NL2007278C2

NL2007278C2 - Inrichting voor het verplaatsen van lege dozen.

Info

Publication number: NL2007278C2
Application number: NL2007278A
Authority: NL
Inventors: Marinus Petrus Jozef Corte
Original assignee: Koat B V
Priority date: 2011-08-19
Filing date: 2011-08-19
Publication date: 2013-02-21

Description

Inrichting voor het verplaatsen van lege dozen BESCHRIJVING: 5

Gebied van de uitvinding

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het verplaatsen van lege dozen, omvattende vastpakmiddelen voor het vastpakken van ten minste één lege 10 doos, alsmede hefmiddelen voor het optillen en neerlaten van de vastpakmiddelen, en verplaatsingsmiddelen voor het in horizontale richting verplaatsen van de vastpakmiddelen.

Stand van de techniek 15

Een dergelijke inrichting is algemeen bekend in de vorm van een robot met een in zes vrijheidsgraden verplaatsbare robotarm. Bij toepassingen waarin naast de lege dozen weinig ruimte aanwezig is en de lege dozen over stapels andere dozen heen verplaatst dienen te worden, is een dergelijke robot geen ideale oplossing. Een 20 dergelijke situatie doet zich bijvoorbeeld voor bij komkommerteelt of tomatenteelt waarin tussen rijen planten niet veel meer ruimte aanwezig is dan de breedte van twee dozen. De lege dozen dienen hierbij over stapels dozen verplaatst te worden omdat naast de stapels niet voldoende ruimte aanwezig is. De robot kan in dergelijke toepassingen niet naast de stapels dozen geplaatst worden, maar dient achter de stapels 25 dozen opgesteld te worden. Hierbij moet de robotarm over stapels dozen heen kunnen reiken om de te verplaatsen lege dozen te kunnen pakken. Een robot met een dergelijke robotarm die hiervoor geschikt is, zou te duur zijn voor deze toepassing.

Samenvatting van de uitvinding 30

Een doel van de uitvinding is het verschaffen van een inrichting voor het verplaatsen van lege dozen van de in de aanhef omschreven soort die weinig plaatst inneemt en relatief goedkoop is. Hiertoe is de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt, doordat 2 de inrichting een frame omvat, de verplaatsingsmiddelen een geleiding (bijvoorbeeld rails) omvatten die aan het frame is bevestigd, alsmede een daarlangs verplaatsbaar geleidingselement (bijvoorbeeld een over de rail verrijdbare loopwagen), een eindloos flexibel 5 element dat aan de uiteinden van de geleiding wordt omgeleid over omleidwielen, en eerste aandrijfmiddelen die met een van de omleidwielen zijn verbonden, waarbij het geleidingselement (de loopwagen) aan het flexibele element is bevestigd en de vastpakmiddelen met het geleidingselement (de loopwagen) zijn verbonden, en 10 - de herinrichting ten minste een langgerekt verder flexibel element omvat dat met een uiteinde is bevestigd aan het frame aan een uiteinde van de geleiding (de rails) en over ten minste één op de vastpakmiddelen aanwezig omleidelement loopt en met het andere uiteinde is verbonden met een wikkeltrommel, alsmede tweede aandrijfmiddelen die met de wikkeltrommel zijn verbonden.

15 Het frame dient zodanig geplaatst te worden dat de geleiding tijdens gebruik boven de stapels dozen aanwezig is. Het frame hoeft niet meer dan twee verticale stangen te zijn die op of in de vloer of grond vastgezet worden en kan dus direct naast de stapels dozen op gesteld worden. Hierdoor heeft de inrichting weinig ruimte naast de te verplaatsen dozen nodig en is deze uitermate geschikt om toegepast te 20 worden in situaties waar weinig ruimte naast de stapels lege dozen aanwezig is. Doordat de verplaatsingsmiddelen relatief eenvoudig zijn, is deze inrichting bovendien relatief goedkoop.

Een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat het geleidingselement is voorzien van twee verdere 25 omleidelementen en het verdere flexibele element via deze verdere omleidelementen van en naar het omleidelement wordt geleid. Het flexibele element loopt daardoor vanaf de geleiding verticaal naar beneden en kan daardoor geen hinder ondervinden van eventuele andere stapels dozen die naast de te verplaatsen of zojuist verplaatste dozen aanwezig zijn.

30 Bij voorkeur heeft de herinrichting voorts een in verplaatsingsrichting stijve armconstructie die met een eerste uiteinde is verbonden met de loopwagen en waarbij de vastpakmiddelen met het andere, tweede uiteinde van de armconstructie zijn verbonden. Hierdoor kunnen de vastpakmiddelen niet in verplaatsingsrichting gaan 3 slingeren tijdens het verplaatsen van het geleidingselement en daardoor ook niet tegen de andere stapels dozen stoten.

