NL1033916C2 - Tapinrichting, aansluitinrichting voor een drankcontainer en koelinrichting voor een dergelijke aansluitinrichting. - Google Patents

Description

Titel: Tapinrichting, aansluitinrichting voor een drankcontainer en koelinrichting voor een dergelijke aansluitinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een tapinrichting. De uitvinding heeft in het bijzonder betrekking op een tapinrichting voor tappen van drank zoals bier uit een container zoals een fust of tank.

Drank zoals bier kan in containers zoals een fust of tank worden 5 opgeslagen en daaruit worden afgegeven door een tapinrichting. Daartoe omvat een dergelijke tapinrichting een leidingstelsel met ten minste één tap en middelen voor het onder druk brengen van de drank. Een aansluitinrichting is voorzien voor aansluiten van een drankafgifteleiding van het leidingstelsel op een container, zodat drank vanuit de container via 10 de aansluitinrichting en de drankafgifteleiding naar de tap kan worden afgegeven. Een dergelijke tapinrichting dient regelmatig te worden gereinigd, waarbij de aansluitinrichting wordt losgekoppeld van de container en wordt doorgespoeld met een reinigingsvloeistof en vervolgens met schoon water. Daarna kan de aansluitinrichting weer met een container 15 worden gekoppeld.

De aansluitinrichting is met name gevoelig voor vervuiling, in het bijzonder microbiologische vervuiling.

De uitvinding beoogt ondermeer een alternatieve tapinrichting te verschaffen.

20 De uitvinding beoogt voorts een tapinrichting te verschaffen die microbiologisch voordelig is.

In een eerste aspect wordt een tapinrichting gekenmerkt door een container met tenminste een drankklep en een aansluitinrichting voor aansluiting op en bediening van de drankklep, waarbij koelmiddelen zijn 25 voorzien voor koeling van de aansluitinrichting.

1033916 2

De koelmiddelen maken het mogelijk een gunstig microbiologisch klimaat in stand te houden in en om de aansluitinrichting.

In een tweede aspect wordt een tapinrichting gekenmerkt door een op afstand bedienbare regelunit heeft waarmee de drankklep kan worden 5 geopend en een verbinding kan worden verzorgd tussen een binnenruimte van de container en een drankafgifteleiding of verbinding kan worden verzorgd tussen een spoelleiding en de drankafgifteleiding, bij gesloten drankklep.

Gebruik van een op afstand bedienbare regelunit biedt het voordeel 10 dat reiniging van de aansluitinrichting in voorkomende gevallen eenvoudig van afstand kan worden ingezet en geregeld, bijvoorbeeld vanaf achter een bar. De koelmiddelen zorgen er daarbij voor dat de aansluitinrichting niet bij elke reiniging van de container losgekoppeld hoeft te worden.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een aansluitinrichting voor 15 een drankcontainer.

In een eerste aspect wordt een aansluitinrichting gekenmerkt door een regelmechanisme voor openen van een drankklep, waarbij een eerste aansluiting is voorzien voor koppeling met een drankcontainer en een tweede aansluiting voor aansluiting op een drankafgifteleiding, waarbij 20 koelmiddelen zijn voorzien voor koeling van de aansluitinrichting, ten minste tussen de eerste en de tweede aansluiting.

De koelmiddelen bieden de mogelijkheid het microbiologisch klimaat in en nabij de drankklep te regelen.

Meer in het bijzonder kan schadelijke bacteriegroei worden geremd of 25 zelfs gedurende langere tijd grotendeels of geheel worden verhinderd.

Een tapinrichting volgens de openbaarmaking kan minder gevoelig zijn voor vervuiling dan bekende tapinrichtingen, waardoor houdbaarheid en kwaliteit van daarmee af te geven drank beter wordt behouden of wordt verbeterd.

3

De uitvinding heeft verder betrekking op een koelinrichting voor een aansluitinrichting voor een drankcontainer.

De uitvinding zal nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. Daarin toont: 5 Fig. IA - C een aansluitinrichting in doorgesneden zijaanzicht, in respectievelijk tapstand en spoelstand;

Fig. 2 een drankafgifteinrichting aangesloten op een container, met koelmiddelen over de aansluitinrichting, doorgesneden volgens de lijn II-II in fig. 2A; 10 Fig. 2A in bovenaanzicht een container met aansluitinrichting, doorgesneden volgens de lijn IIA-IIA in fig. 2;

Fig. 3 een schematisch een tapinrichting; en

Fig. 4A en B een alternatieve uitvoeringsvorm van een container met gekoelde aansluitinrichting gedeeltelijk weggebroken.

