NL194753C - Inrichting voor het in liggende toestand verwijderen van verpakkingsfolie van een door het folie omhulde stapel ronde schijfachtige artikelen. - Google Patents

Description

1 194753 inrichting voor het in liggende toestand verwijderen van verpakkingsfolie van een door het folie omhulde stapel ronde schijfachtige artikelen

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het in liggende toestand verwijderen van verpakkings-5 folie van een door het folie omhulde stapel ronde schijfachtige artikelen, en voor het daarna met behulp van een toevoereenheid toevoeren van de stapel artikelen aan een volgende bewerking, omvattend een snijeenheid met een zuigopening voor het aanzuigen van het verpakkingsfolie voor het vormen van een slap gedeelte op afstand van de gecombineerde artikelen, en een snijorgaan voor het snijden van het slappe gedeelte, een verwijderingseenheid met een paar tegengesteld draaibare verwijderingsrollen voor het grijpen 10 en verwijderen van het doorgesneden verpakkingsfolie en een afwerpeenheid met een overdrachtssteunvlak voor het overdwars overbrengen van de liggende stapel artikelen van de verwijderingseenheid naar de lager dan deze gelegen toevoereenheid, welke afwerpeenheid tussen een tegenhoudstand en een doorlaatstand voor een liggende stapel artikelen beweegbare middelen heeft.

Een dergelijke inrichting is bekend uit aanvraagsters Europese octrooiaanvrage 0.525.756. Bij deze 15 inrichting is het overdrachtssteunvlak van de afwerpeenheid in dwarsdoorsnede L-vormig en is om een hieronder aanwezige horizontale as zwenkbaar aangebracht, om gezwenkt te worden tussen een stand, waarin de liggende stapel ronde schijfvormige artikelen, in casu blikdeksels, na het verwijderen van het verpakkingsmateriaal op het ene been kan rollen, en wordt gestopt door het andere been van de L, en een stand, waarin de stapel artikelen van het andere been af kan rollen via een hellende plaat tot op de 20 toevoereenheid. Tijdens de zwenkbeweging wordt ook de stapel blikdeksels onderworpen aan een zwenkbeweging, waardoor het gemakkelijk kan gebeuren dat deksels aan de einden van een stapel van elkaar gescheiden worden doordat ze omvallen. Het proces moet dan worden gestopt.

Het doel van de uitvinding is een inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen, waarmee de samenhang van de stapel ronde schijfvormige artikelen tijdens de overdracht naar de 25 toevoereenheid in hoge mate behouden kan blijven.

Hiertoe voorziet de uitvinding in een inrichting van de in de aanhef genoemde soort, met het kenmerk, dat de overdrachtssteun plaatvormig is en naar de toevoereenheid afhelt, waarbij afsluitorganen aanwezig zijn, evenwijdig aan de verwijderingsrollen, en bedieningsmiddelen voor het op respectievelijk neer, haaks op de overdrachtsplaat bewegen van de afsluitorganen ten opzichte van de overdrachtsplaat voor het 30 respectievelijk tegenhouden van een liggende stapel artikelen op de overdrachtsplaat en het vrij geven hiervan aan de toevoereenheid, en dat zijorganen aanwezig zijn voor het tegenhouden van artikelen aan beide uiteinden van een liggende stapel artikelen op de overdrachtsplaat

Door de plaatvormige overdrachtssteun met op en neer beweegbare afsluitorganen worden de liggende stapels schijven tijdens de overdracht zo min mogelijk aan de samenhang van de groep verstorende 35 krachten onderworpen. Door de beperkte bewegingsruimte die voor deze overdrachtsmiddelen nodig is, kunnen de zijorganen een optimale geleiding bieden tijdens de overdracht om te voorkomen dat tijdens de overdracht aan de uiteinden van een stapel er artikelen omvallen.

Opgemerkt wordt dat uit het Brits octrooischrift 1.447.818 een inrichting bekend is voor het legen van afzonderlijke artikelen, in het bijzonder blikjes, die over een hellende baan worden aangevoerd en aan het 40 eind daarvan worden tegengehouden respectievelijk worden vrijgegeven met behulp achtereenvolgens van op en neer beweegbare, boven de baan achter elkaar opgestelde tegenhouders.

