NL2004514C2 - Inrichting voor het van althans een deel van een boomstam produceren van houtspaanders. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het van althans een deel van een boomstam produceren van houtspaanders.

BESCHRIJVING

5 De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een Inrichting voor het van althans een deel van een boomstam produceren van houtspaanders, omvattende positioneringsmiddelen voor de boomstam welke positioneringsmiddelen een ondersteuningsvlak omvatten voor ondersteuning van de boomstam, schaafmiddelen met een schaaforgaan voor het schaven van een 10 door het ondersteuningsvlak ondersteunde boomstam, bewegingsmiddelen voor het in de lengterichting van de boomstam ten opzichte van elkaar heen en terug bewegen van het schaaforgaan en de boomstam, het schaaforgaan omvattende een cilindrisch lichaam dat roteerbaar is om de hartlijn daarvan en aan het cilindrische buitenoppervlak waarvan schaafmessen zijn voorzien waarbij de hartlijn een hoek 15 insluit met de lengterichting van de boomstam en zich evenwijdig aan het ondersteuningsvlak aan de van de boomstam afgekeerde zijde van het ondersteuningsvlak uitstrekt, aandrijfmiddelen voor het roterend aandrijven van het cilindrische lichaam, het ondersteuningsvlak voorzien zijnde van een opening waardoorheen het schaaforgaan zich althans tijdens schavende werkzaamheid 20 uitstrekt, en besturingsmiddeien voor het besturen van de inrichting.

Een dergelijke schaafinrichting wordt door de firma Willems Baling Equipment op de markt aangeboden. Bij deze bekende schaafmachine wordt gebruik gemaakt van een stationaire trechtervormige bunker die is gevuld met (delen van) boomstammen die parallel aan elkaar zijn gelegen. Onder de open 25 onderzijde van de bunker is een schaafbed voorzien dat in de lengterichting van de boomstammen heen en terug beweegbaar is. Het schaafbed is voorzien van twee schaafrollen die haaks op de bewegingsrichting van het schaafbed zijn georiënteerd en tegengesteld aan elkaar roterend worden aangedreven. De schaafrollen steken juist met hun bovenzijden uit boven het oppervlak van het schaafbed waartoe in het 30 het schaafbed openingen zijn voorzien. Tijdens het heen en weer bewegen van het schaafbed samen met de roterende schaafrollen wordt materiaal van de onderste boomstammen in de bunker afgeschaafd waarbij tijdens een heengaande beweging één van de schaafrollen schavend werkzaam is en de andere “ruggelings" boomstammen ondersteunt terwijl tijdens de teruggaande beweging de andere 2004514 2 schaafrol schavend werkzaam is en de ene schaafrol “ruggelings”boomstammen ondersteunt.

Een bezwaar van de bekende schaafmachine is dat vanwege slijtage het zeer regelmatig, bijvoorbeeld dagelijks, nodig is om de schaafrollen te 5 verwisselen. Dit leidt weer tot een lagere benuttingsgraad van de machine alsmede tot hogere verbruikskosten. De onderhavige uitvinding beoogt voor deze nadelen een verbetering te bieden. Hiertoe kenmerkt de schaafinrichting volgens de uitvinding zich doordat de inrichting verplaatsingsmiddelen omvat voor het verplaatsen van het schaaforgaan en het ondersteuningsvlak ten opzichte van 10 elkaar in een richting met een component loodrecht op het ondersteuningsvlak tussen een werkzame stand waarbij het schaaforgaan zich door de opening uitstrekt en een niet-werkzame stand waarbij het schaaforgaan zich geheel aan de van de boomstam afgekeerde zijde van het ondersteuningsvlak uitstrekt, en dat de besturingsmiddelen zijn ingericht voor het dusdanig besturen van de 15 verplaatsingsmiddelen dat het schaaforgaan in een werkzame stand is tijdens een heengaande slag door de bewegingsmiddelen en dat het schaaforgaan in een niet-werkzame stand is tijdens een teruggaande slag door de bewegingsmiddelen. Een belangrijk voordeel dat dankzij de kenmerkende maatregelen van de inrichting volgens de uitvinding wordt bereikt is dat het schaaforgaan in de niet-werkzame 20 stand tijdens de teruggaande slag door de bewegingsmiddelen niet in contact is met een boomstam en daardoor niet mechanisch wordt belast. Gedurende deze tijd kan het schaaforgaan afkoelen mede vanwege het in die niet-werkzame stand toch door blijven roteren van het betreffend schaaforgaan. Aldus wordt de mechanische en thermische belasting op het schaaforgaan aanmerkelijk verlaagd waardoor de 25 standtijd van het schaaforgaan, meer specifiek van de schaafmessen daarvan, toeneemt.