15 In deze beschrijving hebben gelijke of corresponderende delen gelijke of corresponderende verwijzingscijfers. De getoonde uitvoeringsvormen zijn slechts ter illustratie getoond en dienen geenszins beperkend te worden uitgelegd. Combinaties van delen van de getoonde en andere uitvoeringsvormen zijn mogelijk binnen de uitvinding. In deze beschrijving 20 zullen uitvoeringsvormen van de een tapinrichting, aansluitinrichting, koelinrichting en werkwijzen worden beschreven in het kader van het afgeven van bier. Ook andere, in het bijzonder koolzuurhoudende en/of gegiste dranken zijn toepasselijk.

In fig. IA - C is een drietal standen getoond van een 25 aansluitinrichting 1 voor aansluiting van een drankafgifteleiding 2 op een container 3 en voor aansluiting van een spoelleiding 4. De drankafgifteleiding 2, container 3 en spoelleiding 4 zijn hier slechts gedeeltelijk en schematisch weergegeven, in onderbroken lijnen. Aansluitinrichting 1, welke slechts een voorbeeld van een aansluitinrichting 30 1 is, omvat een huis 5 met een eerste stomp 6, waarmee hij kan worden 4 gekoppeld aan een fust 7, direct boven een drankklep D daarvan. Aan een van de eerste stomp 6 afgekeerde zijde van het huis 5 is een verwijding 8 voorzien. Een zuigerstang 9 strekt zich door een centrale boring 10 in het huis 5 uit en is aan een eerste einde, nabij de eerste stomp 5 voorzien van 5 een aansluitneus 11 met een eerste pakking 12 ten behoeve van afsluiting rond een drankklep D, voor scheiding van een drankstroom en een gasstroom. Aan een tweede einde is de zuigerstang verbonden met een zuiger 13 die in de verwijding 8 beweegbaar is. Tussen de zuiger 13 en de pakking 12 is een tweede pakking 14 voorzien die tegen de binnenzijde van 10 de boring 10 aanligt en gasdicht afsluit. Een vierde stomp 15 sluit aan op een spieetvormige ruimte 17 tussen de boring 8 en het deel van de zuigerstang onder de tweede pakking 14. Een gastoevoerleiding 16, bijvoorbeeld een C02 leiding is aansluitbaar op de vierde stomp, voor het invoeren van gas via de vierde stomp 15, de spieetvormige ruimte 17 naar 15 een binnenruimte van het fust 4, langs een gasklep G. Door de zuiger 13 in de verwijding 8 omlaag te bewegen, in de richting van het fust 4, wordt aansluitneus tegen de drankklep D gedrukt, zodat deze en de gasklep G worden geopend.

De verwijding 8 is aan een bovenzijde gesloten door een sluitdeel 19, 20 dat is voorzien van een bus 20 die past binnen een verwijding 21 van de zuigerstang 9, waarbij derde pakkingen 22 zijn voorzien tussen de verwijding 21 en de zuiger 13 en/of zuigerstang 9, zodat een schuivende afdichting is verkregen. In het sluitdeel 19 is een vijfde stomp 23 voorzien waarop een gasaanvoerleiding 24 aansluitbaar is, voor het in de ruimte 25 25 boven de zuiger 13 inbrengen van een stuurdruk voor bediening van de zuiger en het daarmee openen van de drankklep en de gasklep.

