NL2002527C2 - Werkwijze voor het kweken van een gewas alsmede plaat of drijver. - Google Patents

Description

Werkwijze voor het kweken van een gewas alsmede plaat of drijver

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het kweken van een gewas, omvattende het voorzien in een drager voor dat gewas en het voorzien 5 in een watervoorraad, waarbij die drager met dat gewas of de voorloper daarvan zodanig op afstand van die watervoorraad geplaatst wordt, dat dat gewas of de voorloper daarvan zich op verticale afstand van die watervoorraad bevindt.

Een dergelijke werkwijze is in de stand der techniek algemeen bekend.

Het gewas kan al dan niet voorzien van een kleine hoeveelheid substraat zich 10 ontwikkelen. Bij het oogsten ontstaat weinig of geen substraatafval terwijl bovendien de omstandigheden tijdens de ontwikkeling van het gewas geoptimaliseerd kunnen worden. In de stand der techniek wordt in de tussenruimte tussen de onderzijde van de drager en de bovenzijde van de watervoorraad een bijzonder klimaat gehandhaafd.

Meer in het bijzonder wordt in de tussenruimte ventilatie toegepast waardoor zuurstof 15 toegevoerd wordt. Bovendien vindt versproeiïng van water plaats tegen het wortelstelsel en het substraat. Onder wortelstelsel wordt hier verstaan dat deel van de plant waar wortelcellen kunnen worden aangemaakt. Deze bestaat uit een wortelhals en de daar onderliggende eigenlijke wortels. De wortelhals is de overgang tussen de centrale stengel en de eigenlijke wortels. Dit is in het algemeen een verlenging van de 20 centrale stengel van het gewas.

Het is het doel van de onderhavige uitvinding de uit de stand der techniek bekende werkwijze te optimaliseren door de kosten te verlagen, de storingsgevoeligheid te beperken en het ontstaan van ziektes, rot en dergelijke zoveel mogclijk te voorkomen.

25 Dit doel wordt bij een hierboven beschreven werkwijze verwezenlijkt doordat in een tweede verder groeistadium van dat gewas ten minste 90% van de vochtbehoefte van dat gewas direct uit die watervoorraad afkomstig is.

Volgens de onderhavige uitvinding wordt in het tweede groeistadium van het gewas, dat in het algemeen enkele dagen is na het eerste groeistadium, het vocht 30 hoofdzakelijk uit de watervoorraad onttrokken doordat de wortels zich tot in de watervoorraad ontwikkelen. Daardoor is het niet meer nodig in de tussenruimte tussen de bovenzijde van de watervoorraad en de onderzijde van de drager extra vocht toe te voeren. Bovendien is het niet noodzakelijk het gewas aan de bladzijde, dat wil zeggen aan de bovenzijde van de drager, van vocht te voorzien. Meer in het bijzonder wordt in 2 het tweede groeistadium geen vocht aan het gewas toegevoerd in de vorm van damp of beregening van de wortels of dergelijke in de tussenruimte. In het eerste stadium kan wel vocht aan het gewas en meer in het bijzonder het wortelstelsel via de tussenruimte toegevoegd worden. Volgens de onderhavige uitvinding vindt dit bij voorkeur 5 uitsluitend in dampvorm plaats om blijvende druppelvorming op het wortelstelsel zoveel mogelijk te voorkomen. In de eerste fase kan het gewas van bovenaf beregend worden.

Volgens een verdere van voordeel zijnde uitvoering van de uitvinding bevindt het gewas zich in de lucht en op afstand van de watervoorraad en worden de zich in de 10 tussenruimte bevindende wortels aan een vochtigheid van minder dan 99% blootgesteld, dat wil zeggen dat geen besproeiing of dergelijke plaatsvindt.