Het heeft de voorkeur dat de afsluitorganen ten minste één paar opstaande platen omvatten, die evenwijdig aan elkaar zijn, op een afstand van elkaar die weinig groter is dan de breedte van een liggende stapel artikelen, waarbij de bedieningsmiddelen zijn ingericht de opstaande platen afwisselend op en neer te 45 bewegen.

Het heeft daarbij verder de voorkeur dat de bedieningsmiddelen beneden de overdrachtsplaat opgesteld zijn, waarbij de overdrachtsplaat voorzien is van spleten voor doorgang van de opstaande platen. Hierdoor blijft boven de overdrachtsplaat veel ruimte beschikbaar voor andere onderdelen, zoals de zijorganen.

Bij voorkeur is ten minste één van de zijorganen verbonden met bedieningsmiddelen voor het in een 50 richting dwars op de bewegingsrichting van een liggende stapel artikelen over de overdrachtsplaat verplaatsen daarvan voor het instellen van de afstand tussen de beide zijorganen. Hiermee kan de onderlinge afstand van de zijorganen aangepast worden aan de lengte van het pakket gecombineerde schijfachtige artikelen.

55 In de bijgaande tekeningen: is figuur 1 een longitudinaal doorsnedeaanzicht van een pakket dat door een inrichting voor het verwijderen van verpakkingsfolie behandeld wordt; 194753 2 is figuur 2 een zijaanzicht van de inrichting voor het verwijderen van verpakkingsfolie; is figuur 3 een bovenaanzicht van de inrichting voor het verwijderen van verpakkingsfolie getoond in figuur 2; is figuur 4 een zijaanzicht van een draageenheid van de inrichting voor het verwijderen van verpakkings-5 folie getoond in de figuren 2 en 3; is figuur 5 een bovenaanzicht van de draageenheid getoond in figuur 4; is figuur 6 een doorsnedeaanzicht genomen langs de lijn VI-VI in figuur 5; is figuur 7 een dwarsdoorsnedeaanzicht van een verpakkingsfoliesnijeenheid voor het snijden van verpakkingsfolie; 10 is figuur 8 een dwarsdoorsnedeaanzicht dat een bewerking van de verpakkingsfoliesnijeenheid van figuur 7 toont; is figuur 9 een zijaanzicht van een verpakkingsfoiieverwijderingseenheid; is figuur 10 een bovenaanzicht van de verpakkingsfolieverwijderingseenheid van figuur 9; is figuur 11 een achteraanzicht van de verpakkingsfolieverwijderingseenheid van figuur 9; 15 is figuur 12 een verklarend aanzicht voor het uitleggen van een bewerking van de verpakkingsfolieverwij-deringseenheid van de figuren 9,10 en 11; is figuur 13 een zijaanzicht van een eindstop, gebruikt in de verpakkingsfolieverwijderingseenheid van de figuren 9,10 en 11; is figuur 14 een doorsnedeaanzicht van een paar verwijderingsrollen genomen langs de lijn XIV-XIV in 20 figuur 15; is figuur 15 een bovenaanzicht van de verwijderingsrollen van figuur 14; is figuur 16 een bovenaanzicht van een afwerpeenheid voor het overbrengen van een liggende stapel conservenblïkdeksels naar een uitlaateenheid; is figuur 17 een dwarsdoorsnedeaanzicht van de afwerpeenheid in figuur 16; en 25 is figuur 18 een dwarsdoorsnedeaanzicht van een geleidingsstaaf van de afwerpeenheid van de figuren 16 en 17.

Figuur 1 geeft een pakket 1 weer dat een met verpakkingsfolie 3 omgeven stapel conservenblïkdeksels 2 omvat 30 Figuur 2 is een zijaanzicht dat de inrichting M toont voor het verwijderen van de verpakkingsfolie 3 van het pakket 1 conservenblïkdeksels, teneinde de blikdeksels 2 toe te voeren aan een naadverbinder (niet weergegeven). Figuur 3 is een bovenaanzicht van de verpakkingsfolieverwijderingsinrichting M.