Door de bus 20, de zuigerstang 9 en het sluitdeel 19 strekt zich een doorgang 26 uit, welke hier recht is, en doorloopt tot in de aansluitneus 11. Door de doorgang 26 steekt tijdens normaal gebruik een afsluitstang 27, 30 welke in hoofdzaak holcilindrisch is met een centraal kanaal 28 en een 5 gesloten eerste einde 29 heeft dat is gericht naar de aansluitneus. De afsluitstang 27 past met geringe speling in de doorgang 26. Nabij de aansluitneus 11 is de doorgang 26 voorzien van een verwijding 30. De afsluitstang is nabij het gesloten einde 29 voorzien van inlaatopeningen 31, 5 bijvoorbeeld diametraal tegenover elkaar geplaatst. Aan weerszijden van de inlaatopeningen 31 is een pakking 32A, 32B voorzien rond de afsluitbuis. In de in fig. IA getoonde tapstand sluit de bovenste pakking 32A af tegen de binnenzijde van de doorgang 26, terwijl tussen de onderste pakking 32B en de doorgang ruimte bestaat, zodat drank vanuit de container 4 via de 10 inlaatopeningen in het kanaal 28 kan stromen, in de richting van een door het boveneinde van de afsluitstang 27 gevormde tweede aansluitstomp 33. Op deze tweede aansluitstomp 33 kan een drankafgifteleiding 34 aansluiten. In de spoelstand in fig. 1B simt de onderste tweede pakking 32B af tegen de binnenzijde van de doorgang 26, onder de verwijding 30. Op het 15 doel hiervan wordt nog teruggekomen.

De afsluitstang 27 sluit aan de bovenzijde af tegen de bus 20. Tussen het deel van de doorgang 26 in de bus 20 en de afsluitstang 26 is een spieetvormige ruimte 35 voorzien. Op deze ruimte sluit een derde stomp 36 aan, waarop een spoelleiding 37 aansluitbaar is. In de in fig. 1B getoonde 20 spoelstand kan spoelvloeistof vanuit de spoelleiding 37 via de spieetvormige ruimte 35 naar de inlaatopeningen 31 worden gevoerd, waarbij de pakking 32B verhindert dat de vloeistof verder stroomt in de richting van het fust 4. De vloeistof stroomt via de inlaatopeningen 31 in het kanaal 28 en van daaruit in de drankafgifteleiding. Indien ten minste één tap die op de 25 drankafgifteleiding is aangesloten is geopend kan de vloeistof door die tap weer wegstromen, en kan het leidingcircuit dat die drankafgifteinrichting omvat worden gereinigd. Daarbij is de zuiger 13 door de veerdruk van de drankklep omhoog teruggedrukt, zodat geen gas meer in de container kan worden geperst of daaruit kan ontsnappen.

6

In fig. 1C is aangegeven dat de afsluitstang 27 eenvoudig uit de doorgang 26 kan worden getrokken.

Zoals duidelijk blijkt uit deze figuren zal spoelvloeistof niet tot bij de drankklep komen, een onderste deel van de doorgang zal steeds in contact 5 komen en blijven met drank. Teneinde ten minste dit deel te beschermen tegen ongewenste bacterie groei is bij deze aansluitinrichting een koelleiding 38 voorzien die zich rond de aansluitinrichting uitstrekt en in het bijzonder rond het deel van het huis 5 dat zich rond genoemd onderste deel 39 van de doorgang 26 uitstrekt, nabij de aansluitneus 11. Door de 10 koelleiding 38 wordt tijdens gebruik koelmedium geleid, in het getoonde uitvoeringsvoorbeeld gekoeld water. Daartoe is de koelleiding 38 aangesloten op een in-line koeler K waardoorheen ook de drankafgifteleiding kan zijn geleid. De koelleiding 38 en in het bijzonder het koelmedium heeft een zodanige temperatuur dat het betreffende onderste 15 deel van de aansluitinrichting 1 gekoeld wordt tot onder de 15°C, bijvoorkeur tot onder de 10°C. In geval van bier is het voordelig wanneer de temperatuur op maximaal ongeveer 6°C wordt gehouden. Daardoor wordt de drank in de aansluitinrichting steeds op een gewenste lage temperatuur gebracht en gehouden, waardoor bacteriegroei wordt verhinderd of ten 20 minste wordt vertraagd. In bekende tapinrichtingen wordt gebruikelijk de container zoals het fust 4 gekoeld. Door de afgifteinrichting te koelen en gebruik te maken van een in-line koeler voor de drankafgifteleiding kan in voorkomende gevallen van koeling van de container worden afgezien, hetgeen energetisch en kostentechnisch voordelig is.

25 Door koeling is minder frequent reiniging van de installatie noodzakelijk, hetgeen voordelig is voor beheer van de inrichting. Bovendien is de kans op besmetting van de drank aanmerkelijk verkleind. Verder is het energetisch voordelig.