Volgens een verdere uitvoering van de uitvinding wordt de tussenruimte niet geventileerd. Meer in het bijzonder wordt in het eerste groeistadium geen ventilatie in de tussenruimte toegepast. Volgens een verdere bijzondere uitvoering van de uitvinding 15 worden bijzondere maatregelen genomen om de luchtvochtigheid hoog te houden ter plaatse van de eigenlijke wortel. Dit kan verwezenlijkt worden door om de drager, dat wil zeggen ter plaatse van de opname voor het gewas, een de tussenruimte afsluitende afscherming aan te brengen. Een dergelijke, bij voorkeur ringvormige afscherming, omsluit het wortelstelsel van het betreffende gewas of de betreffende gewassen.

20 De hoogte van de tussenruimte tussen de bovenzijde van het waterniveau en de onderzijde van de drager komt bij voorkeur ten minste overeen met de lengte van de hierboven gedefinieerde eigenlijke wortel. In praktijk ligt deze lengte aan het einde van dc eerste grocifasc tussen 1 en 5 cm.

De drager wordt bij voorkeur in een bassin aangebracht. Dit heeft een afmeting 25 van tenminste 2 x 10 m. Daardoor kan in tegenstelling tot het gebruik van goten een beheersbaardere watertemperatuur verkregen worden.

De onderhavige uitvinding heeft eveneens betrekking op een plaat of drijver voor het drijvend kweken van gewas of de voorloper daarvan omvattende een of meer doorgaande openingen voor het opnemen van gewassen, waarbij binnen de omtrek van 30 die plaat tenminste 20% en meer in het bijzonder tenminste 50% van het oppervlak van de onderzijde van die plaat in drijvende toestand op water, niet in contact met dat water is. Volgens de onderhavige uitvinding is een groot deel van het oppervlak dat zich in projectie onder de plaat of drijver bevindt niet in contact met het water. Doordat een 3 groot deel van het wateroppervlak waarop de drijver drijft, vrij is, kan lucht opgenomen worden. Het is op verschillende wijzen, al dan niet in combinatie, mogelijk dit te verwezenlijken. Volgens een eerste uitvoering bestaat de plaat of drijver uit een materiaal met een bijzonder hoog drijfvermogen. Volgens een verdere uitvoering van 5 de uitvinding wordt een deel van het drijfvermogen van de plaat of drijver verwezenlijkt door de gasdichte kamers. Daardoor kan het contactoppervlak met het water verkleind worden en kan het materiaalgebruik voor de plaat of drijver beperkt worden. Deze kamers of uitsparingen moeten onderscheiden worden van de opnames waarin de gewassen aanwezig zijn en die zich doorgaans door de plaat of drijver 10 uitstrekken. Deze laatste opnames of openingen zijn specifiek uitgevoerd voor het ontvangen van een of meer gewassen en dragen niet bij aan het drijfvermogen, maar daardoor kan wel lucht toegevoerd worden die door het water opgenomen wordt.

Het totale oppervlak van de uitsparingen of kamers en eventuele opnames voor gewassen is ten minste 20%, en meer in het bijzonder ten minste 50%, van het 15 oppervlak dat volgens de omtrek van de plaat bepaald kan worden, Daardoor ontstaat een groot vrij wateroppervlak dat in wisselwerking met lucht treedt.

Volgens een verdere uitvoering van de uitvinding is de plaat of drijver aan de bovenzijde afwaterend uitgevoerd zodat daarop geen restwater blijft staan.

Het gewas kan op enigerlei voorstelbare wijze in de openingen in de drijver of 20 plaat opgenomen worden. Een eerste mogelijkheid is dat het gewas zonder houder zonder substraat in de betreffende opening geplaatst wordt. Een verdere mogelijkheid is het aanbrengen van een substraat waarin het gewas aangebracht is waarbij de wortels zich in het substraat kunnen bevinden of zich daar voorbij uitstrekken. Het substraat kan al dan niet met houder in de opening in de drijver of plaat opgenomen worden. Een 25 verdere mogelijkheid is het aanbrengen van het gewas in een houder al dan niet voorzien van substraat en het plaatsen van een dergelijke houder in de drijver.