In de figuren 2 en 3, omvat de verpakkingsfolieverwijderingsinrichting, zoals gezien vanaf de linkerzijde in figuur 2, een draageenheid A voor het dragen van het pakket 1, een verpakkingsfoliesnijeenheid B voor het 35 snijden van een gedeelte van het verpakkingsfolie 3 en een verpakkingsfolieverwijderingseenheid C voor het verwijderen van het verpakkingsfolie 3 van het pakket 1.

Verder omvat de verpakkingsfolieverwijderingsinrichting M een afwerpeenheid D die naast de verpak-kingsfolieverwijderingseenheid C opgesteld is voor het overbrengen van de stapel blikdeksels 2 waarvan het verpakkingsfolie 3 verwijderd is in de verpakkingsfolieverwijderingseenheid C, een uitlaadeenheld E die 40 parallel aan de verpakkingsfolieverwijderingseenheid C opgesteld is aan de zijde tegenover de afwerpeenheid D voor het uitladen van het pakket 1 waarvan het verpakkingsfolie 3 niet volledig verwijderd is, en een toevoereenheid F voor het toevoeren van de stapel blikdeksels 2 aan een volgende proces.

Pakketten 1 worden afzonderlijk gevoerd door de draageenheid A, de verpakkingsfoliesnijeenheid B, de verpakkingsfolieverwijderingseenheid C en de afwerpeenheid D en de toevoereenheid F heen in deze 45 volgorde, en een onvolkomen pakket 1 waarin het verpakkingsfolie 3 niet volledig verwijderd is wordt uitgeladen naar de uitlaadeenheid E vanaf de verpakkingsfolieverwijderingseenheid C. De draageenheid A draagt het pakket naar de verpakkingsfolieverwijderingseenheid C door de verpakkingsfoliesnijeenheid B.

Zoals in de figuren 4 tot en met 6 vergroot is weergegeven, omvat de draageenheid A een voedings-sectie 10 voorzien van een paar geleidingsplaten 10a, die parallel aan elkaar geplaatst zijn, een stop-50 mechanisme 10b voorzien van een stop 10c die boven de geleidingsplaten 10a gezwaaid kan worden voor het stoppen en vrijgeven van een pakket 1, een wachtsectie 11 voorzien van een oneindige distributieriem 11b die verschaft is tussen een paar tandwielen 11a, een overdrachtselement 12 voorzien van een zwenkbare duwarm 12b die opgesteld is naast het wachtgedeelte 11b en gezwenkt wordt door een cilinder 12a, en een draagsectie 13 voorzien van een paar geleidingsrails 13a die opgesteid zijn parallel aan de 55 oneindige distributieriem 11b, en een opduwer 13c die geplaatst is tussen de geleidingsrails 13a teneinde voorwaarts en achterwaarts te bewegen langs de rails 13b.

De verpakkingsfoliesnijeenheid B snijdt het verpakkingsfolie 3 van het pakket 1 dat vanaf de draag- 3 194753 eenheid A wordt gedragen. Zoals vergroot weergegeven in de figuren 7 en 8, omvat de verpakkingsfoiiesnij-eenheid B een zuigkast 15 die geplaatst is op een bovenste positie aan de benedenstroomse zijde van de geleidingsgedeelten 13a en verbonden is met een aanzuigbron (niet getoond) door een aanzuigleiding 14, een snijorgaan 17 dat geplaatst is binnen in de zuigkast 15 en door een motor 16 gedraaid wordt, en een 5 ondersteuningslichaam 18 voor het ondersteunen van de zuigkast 15, de motor 16 en het snijorgaan 17 voor het bijstellen van de hoogte van die organen.

