NL193509C

NL193509C - Magneetbandinrichting.

Info

Publication number: NL193509C
Application number: NL8901154A
Authority: NL
Original assignee: Mitsubishi Electric Corp
Priority date: 1988-05-30
Filing date: 1989-05-08
Publication date: 1999-12-03
Also published as: NL193509B; KR920006620B1; JPH01302564A; US5021908A; DE3917435C2; NL8901154A; KR890017665A; DE3917435A1

Description

1 193509

Magneetbandinrichting

De uitvinding heeft betrekking op een magneetbandinrichting omvattende een koppentrommel met een roteerbare trommel die is voorzien van een magneetkop, een geleidingsplaat met een bandgeleidings-5 mechanisme om de magneetband in contact met de koppentrommel te brengen, die ten opzichte van de geleidingsplaat hellend is aangebracht, en een steunelement ter ondersteuning van de koppentrommel, welk steunelement door middel van bevestigingsorganen met de geleidingsplaat is verbonden en een andere warmteuitzettingscoëfficiënt bezit dan de geleidingsplaat.

Een dergelijke magneetbandinrichting is bekend uit de Duitse octrooiaanvrage DE 3.643.125. Hierbij 10 worden verschillende onderdelen door kunsthars-inzetgieten op een basisplaat aangebracht. Het steunelement voor de koppentrommel is hierbij van een ander materiaal (kunsthars met een geringe uitzettings-graad) vervaardigd dan de geleidingsplaat (metalen materiaal). Door de verschillende warmteuitzettingscoëf-ficiënten van de onderdelen wordt echter de bandhellingshoek tussen koppentrommel en magneetband nadelig beïnvloed en kan de magneetkop de op de magneetband opgesiagen signalen mogelijk niet 15 uitlezen.

De uitvinding ondervangt nu deze bezwaren. De magneetbandinrichting volgens de uitvinding wordt daartoe gekenmerkt, doordat ten minste één van de bevestigingsorganen dat een veerelement bezit dat het steunelement tegen de geleidingsplaat drukt zonder de warmteuitzetting van het steunelement te bemoeilijken.

20 Op deze wijze wordt de bandhellingshoek steeds op een vooraf bepaald niveau gehouden bij fluctuatie van de temperatuur daar omheen en kunnen signalen in/vanaf het oppervlak van de magneetband met minder storingen worden geregistreerd of uitgelezen.

Opgemerkt wordt dat op zich uit het Duitse Offenlegungsschrift 2.362.094 een magneetkop bekend is die via een steunelement (bladveer) op een geleidingsplaat is bevestigd met behulp van vier schroeven, 25 waarvan twee vast en twee verend, waardoor magneetkop en geleidingsplaat enigszins ten opzichte van elkaar kunnen bewegen.

Er is hier echter geen sprake van verschillende warmteuitzettingscoëfficiënten van de toegepaste materialen.

30 De uitvinding zal onderstaand nader worden beschreven aan de hand van de tekening.

De figuren 1 tot en met 3 laten een eerste uitvoeringsvorm van een verbeterde magneetbandinrichting zien.

Hierin toont figuur 1 een doorsnede over de lijn l-l van figuur 2, figuur 2 een bovenaanzicht, en figuur 3 een perspectivisch aanzicht van de magneetbandinrichting.

35 De figuren 4 en 5 tonen een tweede uitvoeringsvorm, waarbij figuur 4 een doorsnede over de lijn IV-IV van figuur 5, en figuur 5 een bovenaanzicht laat zien van een magneetbandinrichting.

In deze figuren tonen de onderdelen, welke worden aangegeven door dezelfde verwijzingen, dezelfde onderdelen of een overeenkomstig gedeelte daarvan.

40 In de figuren 1-3 is 9 een roteerbare trommel, voorzien van een magneetkop 10, 11 een stationaire trommel, welke dient voor het ondersteunen van de roteerbare trommel 9,12 een motor voor het activeren van de roteerbare trommel 9, waarbij de bovenstaande roteerbare trommel 9 en de stationaire trommel 11 tezamen een kopcomponent 13 vormen, 14a-14d geleidingsassen om de magneetband 15 in aanraking met de kopcomponent 13 te voeren, 16a en 16b respectievelijk geleidingsasondersteuningsonderdelen, en 17 45 een geleidingsplaat bestaande uit een materiaal waarin de geleidingsgroeven 17a en 17b aanwezig zijn.