In alle gevallen is het van voordeel indien de drijver of plaat respectievelijk de houder zodanig uitgevoerd is dat zich ontwikkelend gewas dat zijdelings uitsteekt en neerhangt niet op het aan de opening grenzende oppervlak van de plaat kan rusten en 30 daardoor tot verrotting, schade of andere ongewenste ontwikkeling kan leiden. Daartoe is hetzij de opening hetzij de houder zodanig uitgevoerd dat een omtreksrand bestaat welke het gewas weg van het oppervlak van de plaat of drijver direct grenzend aan de opening stuwt.

4

De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van een in de tekening afgebeeld uitvoeringsvoorbeeld verduidelijkt worden. Daarin tonen:

Fig. 1 schematisch en perspectivisch een teeltruimte voorzien van een aantal drijvers of platen volgens de uitvinding; 5 Fig. 2 de bovenzijde van een plaat in perspectief;

Fig. 3 de onderzijde van de in fig. 2 getoonde plaat;

Fig. 4 schematisch een detail van de plaat in dwarsdoorsnede met zich ontwikkelend gewas in een eerste groeistadium; en

Fig. 5 het detail volgens fig. 4 in een tweede groeistadium van het gewas.

10 In fig. 1 is met 1 een teeltruimte aangegeven. Daarin zijn de drijvers of platen 3 volgens de onderhavige uitvinding in een met water gevuld bassin 2 opgenomen. De teeltruimte is hier als kas getoond maar begrepen moet worden dat elk soort teeltruimte gebruikt kan worden al dan niet voorzien van natuurlijke en niet natuurlijke belichting. Eveneens is het mogelijk het bassin 2 met drijvers 3 in de vrije atmosfeer te plaatsen. 15 Bassin 2 is gevuld met water waarop de drijvers 3 drijven. Het watemiveau is in fig. 4 met 8 aangegeven. Met behulp van een dergelijke constructie kan het klimaat voor het gewas geoptimaliseerd en kan eveneens de logistiek in een teeltruimte vereenvoudigd worden. Een of meer drijvers of platen kunnen in een bassin verplaatst worden en bijvoorbeeld naar een verwerkingsruimte of naar een ander bassin verplaatst worden 20 afhankelijk van de ontwikkeling van het gewas respectievelijk het al dan niet geoogst zijn van bepaalde delen daarvan.

In fig. 2 is een detail van een drijver of plaat 3 getoond. Dit bestaat uit een lichaammatcriaal dat in het onderhavige uitvoeringsvoorbeeld bij voorkeur een schuimmateriaal uit harde kunststof is zoals bijvoorbeeld een polystyreenmateriaal. Het 25 is echter ook mogelijk deze uit een ander materiaal of combinatie van verschillende delen te vervaardigen. Zoals blijkt uit fig. 2 is het bovenoppervlak dat met 5 aangegeven zodanig gewelfd uitgevoerd dat daarop aanwezig water wegstroomt in het bassin. Op deze wijze zal geen water blijven staan op het bovenoppervlak 5 van de drijver of plaat. In de drijver of plaat zijn doorgaande openingen of opnames 6 30 aangebracht. Uit fig. 2 en 4, 5 blijkt dat deze voorzien zijn van een opstaande rand 14 die verhoogd is ten opzichte van de directe omgeving van het bovenoppervlak 5 van de plaat. Uit fig. 3 blijken details van de onderzijde van de plaat. Daaruit blijkt dat deze 5 voorzien is van een aantal kamers 7 die naar boven toe gasdicht zijn en naar de onderzijde toe open.