De verpakkingsfolieverwijderingseenheid C verwijdert het verpakkingsfolie 3 van het pakket 1 dat doorsneden is door de foliesnijeenheid B. Zoals vergroot is weergegeven in de figuren 9 tot en met 12, omvat de verpakkingsfolieverwijderingseenheid C een paar verwijderingsrollen 19a en 19b, die inlijn met de 10 geleidingsgedeelten 13a en parallel aan elkaar zijn opgesteld teneinde binnenwaarts te worden geroteerd in aan elkaar tegengestelde richtingen, een staaf 20 die geplaatst is boven de verwijderingsrollen 19a en 19b, een cilinder 21 die verbonden is met één eindgedeelte van de staaf 20 teneinde de staaf 20 rond zijn as te draaien, een paar zwenkplaten 22 die van beide einden van de staaf 20 afhangen teneinde overeenkomstig met de staaf 20 mee te zwenken, een paar stangen 23 die parallel aan elkaar opgesteld zijn en verschaft 15 zijn tussen de zwenkplaten 22, een paar drukrollen 26, 26 die afhangen van een beweegbare bus 24 die langs de staaf 20 kan glijden en op en neer kunnen worden bewogen door een cilinder 25, een afsluitplaat 29 die zwenkbaar is geïnstalleerd aan een beugel 27 die langs de staaf 20 kan glijden teneinde in een vlak loodrecht op de staaf 20 te zwenken, een eindstop 30 die geplaatst is aan de benedenstroomse zijde van de verwijderingsrollen 19a, 19b, een stortkoker 40 die is opgesteld onder de verwijderingsrollen 19a, 19b en 20 een sensor S die is geïnstalleerd bij de stortkoker 40 voor het waarnemen van het afwerpen van het verpakkingsfolie 3.

Zoals vergroot weergegeven in figuur 13, omvat de eindstop 30 een aandrukplaat 30b waarvan het bovenste eindgedeelte vastgemaakt is aan een gestel C1 van de verpakkingsfolieverwijderingseenheid C en die kan zwenken in een vlak evenwijdig aan de verwijderingsrollen 19a, 19b om een scharnier 30a, en een 25 veer 30c die opgesteld is tussen de aandrukplaat 30b en het gestel C1 voor het aandrijven van de aandrukplaat 30b in de stroomopwaartse richting van de verwijderingsrollen 19a en 19b. De eindstop 30 is zodanig gevormd dat het laagste gedeelte van de aandrukplaat 30b in contact kan komen met een eindoppervlak van het pakket 1 dat wordt ondersteund op de verwijderingsrollen 19a en 19b.

Zoals getoond in de figuren 14 en 15, strekken zich op een buitenste omtreksoppervlak van de 30 verwijderingsrollen 19a en 19b een aantal groeven 19'a en 191) uit met vooraf bepaalde tussenruimten in de axiale richting en omtreksrichting van de verwijderingsrollen 19a en 19b. Zoals duidelijk is getoond In figuur 15, zijn de groeven 19'a en 19Ώ niet continu gevormd in de axiale richting van de verwijderingsrollen 19a en 19b maar met onderbrekingen gevormd.

De afwerpeenheid D brengt de liggende stapel blikdeksels 2 waarvan het verpakkingsfolie 3 verwijderd is 35 in de verpakkingsfoiieverwijderingseenheid C over naar de toevoereenheid F.

Zoals vergroot is weergegeven in de figuren 16 en 17, omvat de afwerpeenheid D een overdrachtsplaat 31 die hellend opgesteld is tussen het zijoppervlak van de linker verwijderingsrol 19a en de toevoereenheid F (een mechanisme voor het toevoeren van de blikdeksels 2 aan de naadverbinder) die is opgesteld op een lagere positie dan de verwijderingsrollen 19a en 19b, zijplaten 32a, 32a', respectievelijk 32b en 32b' die 40 rechtop verschaft zijn aan beide uiteinden van de overdrachtsplaat 31 op zodanige wijze, dat de afstand tussen de platen 32a, 32a' en de platen 32b, 32b' een weinig groter is dan de lengte van de gecombineerde blikdeksels in hun axiale richting, een paar afsluitplaten 33a en 33b die parallel aan elkaar zijn opgesteld en uitstéken vanaf de onderzijde van de overdrachtsplaat 31 door twee sleuven 31a en 31b die In de overdrachtsplaat 31 gevormd zijn, een paar cilinders 34a en 34b die verschaft zijn onder de overdrachts-45 plaat 31 en verbonden zijn met de afsluitplaten 33a, respectievelijk 33b, en twee paren geleidingsstaven 35a en 35b voor het respectievelijk geleiden van de opwaartse en neerwaartse bewegingen van afsluitplaten 33a en 33b.