Een verdere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt, doordat de vastpakmiddelen ten minste twee excentrisch gelagerde rollen 5 omvat die met het tweede uiteinde van de armconstructie zijn verbonden. Deze excentrische gelagerde rollen zullen indien zij in contact zijn met een opstaande wand van een doos deze rand vasthouden doordat het langs de wand afrollen tegengewerkt wordt door de zwaartekracht die overwonnen moet worden bij het om de excentrische draaias verdraaien van de rollen. Indien de wrijvingskracht tussen de rollen en de 10 wanden van de doos groter is dan het gewicht van de lege doos dan zal de doos vastgehouden worden door de rollen. Dus de vastpakmiddelen doen hun werk zonder daartoe aangestuurd hoeven te worden.

Beknopte omschrijving van de tekeningen 15

Hieronder zal de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van een in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvoorbeelden van de inrichting voor het verplaatsen van lege dozen volgens de uitvinding. Hierbij toont:

Figuur 1 een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting met de 20 verplaatsingsmiddelen in een eerste positie tijdens het verplaatsen van lege dozen;

Figuur 2 een tweede uitvoeringsvorm van de inrichting met de verplaatsingsmiddelen in een tweede positie tijdens het verplaatsen van lege dozen;

Figuur 3 de in figuur 2 weergegeven inrichting afzonderlijk en zonder de langgerekte flexibele elementen; 25 Figuur 4 de loopwagen van de in figuur 2 weergegeven inrichting met de vastpakmiddelen in perspectief; en

Figuur 5 een zijaanzicht van de in figuur 4 weergegeven loopwagen met vastpakmiddelen.

30 Gedetailleerde omschrijving van de tekeningen

In de figuren 1 en 2 zijn twee sterk op elkaar gelijkende uitvoeringsvormen van de inrichting volgens de uitvinding voor het verplaatsen van lege dozen weergegeven met de verplaatsingsmiddelen in verschillende posities. De 4 inrichtingen 1 hebben een frame 3 met daaraan bevestigd een geleiding in de vorm van rails 5 waarover een geleidingselement in de vorm van een loopwagen 7 verrijdbaar is. De rails en de loopwagen maken deel uit van verplaatsingsmiddelen van de inrichting. Deze verplaatsingsmiddelen hebben voorts een eindloos flexibel element in de vorm 5 van een band 9 die aan de uiteinden van de rails wordt omgeleid over omleidwielen 11, en eerste aandrijfmiddelen 13 in de vorm van een elektromotor die met een van de omleidwielen is verbonden. De loopwagen 7 is aan de band 9 bevestigd (in plaats van een eindloos element kan ook een langgerekt flexibel element toegepast worden dat met de uiteinden is verbonden met de loopwagen, dit wordt gezien als een equivalente 10 constructie). Het frame 3 is direct naast stapels lege dozen 15 aanwezig die verplaatst dienen te worden.

De loopwagen 7 is voorzien van hefmiddelen voor het optillen en neerlaten van vastpakmiddelen, voor het vastpakken van één of twee lege dozen 15. Deze hefinrichting heeft een in verplaatsingsrichting stijve armconstructie 17. Deze 15 armconstructie 17 kan in de vorm van een aantal met elkaar verbonden schaarconstructies uitgevoerd zijn zoals in figuur 1 is weergegeven of als met de uiteinden draaibaar met elkaar verbonden armdelen zoals in de figuren 2 tot en met 5 is weergegeven. In figuur 3 is ter illustratie de in figuur 2 getoonde inrichting 1 afzonderlijk en zonder de langgerekte flexibele elementen weergegeven, zodat de 20 hefmiddelen en vastpakmiddelen duidelijk zichtbaar zijn. De armconstructie 17 is met een eerste uiteinde 17A draaibaar verbonden met de loopwagen 7. De vastpakmiddelen zijn via een subframe 19 met het andere, tweede uiteinde 17B van de armconstructie verbonden. In de figuren 4 en 5 is de loopwagen 7 met de armconstructie 17 en de vastpakmiddelen in detail weergegeven. De armconstructie 17 is schamierbaar 25 verbonden met dit subframe 19 waarop vier rollen 21 excentrisch zijn gelagerd. Deze rollen vormen de vastpakmiddelen.