Ter verhoging van de capaciteit van de inrichting volgens de uitvinding omvatten de schaafmiddelen bij grote voorkeur een verder schaaforgaan, welk verder schaaforgaan een verder cilindrisch lichaam omvat dat door de 30 aandrijfmiddelen aangedreven roteerbaar is rondom de verdere hartlijn daarvan en aan het cilindrisch buitenoppervlak waarvan schaafmessen zijn voorzien waarbij de verdere hartlijn een hoek insluit met de lengterichting van de boomstam en zich evenwijdig aan het ondersteuningsvlak aan de van de boomstam afgekeerde zijde van het ondersteuningsvlak uitstrekt, het ondersteuningsvlak voorzien zijnde van 3 een verdere opening waardoorheen het verdere schaaforgaan zich althans tijdens schavende werkzaamheid uitstrekt waarbij de verplaatsingsmiddelen tevens zijn ingericht voor het verplaatsen van het verdere schaaforgaan en het ondersteuningsvlak ten opzichte van elkaar in een richting met een component 5 loodrecht op het ondersteuningsvlak tussen een werkzame stand waarbij het verdere schaaforgaan zich door de verdere opening uitstrekt en een niet-werkzame stand waarbij het verdere schaaforgaan zich geheel aan de van de boomstam afgekeerde zijde van het ondersteuningsvlak uitstrekt, waarbij de besturingsmiddelen zijn ingericht voor het dusdanig besturen van de 10 verplaatsingsmiddelen dat het verdere schaaforgaan in een niet-werkzame stand is tijdens een heengaande slag door de bewegingsmiddelen en dat het schaaforgaan in een werkzame stand is tijdens een teruggaande slag door de bewegingsmiddelen. Het schaaforgaan en het verdere schaaforgaan kunnen aldus althans in hoofdzaak complementair werkzaam zijn zodat het schaafproces zowel tijdens de heengaande 15 slag als de teruggaande slag door de bewegingsmiddelen door gaat en het schaaforgaan en het verdere schaaforgaan afwisselend schavend werkzaam zijn.

Een uitermate voordelige voorkeursuitvoeringsvorm wordt daarbij verkregen indien de verplaatsingsmiddelen een pendellichaam omvatten dat heen en terug zwenkbaar is om een pendel-as die een, bij voorkeur haakse, hoek insluit 20 met de lengterichting van de boomstam en zich evenwijdig aan het ondersteuningsvlak aan de van de boomstam, afgekeerde zijde van het ondersteuningsvlak uitstrekt waarbij het pendellichaam zowel het schaaforgaan als het verdere schaaforgaan roteerbaar ondersteunt. Met een pendellichaam volgens de onderhavige voorkeurs-uitvoeringsvorm is het mogelijk om de slagen tussen de 25 werkzame stand en de niet-werkzame stand van het schaaforgaan alsmede tussen de niet-werkzame stand en de werkzame stand van het verdere schaaforgaan op constructief eenvoudig en robuuste wijze gelijktijdig te realiseren waarbij kan worden uitgesloten dat zowel het schaaforgaan als het verdere schaaforgaan zich gelijktijdig in hun werkzame stand bevinden.