De sleuven 31a en 31b zijn respectievelijk parallel gevormd aan de verwijderingsrollen 19a en 19b, zodat twee afstanden tussen de linker verwijderingsrol 19a die is opgesteld aan de linkerzijde in figuur 7 en de 50 sleuf 31a die gevormd is aan de zijde van de verwijderingsrol 19a en tussen de sleuf 31a en de sleuf 31b een weinig groter zijn dan de diameter van het deksel 2. Daarom zijn de afsluitplaten 33a en 33b eveneens parallel aan de verwijderingsrollen 19a en 19b opgesteld, zodat de afstand tussen de twee afsluitplaten 33a en 33b de bovengenoemde waarde heeft

De sleuf 31b aan de linker zijde zoals gezien in figuur 17 is zo dicht mogelijk bij de toevoereenheid F 55 opgesteld.

De afsluitplaten 33a en 33b hebben twee ondersteuningsgedeelten 33a' en 33b' die gevormd zijn door de onderste gedeelten daarvan om te buigen voor het verbinden met de cilinders 34a, respectievelijk 34b.

194753 4

De ondersteuningsgedeelten 33a' en 33b' zijn zodanig onder de overdrachtsplaat 31 opgesteld, dat ze na elkaar toegekeerd zijn. Deze flenzen 33a' en 33b' zijn, zoals het best getoond is in figuur 16, zodanig gevormd, dat de naar elkaar toegekeerde randen op een complementaire wijze een concaaf-convexe vorm hebben.

5 De cilinders 34a en 34b zijn, zoals duidelijk is uit figuur 17, parallel opgesteld aan de afsluitplaten 33a en 33b onder de ondersteuningsgedeelten 33a' en 33b', en de bedieningsstaaf van elke cilinder is verbonden met een convex gedeelte van elk van de ondersteuningsgedeelten 33a' en 33'. Verder zijn, zoals getoond in figuur 18, de geleidingsstaven 35a en 35b uitgericht opgesteld met de bedieningsstaven van de cilinders 34a en 34b. Deze geleidingsstaven 35a en 35b zijn verbonden met de convexe gedeelten van de 10 ondersteuningsgedeelten 33a', respectievelijk 33b', zodat de afsluitplaten 33a en 33b op en neer bewogen worden in de richting loodrecht op de overdrachtsplaat 31.

De zijplaten 32a en 32a' zijn verschuifbaar gemonteerd op de overdrachtsplaat 31, en respectievelijk verbonden met twee cilinders 32c en 32c' als bedieningsmiddelen, zodat de afstand tussen de zijplaten 32a en 32b en tussen de zijplaten 32a' en 32b' kan worden aangepast overeenkomstig de lengte van de 15 liggende stapel blikdeksels.

De uitlaadeenheid E ontvangt het onvolkomen pakket 1 waarvan het verpakkingsfolie 3 niet volledig verwijderd is. Zoals getoond in figuur 12, is de uitlaadeenheid E geplaatst aan de zijde tegenover de afwerpeenheid D, in de verpakkingsfolieverwijderingseenheid C en heeft deze een uitlaadstortbak 42 waarvan de opening nabij de rechter verwijderingsrol 19b is opgesteld.

20 De toevoereenheid F voert de blikdeksels 2 die worden overgebracht door de afwerpeenheid D aan de naadverbinder (niet getoond) toe. De toevoereenheid F heeft een eindloze band 50 die parallel Is opgesteld aan de verwijderingsrollen 19a en 19b, en een cilinder 51 voor het aanduwen van het achtereindgedeelte van de liggende stapel blikdeksels 2 in de toevoerrichting.

De werking van de bovengenoemde verpakkingsfolieverwijderingsinrichting zal nu worden toegelicht 25 Het pakket 1 dat naar het aanvoersectie 10 van de draageenheid A wordt gedragen door een transportband (niet getoond) beweegt voorwaarts naar het stopmechanisme 10b langs de geleidingsplaten 10a. Het stopmechanisme 10b staat het pakket 1 toe voorwaarts te bewegen naar het wachtsectie 11 wanneer er geen pakket 1 is in het wachtsegment 11, en stopt het pakket wanneer er een pakket 1 in het wacht-segment 11 is.