De hefinrichting heeft voorts twee langgerekte verdere flexibel elementen die gevormd zijn door verdere banden 23 die met een uiteinde 23A zijn bevestigd aan het frame ter plaatse van een uiteinde 5A van de rails 5, zie figuren 1 en 30 2. Deze verdere banden 23 lopen vanaf dit uiteinde 5A over op de loopwagen 7 aanwezige omleidrollen 25 naar op het subframe aanwezige omleidrollen 27, zie figuren 4 en 5. Deze verdere banden 23 lopen vervolgens over deze omleidrollen 27 terug naar de loopwagen 7 waar deze banden 23 over verdere op de loopwagen aanwezige omleidrollen 29 naar het andere uiteinde 5B van de rails loopt. Aan dit uiteinde is een 5 wikkeltrommel 31 aanwezig waar de banden 23 op en af gewikkeld kunnen worden. De wikkeltrommel is verbonden met tweede aandrijfmiddelen 33 die eveneens uitgevoerd zijn als een elektromotor.

De eerste aandrijfmiddelen 13 voor de loopwagen 7 en de tweede 5 aandrijfmiddelen 33 voor de hefinrichting zijn op het frame 3 aanwezig en kunnen onafhankelijk van elkaar werken.

De rollen 21 zijn twee aan twee op afstand van elkaar aanwezig zodanig dat de afstand tussen van elkaar afgekeerde buitenzijden van de rollen gelijk is aan de afstand tussen twee tegenover elkaar aanwezige zijwanden van de lege dozen 15. Bij het 10 vastpakken van een lege doos worden de rollen in een lege doos naar beneden gelaten, waarbij de rollen langs deze zijwanden schuiven. Bij het vervolgens heffen van de rollen willen deze langs de zijwanden omhoog rollen. Dit rollen wordt echter verhinderd doordat door de excentrische lagering de afstand tussen de van elkaar afgekeerde buitenzijden van de rollen toe zou nemen hetgeen niet mogelijk is vanwege de vaste 15 afstand tussen de zijwanden van de doos. De rollen drukken zodoende tegen de zijwanden van de lege doos en mits de wrijving tussen de rollen en de zijwanden voldoende groot is zal de doos vastgehouden worden door de rollen.

Hoewel in het voorgaande de uitvinding is toegelicht aan de hand van de tekeningen, dient te worden vastgesteld dat de uitvinding geenszins tot de in de 20 tekeningen getoonde uitvoeringsvormen is beperkt. De uitvinding strekt zich mede uit tot alle van de in de tekeningen getoonde uitvoeringsvormen afwijkende uitvoeringsvormen binnen het door de conclusies gedefinieerde kader.

Claims

1. Inrichting (1) voor het verplaatsen van lege dozen (15), omvattende vastpakmiddelen voor het vastpakken van ten minste één lege doos, alsmede hefmiddelen voor het optillen en neerlaten van de vastpakmiddelen, en 5 verplaatsingsmiddelen voor het in horizontale richting verplaatsen van de vastpakmiddelen, met het kenmerk, dat de inrichting een frame (3) omvat, de verplaatsingsmiddelen een geleiding (5) omvatten die aan het frame is bevestigd, alsmede een daarlangs verplaatsbaar geleidingselement (7), een 10 eindloos flexibel element (9) dat aan de uiteinden (5A, 5B) van de geleiding wordt omgeleid over omleidwielen (11), en eerste aandrijfmiddelen (13) die met een van de omleidwielen zijn verbonden, waarbij het geleidingselement (7) aan het flexibele element (9) is bevestigd en de vastpakmiddelen met het geleidingselement zijn verbonden, en 15. de hefinrichting ten minste een langgerekt verder flexibel element (23) omvat dat met een uiteinde (23A) is bevestigd aan het frame (3) aan een uiteinde (5A) van de geleiding (5) en over ten minste één op de vastpakmiddelen aanwezig omleidelement (27) loopt en met het andere uiteinde is verbonden met een wikkeltrommel (31), alsmede tweede aandrijfmiddelen (33) die met de 20 wikkeltrommel zijn verbonden.

2. Inrichting (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het geleidingselement (7) is voorzien van twee verdere omleidelementen (25, 29) en het verdere flexibele element (23) via deze verdere omleidelementen van en naar het omleidelement (27) geleid wordt.

3. Inrichting (1) volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de hefinrichting voorts een in verplaatsingsrichting stijve armconstructie (17) heeft die met een eerste uiteinde (17A) is verbonden met de loopwagen (7) en waarbij de vastpakmiddelen met het andere, tweede uiteinde (17B) van de armconstructie zijn verbonden.

4. Inrichting (1) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de vastpakmiddelen ten minste twee excentrisch gelagerde rollen (21) omvat die met het tweede uitiende (17B) van de armconstructie zijn verbonden.