Zoals boven vermeld, omvatten de geleidingsassen 14a-14d, de geleidingsasondersteuningsonderdelen 16a en 16b en de geleidingsgroeven 17a en 17b tezamen een bandgeleidingsmechanisme 18. De geleidingsplaat 17 met het bovenstaande bandgeleidingsmechanisme 18 regelt de looppositie van de magneetband 15 op een zodanige wijze, dat de magneetband 15 een voorafbepaalde bandhellingshoek ten 50 opzichte van het rotatieoppervlak A van de magneetkop 10 kan vormen. 19 is een ondersteunende grondplaat bestaande uit gegoten zink of een kunststofmateriaal, welke grondplaat dient om de kopcomponent 13 op een stevige wijze te ondersteunen via een bevestigingsschroef 20, waarvan de warmteuitzettingscoëfficiënt verschilt van die van de geleidingsplaat 17, terwijl de gedeelten 19a en 19b daarvan star met de gedeelten 17c en 17d van de geleidingsplaat 17 zijn verbonden.

55 Voorts is het centrale gedeelte van de ondersteunende grondplaat 19, als aangegeven in figuur 1, naar beneden naar links hellend, waardoor de door het rotatieoppervlak A van de magneetkop 10 en het oppervlak B van de geleidingsplaat 17 gevormde hoek wordt vastgelegd bij de voorafbepaalde montage-