30 Het pakket 1 wordt, wanneer het reeds door het stopmechanisme 10b gepasseerd is, geplaatst op de oneindige distributieriem 11b in het wachtsegment 11, en getransporteerd naaf een wachtpositie overeenkomstig draaiing van de tandwielen 11a. Wanneer de snijbewerking van een pakket 1 dat zich in de snijeenheid B bevindt voltooid is en naar de verpakkingsfolieverwijderingseenheid C is overgebracht, zoals hieronder in detail besproken, wordt een pakket 1 dat zich op de wachtpositie bevindt van het wachtsectie 35 11 overgebracht naar de geleidingsgedeelten 13a door bediening van de cilinder 12a voor het zwaaien van de zwaaiarm 12b.

Het pakket 1 dat is overgebracht naar het draagsegment 13 wordt getransporteerd naar de verpakkings-folieverwijderingseenheid C langs de geleidingsgedeelten 13a doordat het wordt aangeduwd door de aanduwer 13 die voorwaarts beweegt op de rail 13b.

40 In de verpakkingsfoliesnijeenheid B, wordt een gewelfd deel 3a van het verpakkingsfolie 3, wanneer het pakket 1 onder de aanzuigopening 15 passeert, zoals het best getoond is in figuur 8, zodanig gevormd, dat het verpakkingsfolie 3 opwaarts wordt gezogen door de aanzuigleiding 14. Het slappe segment 3a wordt gesneden door het snijorgaan 17 terwijl het pakket 1 voorwaarts bewogen wordt. Daarenboven kunnen de hoogteposities van de aanzuigleiding 14, de aanzuigopening 15 en het snijorgaan 17 worden aangepast 45 door het ondersteuningslichaam 18 op en neer te bewegen overeenkomstig de afmeting van het pakket 1.

Het pakket 1 waarvan het verpakkingsfolie 3 in de verpakkingsfoliesnijeenheid B wordt gesneden, wordt vanaf een positie op het geleidingsgedeelte 13a gedragen naar een positie op de verwijderingsrollen 19a en 19b in de verpakkingsfolieverwijderingseenheid C. In de verpakkingsfolieverwijderingseenheid C, wordt het pakket 1, zoals getoond in figuur 11, gelokaliseerd tussen een paar stangen 23 die ondersteund worden 50 door de zwaaiplaten 22, terwijl het op de verwijderingsrollen 19a en 19b wordt geschoven tot het pakket tegen de eindstop 30 aanligt. Tegelijkertijd zwaait de afsluiter 29 opwaarts (de toestand getoond met een onderbroken lijn in figuur 12) door bediening van de cilinder 28, staat toe dat het pakket 1 daardoorheen passeert en zwaait in de tegenovergestelde richting nadat het pakket 1 daardoorheen passeert teneinde het achterste einde van het pakket 1 te ondersteunen. De positie van de afsluiter 29 wordt bepaald overeen-55 komstig de lengte van het pakket 1 in zijn axiale richting door het schuiven van de beugel 27 langs de staaf 20 (figuur 10).

Wanneer het pakket 1 gepositioneerd is door de eindstop 30 worden de aandrukrollen 26 naar beneden 5 194753 gebracht door het uitzetten van de cilinder 25 teneinde het bovenoppervlak van het pakket 1 aan te drukken. De aandrukrollen 26 zijn boven het pakket 1 gepositioneerd door het verschuiven van de beweegbare bus 24 langs de staaf 20.