In fig. 2 is een alternatieve uitvoeringsvorm van een tapinrichting 30 met container 4 en aansluitinrichting 1 getoond. Hierbij is de 7 aansluitinrichting 1 op de container bevestigd, op een gebruikelijke wijze, zodat de drankklep kan worden geopend. De aansluitinrichting 1 is bijvoorbeeld volgens fig. 1, zonder of eventueel met de koelleiding 38. Over de aansluitinrichting is in deze uitvoeringsvorm een kap 39 aangebracht, 5 welke de aansluitinrichting in hoofdzaak overdekt en een ruimte 40 insluit.

Koelmiddelen 41 zijn voorzien voor koeling van de ruimte 40, bijvoorbeeld door middel van een koelleiding 38 die zich daardoorheen uitstrekt en een goede thermische isolatie 51 van de kap 39. De koelleiding 38 strekt zich binnen de ruimte 40 uit rond de aansluitinrichting 1 en is 10 door een in-line koeler K of andere koelinrichting geleid, evenals de tapleiding 34 die naar een tap 52 leidt. Een gasleiding 16 voert naar een gasfles 53 of andere bron voor het verzorgen van tapdruk en/of bediening van de aansluitinrichting 1. Ook is mogelijk dat bijvoorbeeld elektrisch aangedreven koelmiddelen zijn voorzien, zoals een Peltier koeling. Andere 15 toepasbare koelmiddelen zullen voor de vakman direct duidelijk zijn. Door de ruimte 40 te koelen tot onder de 15°C, meer in het bijzonder onder de 10°C en bij voorkeur onder de 6°C wordt op eerder beschreven wijze bacteriegroei in een deel van de aansluitinrichting direct boven de drankklep, waar tijdens een normale reinigingscyclus reinigingsvloeistof 20 niet reikt, verhinderd of ten minste geremd, terwijl extra koeling van de drank wordt verkregen tijdens tappen. De koeling kan bijvoorbeeld onafhankelijk van het fust geschieden.

Fig. 3 toont schematisch een tapinrichting 42, omvattende een reeks containers zoals fusten 4, onderling verbonden door een leidingcircuit 25 43. Het circuit omvat spoeleenheid 44 voor toevoer van spoelwater en doseermiddelen 45 zoals een doseerpomp P voor reinigingsmiddel, aangesloten op een waterleiding 46 via terugslagkleppen 55. Een spoelleiding 37 strekt zich vanuit de spoeleenheid 44 uit naar een eerste aansluitinrichting 1, bijvoorbeeld van het type als beschreven en getoond in 30 fig. 1, en is aangesloten op de derde stomp 36. Een eerste 8 drankafgifiteleiding 34 aangesloten op de tweede stomp 33 is verbonden met de derde stomp 36 van een tweede aansluitinrichting 1B op een tweede fust 4B, op welke tweede aansluitinrichting 1B een tweede drankafgifteleiding 34B is aangesloten die in verbinding staat met een of meer taps 52. Via een 5 aftakking 37A van de leiding 37 is een serie tanks 56 aangesloten in het leidingcircuit. Deze tanks 56 kunnen bijvoorbeeld van een Bag In Container (BIC) type zijn zoals bekend uit kelderbierinstallaties of zoals bijvoorbeeld getoond in fig. 4. Deze tanks 56, waarvan er hier een viertal is getoond, in serie geschakeld, hebben elk een stijve buitencontainer 57 en een flexibele 10 binnencontainer 59 waarin af te geven drank is of kan worden opgenomen. Drukmiddelen zoals een compressor 60 zijn voorzien voor het onder druk brengen van de binnencontainer 59.

Elk van de tanks 56A - D is via een aansluitinrichting 1C - 1F aangesloten op het leidingcircuit. Daartoe is de aftakking 37A aangesloten 15 op de aansluitinrichting 1C, welke via een tussenleiding 34C is verbonden met de aansluitinrichting 1D. Aansluitinrichting ID is via tussenleiding 34D verbonden met aansluitinrichting IE, die weer via een tussenleiding 34E is verbonden met aansluitinrichting 1F, welke via één of meer tapleidingen 34F is verbonden met de taps 52.