Uit fig. 4 en 5 blijkt dat de plaat of drijver 3 op het water 8 drijft enerzijds door het drijfvermogen van het lichaam 4 en anderzijds door het gasvolume begrensd in de 5 kamers 7. Door het laatste worden aan het drijfvermogen van het materiaal van het lichaam 4 (zie fig. 2 en 3) minder of in het geheel geen eisen gesteld. De lengte van de opnames 6 is zodanig dat deze zich aan de onderzijde tot aan en bij voorkeur in het water uitstrekken. Zo ontstaat een aantal afgeschermde ruimtes voor het gewas dat in figuur 4 en 5 met 9 aangegeven is. Dit gewas is in dit voorbeeld opgenomen in een 10 houder 13 en het wortelstelsel daarvan bestaat uit een wortelhals 11 en daarvan ontspruitende eigenlijke wortels 12. Deze bevinden zich binnen de kokervormige ruimte 15 van opname 6. In deze ruimte begrensd door koker 15 is een microklimaat dat positief uitwerkt op de ontwikkeling van het wortelstelsel. Tijdens het eerste groeistadium getoond in fig. 4 bevindt het wortelstelsel zich op een afstand a van het 15 wateroppervlak 8. Verrassenderwijs is gebleken dat door dit microklimaat het gewas zich naar beneden toe ontwikkelt. Verondersteld wordt dat door het verhoudingsgewijs lage vochtgehalte ten opzichte van bekende systemen in de ruimte tussen het waterniveau 8 en de onderzijde van de drager, dat wil zeggen tussenruimte 10, de wortels ernaar streven zo snel mogelijk het waterniveau 8 te bereiken. De rechten 20 verkregen met de conclusies hangen niet af van de juistheid van deze theorie. In ieder geval is gebleken dat een bijzonder voorspoedige wortelontwikkeling in neerwaartse richting plaatsvindt uitgaande van de wortelhals 11. Deze ontwikkeling is in fig. 5 weergegeven en toont datgene wat na minimaal enkele dagen bereikt wordt. De lengte van de eigenlijke wortel die zich in lucht dat wil zeggen de tussenruimte bevindt, is met 25 1 aangegeven en is kleiner dan de hoogte van de tussenruimte dat wil zeggen er is geen sprake van contact met het water. Deze lengte varieert afhankelijk van de wijze waarop het opgroeien plaatsvindt. In het onderhavige voorbeeld wordt een substraat gebruikt en wordt in de lengte gedefinieerd als het deel dat zich onder het substraat bevindt. Indien geen substraat gebruikt wordt is de lengte het deel dat zich direct onder de wortelhals 30 zelf uit strekt. Dit deel kan zich in enkele dagen ontwikkelen.

Gebleken is dat in de ruimte waarin het wortelstelsel zich ontwikkelt een optimaal klimaat aanwezig is dat met name zuurstofrijk is.

6

Met de onderhavige uitvinding wordt voorzien in een combinatie van bij voorkeur aeroponic en hydroponic kweek. Dat wil zeggen gedurende de eerste groeifase wordt het grootste deel van de waterbehoefte van het zich ontwikkelende gewas aan de omgeving, dat wil zeggen de lucht of het substraat, onttrokken. Pas 5 gedurende een tweede groeifase vindt het grootste van de wateropname via de watervoorraad plaats.

De watervoorraad zal bij voorkeur tijdens de teelt in beweging zijn om de vorming van ongewenste ziektes en dergelijke te voorkomen. Bovendien kunnen continu groeistoffen toegevoerd worden afhankelijk van de ontwikkeling van het 10 gewas. In de ruimte onder de wortelhals boven het watemiveau kunnen (lucht)wortels 16 gevormd worden.

Indien in het bovenstaande een gewas beschreven wordt dient begrepen te worden dat daarmee eveneens zaden, stekken en dergelijke bedoeld worden. Dat wil zeggen uitgaande van een zaadje kan hierboven beschreven gewas ontstaan.

15 Het is ook mogelijk met de werkwijze volgens de uitvinding allerlei soorten gewassen te kweken. Als voorbeelden worden sla en chrysanten genoemd.

Na het lezen van het bovenstaande zullen bij degenen bekwaam in de stand der techniek dadelijk varianten opkomen die liggen binnen het bereik van de bijgaande conclusies en voor de hand liggend zijn. Bovendien worden uitdrukkelijk rechten 20 gevraagd voor varianten die beschreven in de volgconclusies zonder combinatie met de onafhankelijke conclusies.