In deze toestand worden de verwijderingsrollen 19a en 19b gedraaid in de binnenwaartse richting (de 5 richtingen van de pijlen in figuur 12) naar elkaar toe. Daardoor wordt het verpakkingsfolie 3 waarvan het bovenste gedeelte gesneden is van de stapelblikdeksels 2 verwijderd terwijl het verpakkingsfolie 3 tussen de verwijderingsrollen 19a en 19b getrokken wordt. Het verpakkingsfolie 3 dat van de stapelblikdeksels 2 is afgeschild wordt in de wegwerpstortbak 40 geworpen. Op dit moment wordt de stapelblikdeksels 2 waarvan het verpakkingsfolie 3 afgestroopt is niet van elkaar gescheiden omdat de verwijderingsrollen 19a en 19b 10 lichtelijk afhellen naar de benedenstroomse zijde, en het voorste gedeelte van de stapelblikdeksels 2 tegen de eindstop 30 aanligt terwijl het achterste eindgedeelte daarvan ondersteund wordt door de afsluiter 29.

Aangezien de groeven 19'a en 19'b gevormd zijn aan de buitenste omtreksoppervlakken van de verwijderingsrollen 19a en 19b kan het slippen tussen het verpakkingsfolie 3 en verwijderingsrollen 19a en 19b, wanneer het verpakkingsfolie 3 daarvan afgestroopt wordt, op doelmatige wijze voorkomen worden.

15 Verder is er, aangezien de groeven 19'a en 19'b met tussenruimten in de axiale richting van de verwijderingsrollen 19a en 19b gevormd zijn, geen gevaar dat het verpakkingsfolie 3 vastgebeten wordt in de groeven 19'a en 191).

Wanneer het verpakkingsfolie 3 niet van het pakket 1 afgestroopt wordt en de sensoren S het afwerpen van het verpakkingsfolie 3 in de verwijderingsstortbak 40 niet detecteren, wordt de as 20 in figuur 12 tegen 20 de klok in gedraaid door de werking van de cilinder 21. Daardoor worden de zwaaiplaten 22 en de stangen 23 in de richting naar de uitlaateenheid E toe gezwaaid teneinde het onvolkomen pakket uit te laden naar de uitlaadstortbak 42 vanaf de hogere positie van de verwijderingsrollen 19a en 19b.

Wanneer het verpakkingsfolie 3 afgestroopt is van het pakket 1 en de sensoren S het afwerpen van het verpakkingsfolie 3 in de verwijderingsstortbak 40 detecteren, wordt de as 20 in figuur 12 met de klok mee 25 gedraaid door de werking van de cilinder 21'. Daardoor worden de zwaaiplaten 22 en de stangen 23 in de richting naar de afwerpeenheid D toe gezwaaid teneinde de stapelblikdeksels 2 te bewegen vanaf de hogere positie van de verwijderingsrollen 19a en 19b naar de bovenste positie op de overdrachtsplaat 31.

In de afwerpeenheid D rolt de stapel blikdeksels 2 die vanaf de verwijderingsrollen 19a en 19b verplaatst is naar beneden op de overdrachtsplaat 31 tussen de zijplaten 32a en 32b en worden ze gestopt door de 30 afsluitplaat 33a die in een uitgestoken positie gepositioneerd is, naar boven stékend vanaf de sleuf 31a van de overdrachtsplaat 31. Op dit tijdstip zijn de blikdeksels 2 van de stapel niet van elkaar gescheiden omdat beide uiteinden van de stapel blikdeksels 2 opgevangen worden door de zijplaten 32a respectievelijk 32b.

Wanneer zich geen stapel blikdeksels bevindt tussen de zijplaten 32a' en 32b' wordt de afsluitplaat 33a naar beneden gebracht door de werking van de cilinder 34a. Daardoor beweegt de liggende stapel 35 blikdeksels 2 die gepositioneerd is tussen de zijplaten 32a en 32b tussen de zijplaten 32a' en 32b' terwijl deze op de overdrachtsplaat 31 rolt, en wordt gestopt door de afsluitplaat 33b die op een uitgestoken positie gepositioneerd is, zich naar boven uitstrekkend vanaf de sleuf 31b van de overdrachtsplaat 31. Op dit tijdstip zijn de blikdeksels 2 niet van elkaar gescheiden omdat beide uiteinden van de stapel blikdeksels 2 worden opgevangen door de zijplaten 32a' en 32b'. Daarna wordt de afsluitplaat 33a omhoog gebracht door 40 de werking van de cilinder 34a teneinde te wachten op de volgende stapel blikdeksels 2.