30 De inrichting is bij grote voorkeur voorzien van sensormiddelen voor het bepalen van de belasting op de aandrijfmiddelen waarbij de besturingsmiddelen zijn ingericht voor het instellen van de mate waarin het schaaforgaan in de werkzame stand zich door de opening uitstrekt in afhankelijkheid van de belasting op de aandrijfmiddelen zoals bepaald door de sensormiddelen. Dergelijke sensor- 4 middelen kunnen bijvoorbeeld worden gevormd door meters die het stroomverbruik meten van een elektromotor die het (verder) cilindrisch lichaam van het (verdere) schaaforgaan roterend aandrijven. In de praktijk blijkt dat de hardheid van hout per boomstam kan verschillen terwijl er bovendien ook hardheidsverschillen kunnen 5 bestaan over de dwarsdoorsnede van een boomstam. Naarmate het betreffende hout harder is, zullen de aandrijfmiddelen bij gelijkblijvende schaafdiepte zwaarder worden belast. Onder schaafdiepte kan binnen het kader van de onderhavige uitvinding de hoogte van het segmentvormige deel van de ronde dwarsdoorsnede van het (verdere) cilindrische lichaam worden begrepen dat zich aan de naar de 10 boomstam gekeerde zijde van het ondersteuningsvlak uitstrekt. Dankzij de onderhavige voorkeursuitvoeringsvorm kan de belasting op de aandrijfmiddelen worden afgestemd op de specificaties daarvan. Overbelasting van de aandrijfmiddelen kan aldus worden voorkomen terwijl anderzijds de aandrijfmiddelen met een zeer hoge efficiëntie kunnen worden ingezet. In de praktijk betekent dit 15 veelal dat naarmate het hout van een boomstam harder is de schaafdiepte lager zal zijn en dus de houtspaanders dunner.

Een verdere verlaagde belasting op de aandrijfmiddelen en op de schaafmiddelen treedt op indien, overeenkomstig een verdere voorkeursuitvoeringsvorm, de schaafmessen in spiraalvormige rijen daarvan zijn voorzien. De 20 schaafmiddelen en de aandrijfmiddelen word en aldus zo gelijkelijk mogelijk belast tijdens schavende werkzaamheid waarbij schokbelasting zo veel mogelijk wordt beperkt. Met name de kenmerkende aspecten van deze voorkeursuitvoeringsvorm kunnen ook zeer voordelig worden toegepast bij inrichtingen volgens de stand van de techniek. Dan is er sprake van een inrichting voor het van althans een deel van 25 een boomstam produceren van houtspaanders, omvattende positioneringsmiddelen voor de boomstam welke positioneringsmiddelen een ondersteuningsvlak omvatten voor ondersteuning van de boomstam, schaafmiddelen met een schaaforgaan voor het schaven van een door het ondersteuningsvlak ondersteunde boomstam, bewegingsmiddelen voor het in de lengterichting van de boomstam ten opzichte van 30 elkaar heen en terug bewegen van het schaaforgaan en de boomstam, het schaaforgaan omvattende een cilindrisch lichaam dat roteerbaar is om de hartlijn daarvan en aan het cilindrische buitenoppervlak waarvan schaafmessen zijn voorzien waarbij de hartlijn een hoek insluit met de lengterichting van de boomstam en zich evenwijdig aan het ondersteuningsvlak aan de van de boomstam afgekeerde 5 zijde van het ondersteuningsvlak uitstrekt, aandrijfmiddelen voor het roterend aandrijven van het cilindrische lichaam, het ondersteuningsvlak voorzien zijnde van een opening waardoorheen het schaaforgaan zich althans tijdens schavende werkzaamheid uitstrekt, en besturingsmiddelen voor het besturen van de inrichting, 5 waarbij de schaafmessen in spiraalvormige rijen daarvan zijn voorzien.

Volgens verdere voorkeursuitvoeringsvormen staat de hartlijn bij voorkeur haaks op de lengterichting van de boomstam en/of zijn de hartlijn en de verdere hartlijn evenwijdig aan elkaar georiënteerd.