Claims

193509 2 hoek. In dit geval wordt de voorafbepaalde montagehoek nauwkeurig gesynchroniseerd met de magnetische bandhellingshoek. Voorts zijn het rotatieoppervlak A en het oppervlak C van de ondersteunende grondplaat 19 evenwijdig aan elkaar, waardoor de door het oppervlak C van de ondersteunende grondplaat 19 en het oppervlak B van de geleidingsplaat 17 gevormde hoek wordt vastgelegd om eveneens gelijk te zijn aan de 5 montagehoek. Ten aanzien van de bij elkaar behorende gedeelten 17c en 19a is 21a een bevestigingsschroef om de ondersteunende grondplaat 19 aan de geleidingsplaat 17 te bevestigen en ten aanzien van de gerelateerde gedeelten 17b en 19b, is 21b een bevestigingsschroef, welke los met de geleidingsplaat 17 is verbonden via de pasopening 19d, waarbij een voorafbepaalde ruimte aan de zijde van de ondersteunende grondplaat 19 10 aanwezig is, en waarbij 22 een spoel is, welke los in de bevestigingsschroef 21a is ingebracht en tussen de ondersteunende grondplaat 19 en het kopgedeelte van de bevestigingsschroef 11b wordt samengedrukt. Bij de bovenbeschreven constructie vormen de schroef 21b en de pasgedeelten 17d en 19b montage-organen 23, waardoor de voorafbepaalde ruimte, welke aanwezig is in de pasopening 19d op een zodanige wijze wordt gevormd, dat het verschil in de mate van uitzetting en samentrekking tussen de geleidingsplaat 17 en 15 de ondersteunende plaat 19, veroorzaakt door temperatuurfluctuaties, in hoofdzaak wordt opgenomen. Bij de uitvoeringsvorm met de bovenbeschreven constructie voeren de geleidingsassen 14a-14d de magneetband 15 uit een (niet weergegeven) cassettehuis uit, waarna elk van de geleidingsas-ondersteuningsonderdelen 16a en 16b langs de geleidingsgroeven 17a en 17b worden verschoven teneinde daardoor de magneetband 15 in contact te brengen met respectievelijk de roteerbare trommel 9 en de 20 stationaire trommel 11. Door deze werking onderhouden de magneetband 15 en het rotatieoppervlak A van de magneetkop 10 een voorafbepaalde bandhellingshoek teneinde een registratie of uitleeswerking van de op de band opgeslagen signalen op de juiste wijze uit te voeren. Bij de bovenbeschreven constructie worden, zelfs wanneer de omgevingstemperatuur toeneemt, de pasgedeelten 17c en 19a niet beïnvloed aangezien deze stevig aan elkaar zijn bevestigd, terwijl ten aanzien 25 van de montagegedeelten 17d en 19b, omdat de mate van uitzetting van de ondersteunende grondplaat 19 groter is dan die van de geleidingsplaat 17, het geëxpandeerde gedeelte van de ondersteunende grondplaat 19 naar rechts wordt verschoven, wordt uitgegaan van het feit, dat de beide pasgedeelten 17c en 19a evenwijdig zijn aan het oppervlak B van de geleidingsplaat 17. Derhalve kan de montagehoek, gevormd tussen het rotatieoppervlak A van de magneetkop 10 en het oppervlak B van de geleidingsplaat 17 op één 30 niveau worden gehouden ondanks de temperatuurtoename. Het is duidelijk, dat hierdoor de bovenstaande hoek eveneens bij één niveau wordt gehouden wanneer de temperatuur afneemt. Derhalve kan de tandhellingshoek bij een eventuele temperatuurfluctuatie worden onderhouden, zodat een nauwkeurige registratie of uitlezing van de in de band opgeslagen signalen kan plaatsvinden. Voorts wordt bij de bovenbeschreven uitvoeringsvorm, aangezien het pasgedeelte 19b van de ondersteu-35 nende grondplaat 19 aan het pasgedeelte 17d van de geleidingsplaat 17 onder invloed van de spoel 22 onder druk is bevestigd, de ondersteunende grondplaten 19 niet gemakkelijk beïnvloed door trillingen of stoten, waardoor de bandhellingshoek wordt onderhouden, terwijl in het geval, dat een betrekkelijk sterke stoot de ondersteunende grondplaat 10 doet trillen, de inwendige onderdelen van de kopcomponent 13 kunnen worden beveiligd omdat de spoel 22 deze opneemt. Figuren 4 en 5 tonen een andere uïtvoerings-40 vorm volgens de uitvinding, waarbij de veerkrachtige plaat 24 welke dient om het pasgedeelte 19b van de ondersteunende grondplaat 19 aan het pasgedeelte 17d van de geleidingsplaat 17 onder druk te bevestigen, via een bevestigingsschroef 25 aan de geleidingsplaat 17 is bevestigd, waardoor men hetzelfde effect krijgt als bij de eerste uitvoeringsvorm. Bij de beide bovenstaande uitvoeringsvormen zijn de pasgedeelten 17c en 19a aan elkaar bevestigd, 45 doch deze gedeelten kunnen ook zijn uitgevoerd als de andere gedeelten 17d en 19b. Voorts kunnen evenals op de DAT deze uitvoeringsvormen ook worden toegepast op andere typen magneetband-eenheden, zoals VTRs, waarin een kopcomponent aanwezig is. 50 Conclusies

1. Magneetbandinrichting omvattende een koppentrommel met een roteerbare trommel die is voorzien van een magneetkop, een geleidingsplaat met een bandgeleidingsmechanisme om de magneetband in contact met de koppentrommel te brengen, die ten opzichte van de geleidingsplaat hellend is aangebracht, en een 55 steunelement ter ondersteuning van de koppentrommel, welk steunelement door middel van bevestigings-organen met de geleidingsplaat is verbonden en een andere warmteuitzettingcoëfficiënt bezit dan de geleidingsplaat, met het kenmerk, dat ten minste één van de bevestigingsorganen (21a, 21b; 25) een 3 193509 veerelement (22; 24) bezit dat het steunelement (19) tegen de geleidingsplaat (17) drukt zonder de warmteuitzetting van het steunelement (19) te bemoeilijken.

2. Magneetbandinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het veerelement een veer (22) is die tussen het steunelement (19) en de kop van een schroef (21b) is aangebracht die een bevestigingsorgaan 5 vormt waarbij de schroef (21b) met speling door het steunelement (19) heen steekt.

3. Magneetbandinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het veerelement een verende plaat (24) is die met de geleidingsplaat (17) door middel van schroeven (25) is verbonden en het steunelement (19) tegen de geleidingsplaat (17) drukt. Hierbij 3 bladen tekening