Wanneer zich geen stapel blikdeksels In de toevoereenheid F bevindt, wordt de afsluitplaat 33b naar beneden gebracht door de werking van de cilinder 34b teneinde de stapel blikdeksels 2. geplaatst tussen de zijplaten 32a' en 32b' rollend naar de toevoereenheid F te bewegen over de overdrachtsplaat 31. Daarna wordt de afsluitplaat 33b omhoog gebracht door de werking van de cilinder 34b om te wachten op de 45 volgende stapel blikdeksels 2.

Tegelijkertijd worden in de draageenheid A, de verpakkingsfoliesnijeenheid B en de verpakkingsfoliever-wijderingseenheid C de bovengenoemde respectieve bewerkingen uitgevoerd.

De blikdeksels 2 worden bij de toevoereenheid F gedragen op een eindeloze band 50 geplaatst. De blikdeksels 2 in de stapel worden niet van elkaar gescheiden omdat het voorste einde van een stapel 50 blikdeksels 2 aan zal liggen tegen het achterste einde van de voorgaande stapel blikdeksels 2 en het achterste einde van de stapel blikdeksels 2 wordt aangeduwd door de cilinder 51.

In deze toestand worden blikdeksels 2 toegevoerd aan de naadverbinder door de eindeloze band 50.

Claims (4)

194753 6

1. Inrichting voor het in liggende toestand verwijderen van verpakkingsfolie van een door het folie omhulde stapel ronde schijfachtige artikelen, en voor het daarna met behulp van een toevoereenheid toevoeren van 5 de stapel artikelen aan een volgende bewerking, omvattend een snijeenheid met een zuigopening voor het aanzuigen van het verpakkingsfolie voor het vormen van een slap gedeelte op afstand van de gecombi- I neerde artikelen, en een snijorgaan voor het snijden van het slappe gedeelte, een verwijderingseenheid met een paar tegengesteld draaibare verwijderingsrollen voor het grijpen en verwijderen van het doorgesneden verpakkingsfolie en een afwerpeenheid met een overdrachtssteunvlak voor het overdwars overbrengen van 10 de liggende stapel artikelen van de verwijderingseenheid naar de lager dan deze gelegen toevoereenheid, welke afwerpeenheid tussen een tegenhoudstand en een doorlaatstand voor een liggende stapel artikelen beweegbare middelen heeft, met het kenmerk, dat de overdrachtssteun (31) plaatvormig is en naar de toevoereenheid, afhelt, waarbij afsluitorganen (33a, 33b) aanwezig zijn, evenwijdig aan de verwijderings· rollen, en bedieningsmiddelen (34a, 34b) voor het op respectievelijk neer, haaks op de overdrachtsplaat 15 bewegen van de afsluitorganen (33a, 33b) ten opzichte van de overdrachtsplaat voor het respectievelijk tegenhouden van een liggende stapel artikelen op de overdrachtsplaat en het vrij geven van hiervan aan de toevoereenheid, en dat zijorganen (32a, 32b) aanwezig zijn voor het tegenhouden van artikelen aan beide uiteinden van een liggende stapel artikelen op de overdrachtsplaat (31).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de afsluitorganen ten minste één paar ópstaande 20 platen (33a, 33b) omvatten, die evenwijdig aan elkaar zijn, op een afstand van elkaar die weinig groter is dan de breedte van een liggende stapel artikelen, waarbij de bedieningsmiddelen (34a, 34b) zijn ingericht op opstaande platen (33a, 33b) afwisselend op en neer te bewegen.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de bedieningsmiddelen (34a, 34b) beneden de overdrachtsplaat (31) opgesteld zijn, waarbij de overdrachtsplaat voorzien is van spleten (31a, 31b) voor 25 doorgang van de opstaande platen (33a, 33b).

4. Inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ten minste één van de zijorganen (32a, 32b) verbonden is met bedieningsmiddelen voor het in een richting dwars op de bewegingsrichting van een liggende stapel artikelen over de overdrachtsplaat (31) verplaatsen daarvan voor het instellen van de afstand tussen de beide zijorganen (32a, 32). Hierbij 17 bladen tekening