assembly for electrical box
EP1447895B1 (en) Temporary closing element of an embedded box for electric installations
JP6371484B2 (ja) エラストマーから光学結合部材を製造する方法および装置
US11192225B2 (en) Retainer removal tool
US10821462B2 (en) Utility receptacle shielding insert
CN114270645A (zh) 插座保护盖

Legal Events

Date Code Title Description
MM Lapsed because of non-payment of the annual fee

Effective date: 20180301