Uit het oogpunt van constructieve eenvoud geniet het de verdere 10 voorkeur dat de positioneringsmiddelen een bakvormige langwerpige houder omvatten met een open bodem direct boven het ondersteuningsvlak en dat de bewegingsmiddelen zijn ingericht voor het in de lengterichting van de houder heen en terug bewegen van de houder langs het ondersteuningsvlak. Dankzij een dergelijke voorkeursuitvoeringsvorm is er geen noodzaak om de 15 verplaatsingsmiddelen zelf of althans een deel daarvan tezamen met de schaafmiddelen met behulp van de bewegingsmiddelen heen en terug te bewegen maar bewegen in plaats daarvan de boomstam tezamen met de houder heen en terug.

Bij grote voorkeur zijn de besturingsmiddelen ingericht voor het in 20 de werkzame stand van het schaaforgaan doen roteren van het cilindrische lichaam in een dusdanige richting dat ter plaatse van contact tussen de schaafmessen en de boomstam de schaafmessen in dezelfde richting bewegen vanwege rotatie van het cilindrische lichaam als de boomstam waarbij de schaafmessen een hogere snelheid hebben dan de boomstam. Aldus is gebleken dat zeer fraaie ronde kruivormige 25 houtspaanders worden verkregen.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de omschrijving van een mogelijke uitvoeringsvorm van een schaafinrichting volgens de uitvinding onder verwijzing naar de navolgende figuren:

Figuur 1 toont schetsmatig een schaafinrichting volgens de 30 uitvinding:

Figuur 2 toont schaafmiddelen zoals deze deel uitmaken van de schaafinrichting volgens figuur 1;

Figuren 3a en 3b tonen in zijaanzicht in twee respectievelijke standen een pendelmechanisme deel uitmakend van de schaafrinrichting volgens 6 figuur 1 .

Figuur 1 toont een schaafinrichting 1 volgens de uitvinding. Schaafinrichting 1 omvat een tafel 2. Tafel 2 omvat een schaafbed 3 met aan de bovenzijde daarvan een vlak ondersteuningsvlak 4. Het schaafbed 3 wordt gedragen 5 door twee samengestelde staande platen 5, 6 van tafel 2, die aan twee tegenover elkaar gelegen langszijden van schaafbed 3 zijn voorzien. Boven schaafbed 3 is ieder van de staande platen 5, 6 voorzien van naar elkaar gerichte fangsgeleidingen 7, 8 die zijn bestemd voor geleidende samenwerking met slede 8. Slede 8 omvat twee trechtervormige houders 9a, 9b waarin boomstammen 10 of althans delen 10 daarvan parallel aan elkaar kunnen worden geaccommodeerd. De lengte van de boomstammen is daarbij afgestemd op de lengte van ieder van de houders 9a, 9b. De bodem van houders 9a, 9b is open zodat de onderste boomstammen 10 in houders 9a, 9b rusten op het ondersteuningsvlak 4. Tussen tafel 2, meer specifiek de bovenranden van staande platen 5, 6 daarvan enerzijds, en slede 8 anderzijds 15 zijn hydraulische cilinders (slechts één zichtbaar in figuur 1) voorzien met een cilinderhuis 12 dat aan de bovenzijde van een van de staande platen 5, 6 is bevestigd, en een zuigerstang 13 waarvan het uiteinde 14 is bevestigd aan slede 8. Het in- en uitschuiven van de zuigerstangen 13 zal ertoe leiden dat slede 8 heen en terug beweegt langs langsgeleidingen 7, 8 volgens de pijlen 15, 16.