20 Elk van de aansluitinrichtingen 1C - 1F kan, vergelijkbaar met de aansluitinrichtingen IA en 1B, worden geschakeld tussen een eerste stand waarin de binnenruimte van de binnencontainer 59 wordt verbonden met de daarop stroomafwaarts, dat wil zeggen in de richting van de taps 52 aansluitende tussenleiding 34C - E of tapleiding 34F, en een tweede stand 25 waarin, zoals in fig. 3 getoond, de spoelleiding 37 is verbonden met de tussenleidingen 34C - E en de tapleiding 34F of ten minste de spoelleiding 37 is verbonden met een aantal stroomopwaarts van een leeg te tappen houder 56 gelegen tussenleidingen 34. Eventueel kan een derde stand zijn voorzien waarbij noch een houder 56 noch een spoelleiding of tussenleiding 30 is verbonden met een stroomafwaarts gelegen tussenleiding of tapleiding.

9

Het zal duidelijk zijn dat op deze wijze verschillende aansluitinrichtingen 1 op fusten 4 of andere containers 56 zoals kelderbiertanks kunnen zijn geschakeld, in serie of parallel, in hetzelfde circuit. Bijvoorbeeld kan per fust 4 of container 56, zoals getoond in fïg. 2, 5 een tap zijn voorzien. Op elke aansluitinrichting 1A-B is een stuurgastoevoerleiding 23 op de vijfde stomp 24 aangesloten, alsmede een gastoevoerleiding 16 op de vierde stomp 15. Bij de houders 56 is daartoe de compressor 60 voorzien. De stuurgastoevoerleidingen 23 zijn op een regeleenheid 50 aangesloten waarmee op afstand de aansluitinrichtingen 1 10 kunnen worden bediend.

Om uit de fusten of andere aangesloten containers 4 te kunnen tappen wordt de in stromingsrichting S eerste aansluitinrichting IA in de tapstand gebracht, zodat de spoelleiding wordt afgesloten. De verdere, stroomafwaarts gelegen aansluitinrichting 1B worden in de spoelstand 15 gebracht, waardoor drank vanuit het in stromingsrichting eerste fust 4 kan worden uitgedreven door daarin gas in te brengen via de vierde stomp. De drank stroomt via de eerste drankafgifteleiding 34, de tweede aansluitinrichting 1B en de tweede drankafgifteleiding 34B en eventueel de in-line koeler naar de tap 52. Wanneer het eerste fust 4 leeg is of anderszins 20 drankafgifte daaruit wordt gestopt, wordt de eerste aansluitinrichting 1 in de spoelstand gebracht, terwijl de tweede aansluitinrichting in de tapstand wordt gebracht. Drank in de eerste drankafgifteleiding 34 kan eventueel door spoelmedium worden verdrongen tot in de tweede aansluitinrichting voordat deze tweede aansluitinrichting 1B in de tapstand wordt gebracht.

25 Daardoor gaat geen drank verloren. Vervolgens wordt drank uit de tweede container 4B verdrongen door daarin gas te brengen via de betreffend vierde stomp. Tijdens tappen van drank en bijvoorkeur ook zolang ten minste een van de aansluitinrichtingen 1, 1B in de tapstand staat wordt continu of periodiek koelmedium door de koelleidingen 38 gebracht of met de 30 koelmiddelen 41 de ruimten 40 gekoeld, waardoor de aansluitinrichtingen 10 koud worden gehouden. De toevoer van koelmedium kan in de regeleenheid 50 worden geregeld, bijvoorbeeld op basis van de temperatuur van de betreffende aansluitinrichtingen 1, 1B. Indien die boven een ingestelde maximum temperatuur stijgt zal dan extra koelmedium door de 5 koelleidingen worden geleid, zolang tot de temperatuur weer onder een gewenste minimum temperatuur daalt. Ook kan ten minst wanneer wordt getapt koelmedium worden rondgeleid door de aansluitinrichtingen 1, teneinde extra koeling van de drank te verkrijgen. Dit geschiedt in een tapfase.

10 Op vergelijkbare wijze kunnen de houders 56 worden geleegd, in het bijzonder sequentieel, te beginnen met de instromingsrichting S gezien eerste houder 56.