Claims (15)

1. Werkwijze voor het kweken van een gewas (9), omvattende het voorzien in een drager voor dat gewas (3, 13) en het voorzien in een watervoorraad (8), waarbij 5 de wortels van dat gewas of de voorloper daarvan in een lucht bevattende tussenruimte (10) zodanig op afstand van die watervoorraad geplaatst worden, dat die wortels van dat gewas of de voorloper daarvan zich op verticale afstand (a) van die watervoorraad bevinden, waarbij in een eerste groeistadium van dat gewas of de voorloper daarvan ten minste een wezenlijk deel van de 10 vochtbehoefte van dat gewas of de voorloper daarvan uit die tussenruimte (10) tussen die drager (3, 13) en die watervoorraad eiv'of uit die drager afkomstig is, met het kenmerk, dat in een tweede verder groeistadium van dat gewas ten minste 90% van de vochtbehoefte van dat gewas direct uit die watervoorraad afkomstig is, en dat eerste groeistadium ten minste enkele dagen omvat. 15

2. Werkwijze volgens conclusie 1, waarbij in dat tweede groeistadium aan die tussenruimte in hoofdzaak geen vocht toegevoegd wordt.

3. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij in dat eerste 20 groeistadium vocht in de tussenruimte toegevoerd wordt, dit uitsluitend in dampvorm aan het gewas in die tussenruimte toegevoerd wordt.

4. Werkwijze volgens ccn van dc voorgaande conclusies, waarbij in dat eerste groeistadium in die tussenruimte het zich daar bevindende gas stilstaat. 25

5. Werkwijze volgens conclusie 4, waarbij om die drager een de tussenruimte afsluitende afscherming (15) aangebracht is.

6. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij in dat eerste 30 groeistadium dat gewas van boven beregend wordt en dat eerste groeistadium ten minste enkele dagen omvat.

7. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij dat gewas in dat eerste groeistadium wortels omvat en het buitenoppervlak van die wortels in die tussenruimte (10) aan een vochtigheid van minder dan 99% blootgesteld wordt.

8. Werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de hoogte van die tussenruimte ten minste overeenkomt met de lengte (1) van de wortel van dat gewas aan het einde van dat eerste groeistadium.

9. Plaat met drijfvermogen voor het drijvend kweken van gewas (9) of de voorloper 10 daarvan met de werkwijze volgens een van de voorgaande conclusies, welke plaat omvat een of meer doorgaande openingen voor het opnemen van gewassen, waarbij binnen de omtrek van die plaat tenminste 20% en meer in het bijzonder tenminste 50% van het oppervlak van de onderzijde van die plaat in drijvende toestand op water, niet in contact met dat water is. 15

10. Plaat volgens conclusie 9, waarbij het naar het wateroppervlak gerichte deel van de plaat voorzien is van een aantal uitsparingen naar de bovenzijde van de plaat gasdichte kamers (7) vormen, zodat het volgens de omtrek van die plaat bepaalde oppervlak groter is dan het daadwerkelijk met het water in contact tredende 20 oppervlak van die plaat.

11. Plaat volgens conclusie 10, waarbij in de gebruikspositie die uitsparing niet verbonden is met de bovenzijde van de plaat.

12. Plaat volgens een van de conclusies 9-11, waarbij die uitsparing een aantal kamers in die plaat omvat.

13. Plaat volgens een van de conclusies 9-12, waarbij die plaat in de gebruikstoestand aan de bovenzijde afwaterend is uitgevoerd. 30

14. Plaat volgens een van de conclusies 9-13, waarbij die opening (6) uitgevoerd is voor het ontvangen van een gewashouder.

15. Plaat volgens een van de conclusies 9-14, waarbij die doorgaande opening aan de in gebruikstoestand bovenzijde voorzien is van een omtreksverhoging ten opzichte van het daarop aansluitende deel van die plaat.