20 Schaafinrichting 1 omvat verder twee paren van schaafrollen 21, 22. Langs de buitenomtrek van de schaafrollen 21, 22 zijn schaafmessen 23 aan de schaafrollen 21, 22 vastgebout. De schaafmessen 23 zijn opgesteld in spiraalvormige rijen en hebben, althans in hoofdzaak, tangentieel georiënteerde mesranden 24. De schaafrollen 21, 22 worden aan de uiteinden daarvan aan de 25 buitenzijden van de respectievelijke staande platen 5, 6 roteerbaar ondersteund door lagerhuizen 25, 26. De lagerhuizen 25, 26 worden op hun beurt weer ondersteund door een draagstrip 27 die vast gelast is aan een verticaal georiënteerde pendelplaat 28. Voor het roterend aandrijven van ieder van de schaafrollen 21, 22 is voor ieder van de schaafrollen 21, 22 een elektromotor 29, 30 30 voorzien die aan tegenover elkaar gelegen zijden van tafel 2 zijn voorzien. De elektromotoren 29, 30 steunen ieder af op een ondersteuningsplaat 31 die met behulp van schetsplaten 32a, 32b star met de bijbehorende pendelplaat 28 is verbonden. De pendelplaten 28 zijn onderling ook nog via in de figuren niet zichtbare balken met elkaar verbonden zodat de pendelbewegingen van de 7 pendelplaten 28 gezamenlijk worden gemaakt.

Zoals zichtbaar in figuur 1 is schaafinrichting 1 tweevoudig uitgevoerd waarbij de lengte van de heen en terug gaande slag van slede 8 juist iets groter is dan de lengte van ieder van de houders 9a, 9b zodat de boomstammen 10 5 daarin de paren van schaafrolien 21,22 volledig kunnen passeren.

Ter plaatse van de schaafrolien 21, 22 is het ondersteuningsvlak 4 onderbroken waardoor de daardoor ontstane opening ruimte biedt voor schaafrolien 21, 22 om met een bovenste segmentdeel uit te steken boven het niveau van het ondersteuningsvlak 4. Tijdens het bewegen van boomstammen 10 in één van de 10 richtingen 15, 16 waarbij de (onderste) boomstammen 10 in een houder 9a, 9b een schaafrol 21, 22 waarvan het bovenste segment zich uitstrekt boven het niveau van het ondersteuningsvlak 4 en dat wordt aangedreven door de bijbehorende elektromotor 29, 30 passeren, zullen de schaafmessen 23 behorende bij de betreffende schaafrol 21, 22 aangrijpen in het materiaal van de betreffende 15 boomstam(men) 10 en dit materiaal verspanen zodat houtspaanders ontstaan die met behulp van wormwielen 33, 34 worden afgevoerd voor verdere verwerking.

De pendelplaten 28 kunnen zoals getoond in figuren 3a en 3b heen en terug worden gezwenkt om pendelas 41 met behulp van een hydraulische cilinder 42 waarvoor er voor iedere pendeplaat 28 één is voorzien. De zuigerstang 43 van 20 hydraulische cilinder 42 grijpt aan op een pendelplaat 28. Het cilinderhuis van hydraulische cilinder 42 is vast bevestigd aan staande plaat 5. Het in- en uitschuiven van zuigerstang 43 volgens een beperkte slag zal ertoe leiden dat de pendelplaat 28 heen en weer pendelt om pendelas 41 tussen de standen als de figuren 3a en 3b. In figuur 3a steekt schaafrol 22 juist uit boven het niveau van ondersteuningsvlak 4 25 terwijl schaafrol 21 geheel onder dat niveau is gelegen. Het bewegen van slede 8 in de richting van pijl 16 zal ertoe leiden dat uitsluitend de schaafmessen 23 van schaafrol 22 in contact zijn met boomstam 10. In de situatie volgens figuur 3b is precies het tegenover gestelde aan de orde: schaafrol 22 is geheel gelegen onder het niveau van ondersteuningsvlak 4, terwijl schaafrol 21 met het bovenste segment 30 ervan boven het niveau van het ondersteuningsvlak 4 uitsteekt en aldus schavend werkzaam kan zijn tijdens het bewegen van boomstam 10 in de richting volgens pijl 15. De schaafrol 21, 22 die geheel onder het niveau van het ondersteuningsvlak 4 is gelegen blijft wel aangedreven door de bijbehorende elektromotor 29,30.