Wanneer alle fusten of containers zijn geleegd of de drankafgifte om andere reden wordt gestopt, worden alle aansluitinrichtingen in de 15 spoelstand gebracht, bij de start van een spoelfase. Bij voorkeur met behulp van de regeleenheid 50 wordt door de spoeleenheid 44 spoelmedium zoals water in de spoelleiding gebracht, waarbij drank in de leidingen wordt verdrongen uit de tap of taps 52. Deze drank kan nog worden geserveerd omdat vermenging met spoelmiddel niet zal optreden. Met de 20 doseerinrichting 45 wordt reinigingsmiddel toegevoerd en gedurende enige tijd, bijvoorbeeld een vooraf bepaalde tijd, wordt het mengsel van water en reinigingsmiddel als spoelvloeistof door het circuit gepompt, daarbij de leidingen reinigend. Vervolgens wordt de toevoer van reinigingsmiddel gestopt en wordt nagespoeld met schoon water. Overigens kan in de 25 spoelfase ook worden volstaan met het leidingstelsel "op water te zetten" hetgeen inhoudt dat het leidingcircuit met water wordt gevuld en vervolgens wordt gesloten, bijvoorbeeld tot aanvang van een nieuwe tapfase of totdat reinigingsvloeistof wordt toegevoerd. Daarna wordt wederom de in stromingsrichting S gezien eerste aansluitinrichting 1 in de tapstand 30 gebracht en kan op eerder beschreven wijze weer worden getapt. De 11 aansluitinrichtingen hoeven alles gevolg van de koeling daarbij niet te worden uiteengenomen en hoeven slechts zelden nader te worden gereinigd. Overigens kan uiteraard ook een andere tapvolgorde worden ingesteld en kunnen fusten 4 tussentijds worden vervangen.

5 Het zal duidelijk zijn dat de aansluitinrichting 1 een driewegklep vormt of omvat, waarmee kan worden gekozen tussen verbinden van een binnenruimte met een drankafgifteleiding of verbinden van een spoelleiding met een drankafgifteleiding. Ook kan een vier- of meerwegklep 1 worden toegepast, waardoorheen zowel een houder 4, 56 kan worden gevuld als 10 worden geleegd. De binnencontainer 59 kan eventueel zijn voorzien van een disposable klep of een knijpafdichting.

Fig. 4A en B tonen een tank of container 56 voor gebruik in een inrichting volgens de uitvinding, welke met een aansluitinrichting 1 kan worden aangesloten op de spoelleiding 37 en/of een tapleiding 34. De tank 15 56 is voorzien van een al dan niet gekoelde, bij voorkeur thermisch geïsoleerde mantel 57 die een binnenruimte 58 bepaalt. Daarin kan drank zijn of worden opgeslagen, bijvoorbeeld in een binnencontainer 59 zoals een zak. Een dergelijke opbouw is in algemene zin bekend als Bag In Container (BIC) en wordt bijvoorbeeld toegepast in kelderbierinstallaties. Met behulp 20 van drukmiddelen zoals een compressor 60 wordt tijdens gebruik de binnencontainer 59 onder druk gebracht en kan, bij de betreffende aansluitinrichting 1 in de tapstand, drank worden afgevoerd naar een of meer taps 52. In deze uitvoeringsvorm is de aansluitinrichting 1 opgenomen onder een beweegbare, bij voorkeur thermisch geïsoleerde kap 61, die in fig. 25 4A in de gesloten stand en in fig. 4B in de geopende stand is getoond. Door de kap 61 wordt wederom een ruimte 40 ingesloten die met behulp van een koelleiding 38 of andere koelmiddelen, bijvoorbeeld zoals eerder besproken, bij voorkeur actief wordt gekoeld tot bijvoorbeeld onder 15°C, bij voorkeur onder 10°C en meer in het bijzonder tot bijvoorbeeld 6°C of minder, teneinde 30 de drankkwaliteit te optimaliseren en bij voorkeur bacteriegroei te remmen 12 of zelfs te verhinderen. De binnencontainer 59 kan door een onder de kap 61 geplaatst luik 62 worden verwisseld en kan door de aansluitinrichting worden gevuld.

De uitvinding is geenszins beperkt tot de in de tekening en 5 beschrijving gegeven uitvoeringsvormen. Vele variaties daarop zijn mogelijk binnen het door de conclusies geschetste raam van de uitvinding.

Zo kan een aansluitinrichting anders zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld zonder de vierde stomp indien de container op andere wijze wordt leeggedrukt, bijvoorbeeld een bag-in-box container waarvan een 10 binnencontainer met luchtdruk of mechanisch wordt leeggedrukt. Ook kunnen fustkoelers worden toegepast en kan een leidingcircuit anders worden uitgelegd, bijvoorbeeld zonder in-line koeler of met extra koelmiddelen voor verder koeling van de drank, bijvoorbeeld tot nabij of onder de 0°C. Bedieningsmiddelen voor een aansluitinrichting kunnen ook 15 anders worden uitgevoerd, bijvoorbeeld mechanisch, hydraulisch of elektrisch. Deze en vele andere variaties, waaronder combinaties van dele van de getoonde uitvoeringsvormen worden geacht in deze beschrijving te zijn weergegeven.

1 03391 6

Claims (14)

1. Tapinrichting, omvattende een container met tenminste een drankklep en een aansluitinrichting voor aansluiting op en bediening van de drankklep, waarbij koelmiddelen zijn voorzien voor koeling van de aansluitinrichting.

2. Tapinrichting volgens conclusie 1, waarbij de container is gevuld met gegiste drank, in het bijzonder bier.

3 Tapinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de aansluitinrichting ten minste gedeeltelijk is opgenomen in een gekoelde ruimte.

4. Tapinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een koelleiding of koelmantel is voorzien rond genoemde aansluitinrichting.

5. Tapinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de aansluitinrichting is voorzien van de koelmiddelen.

6. Tapinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de 15 koelmiddelen zijn ingericht voor koeling van de drankklep, ten minste een naar buiten de container gekeerd deel daarvan.

7. Tapinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de aansluitinrichting een op afstand bedienbare regelunit heeft waarmee de drankklep kan worden geopend en een verbinding kan worden verzorgd 20 tussen een binnenruimte van de container en een drankafgifteleiding of verbinding kan worden verzorgd tussen een spoelleiding en de drankafgifteleiding, bij gesloten drankklep.

8. Aansluitinrichting voor een drankcontainer, omvattende een regelmechanisme voor openen van een drankklep, waarbij een eerste 25 aansluiting is voorzien voor koppeling met een drankcontainer en een tweede aansluiting voor aansluiting op een drankafgifteleiding, waarbij 1033916 koelmiddelen zijn voorzien voor koeling van de aansluitinrichting, ten minste tussen de eerste en de tweede aansluiting.

9. Aansluitinrichting volgens conclusie 8, waarbij een derde aansluiting is voorzien voor aansluiting van een spoelleiding.

10. Aansluitinrichting volgens conclusie 9, waarbij de koelmiddelen zijn ingericht voor koeling van de aansluitinrichting tussen de eerste, tweede en derde aansluiting.

11. Aansluitinrichting volgens een der conclusies 8 - 10, waarbij de koelmiddelen een leiding omvatten die aansluitbaar is op een in-line koeler 10 van een tapinrichting.

12. Koelinrichting voor een aansluitinrichting voor een drankcontainer.

13. Werkwijze voor beheer van een drankcontainer, waarbij een drankafgifteleiding wordt aangesloten op een drankcontainer met behulp 15 van een aansluitinrichting, welke aansluitinrichting wordt gekoeld op een temperatuur onder 15°C, meer in het bijzonder onder 10°C en bij voorkeur onder 6°C, bij voorkeur onafhankelijk van de drankcontainer.

14. Werkwijze voor het beheer van een tapinrichting, omvattende een serie drankcontainers en een daarmee verbonden leidingcircuit met een 20 stromingsrichting, waarbij elke drankcontainer is voorzien van een aansluitinrichting, waarbij in een tapfase ten minste één van de aansluitinrichtingen zodanig wordt ingesteld dat drank uit de betreffende container in het leidingcircuit kan worden gebracht, terwijl in stromingsrichting gezien de daaropvolgende aansluitinrichtingen in een 25 stand worden gebracht dat drank daardoor kan passeren en de verbinding tussen de betreffende containers en het leidingcircuit wordt verbroken, waarna vervolgens een in stromingsrichting stroomafwaartse aansluitinrichting wordt gebracht in een stand dat drank uit de betreffende container in het leidingcircuit kan worden gebracht, terwijl in een spoelfase 30 elk van de aansluitinrichtingen in een stand wordt gebracht dat drank daardoor kan passeren en de verbinding tussen de betreffende containers en het leidingcircuit wordt verbroken, waarna spoelvloeistof en/of reinigingsvloeistof door het leidingcircuit wordt geleid, ten minste zodanig dat alle aansluitinrichtingen worden doorspoeld, terwijl de 5 aansluitinrichtingen bij voorkeur gedurende ten minste de tapfase en bij voorkeur ook tijdens de spoelfase worden gekoeld. 1033916