De grootte van de slag van zuigerstang 43 bepaalt tevens de 8 grootte van de pendelslag van pendelplaat 28 en daarmee de mate waarin de schaafrol 21, 22 boven het niveau van het ondersteuningsvlak 4 komt te liggen. Schaafinrichting 1 omvat meetmiddelen om de stroom te meten die de elektromotoren 29, 30 gebruiken tijdens schavende werkzaamheid van de 5 bijbehorende schaafrol 21, 22. Zodra deze stroom boven een bepaalde drempelwaarde stijgt bedient het besturingssysteem van schaafinrichting 1 de hydraulische cilinder 42 dusdanig dat de slag van zuigerstang 43 ervan kleiner wordt zodat ook de mate waarin de bovenste schaafrol 21, 22 boven het niveau van het ondersteuningsvlak 4 uitsteekt kleiner wordt waardoor ook de belasting op de 10 bijbehorende elektromotor 29, 30 afneemt zodat deze onder de betreffende drempelwaarde zakt. Indien het stroomverbruik onder een andere (lagere) drempelwaarde zakt zal het besturingssysteem de slag van hydraulische cilinder 42 weer vergroten.

Zoals in figuur 3a en 3b is weergegeven is de draairichting van de 15 bovenste schaafrollen 21, 22, dus die schaafrol 21, 22 die boven het niveau van het ondersteuningsvlak 4 uitsteekt, dusdanig gekozen dat ter plaatse van het contact tussen de betreffende schaafrol 21, 22 en een boomstam 10 de schaafrol 21, 22, meer specifiek de schaafmessen 23 daarvan met de boomstam 10 mee beweegt. Verrassenderwijs is gebleken dat aldus mooi gekrulde houtspaanders kunnen 20 worden verkregen die een hogere commerciële waarde bezitten.

De onderhavige uitvinding is niet beperkt tot de bovenstaand omschreven uitvoeringsvorm. Zo is het binnen het kader van de onderhavige uitvinding tevens mogelijk dat de houders 9a, 9b stationair zijn opgesteld en dat het schaafbed 3 tezamen met de schaafrollen 21, 22 en het bijbehorende 25 pendelmechanisme heen en weer bewegen in de richting van pijlen 15, 16. Bij een verdere alternatieve uitvoeringsvorm zou de op-en-neer gaande beweging van de schaafrollen 21, 22 kunnen worden gerealiseerd met verticaal werkzame actuatoren, zoals cilinders, in plaats van met behulp van het omschreven pendelmechanisme. De schaafrollen 21, 22 zouden daarbij een zuiver verticale 30 beweging kunnen maken.

2 0 0 4 5 1 4

Claims (10)

1. Inrichting voor het van althans een deel van een boomstam produceren van houtspaanders, omvattende positioneringsmiddelen voor de 5 boomstam welke positioneringsmiddelen een ondersteuningsvlak omvatten voor ondersteuning van de boomstam, schaafmiddelen met een schaaforgaan voor het schaven van een door het ondersteuningsvlak ondersteunde boomstam, bewegingsmiddelen voor het in de lengterichting van de boomstam ten opzichte van elkaar heen en terug bewegen van het schaaforgaan en de boomstam, het 10 schaaforgaan omvattende een cilindrisch lichaam dat roteerbaar is om de hartlijn daarvan en aan het cilindrische buitenoppervlak waarvan schaafmessen zijn voorzien waarbij de hartlijn een hoek insluit met de lengterichting van de boomstam en zich evenwijdig aan het ondersteuningsvlak aan de van de boomstam afgekeerde zijde van het ondersteuningsvlak uitstrekt, aandrijfmiddelen voor het roterend 15 aandrijven van het cilindrische lichaam, het ondersteuningsvlak voorzien zijnde van een opening waardoorheen het schaaforgaan zich althans tijdens schavende werkzaamheid uitstrekt, en besturingsmiddelen voor het besturen van de inrichting, met het kenmerk, dat de inrichting verplaatsingsmiddelen omvat voor het verplaatsen van het schaaforgaan en het ondersteuningsvlak ten opzichte van 20 elkaar in een richting met een component loodrecht op het ondersteuningsvlak tussen een werkzame stand waarbij het schaaforgaan zich door de opening uitstrekt en een niet-werkzame stand waarbij het schaaforgaan zich geheel aan de van de boomstam afgekeerde zijde van het ondersteuningsvlak uitstrekt, en dat de besturingsmiddelen zijn ingericht voor het dusdanig besturen van de 25 verplaatsingsmiddelen dat het schaaforgaan in een werkzame stand is tijdens een heengaande slag door de bewegingsmiddelen en dat het schaaforgaan in een niet-werkzame stand is tijdens een teruggaande slag door de bewegingsmiddelen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de schaafmiddelen een verder schaaforgaan omvatten, welk verder schaaforgaan een 30 verder cilindrisch lichaam omvat dat door de aandrijfmiddelen aangedreven roteerbaar is rondom de verdere hartlijn daarvan en aan het cilindrisch buitenoppervlak waarvan schaafmessen zijn voorzien waarbij de verdere hartlijn een hoek insluit met de lengterichting van de boomstam en zich evenwijdig aan het ondersteuningsvlak aan de van de boomstam afgekeerde zijde van het 20 04 5 1A ondersteuningsvlak uitstrekt, het ondersteuningsvlak voorzien zijnde van een verdere opening waardoorheen het verdere schaaforgaan zich althans tijdens schavende werkzaamheid uitstrekt waarbij de verplaatsingsmiddelen tevens zijn ingericht voor het verplaatsen van het verdere schaaforgaan en het 5 ondersteuningsvlak ten opzichte van elkaar in een richting met een component loodrecht op het ondersteuningsvlak tussen een werkzame stand waarbij het verdere schaaforgaan zich door de verdere opening uitstrekt en een niet-werkzame stand waarbij het verdere schaaforgaan zich geheel aan de van de boomstam afgekeerde zijde van het ondersteuningsvlak uitstrekt, waarbij de 10 besturingsmiddelen zijn ingericht voor het dusdanig besturen van de verplaatsingsmiddelen dat het verdere schaaforgaan in een niet-werkzame stand is tijdens een heengaande slag door de bewegingsmiddelen en dat het schaaforgaan in een werkzame stand is tijdens een teruggaande slag door de bewegingsmiddelen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de 15 verplaatsingsmiddelen een pendellichaam omvatten dat heen en terug zwenkbaar is om een pendel-as die een hoek insluit met de lengterichting van de boomstam en zich evenwijdig aan het ondersteuningsvlak aan de van de boomstam afgekeerde zijde van het ondersteuningsvlak uitstrekt waarbij het pendellichaam zowel het schaaforgaan als het verdere schaaforgaan roteerbaar ondersteunt.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de pendel-as haaks staat op de lengterichting van de boomstam.

5. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van sensormiddelen voor het bepalen van de belasting op de aandrijfmiddelen waarbij de besturingsmiddelen zijn ingericht voor 25 het instellen van de mate waarin het schaaforgaan in de werkzame stand zich door de opening uitstrekt in afhankelijkheid van de belasting op de aandrijfmiddelen zoals bepaald door de sensormiddelen.

6. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de schaafmessen in spiraalvormige rijen daarvan zijn voorzien.

7. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de hartlijn haaks staat op de lengterichting van de boomstam.

8. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de hartlijn en de verdere hartlijn evenwijdig aan elkaar zijn georiënteerd.

9. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de positioneringsmiddelen een bakvormige langwerpige houder omvatten met een open bodem direct boven het ondersteuningsvlak en dat de bewegingsmiddelen zijn ingericht voor het in de lengterichting van de houder heen 5 en terug bewegen van de houder langs het ondersteuningsvlak.

10. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de besturingsmiddelen zijn ingericht voor het in de werkzame stand van het schaaforgaan doen roteren van het cilindrische lichaam in een dusdanige richting dat ter plaatse van contact tussen de schaafmessen en de boomstam de 10 schaafmessen in dezelfde richting bewegen vanwege rotatie van het cilindrische lichaam als de boomstam waarbij de schaafmessen een hogere snelheid hebben dan de boomstam. 15 2004514