NL1030264C2 - Liftinrichting en werkwijze voor de vorming daarvan. - Google Patents

Description

Titel: Liftinrichting en werkwijze voor de vorming daarvan.

De uitvinding heeft betrekking op een bouwwerk. De uitvinding heeft in het bijzonder betrekking op een bouwwerk dat een lift omvat.

Bij nieuwbouw of verbouw, onderhoud of renovatie worden verdiepingsvloeren en zich daarop bevindende woningen, bedrijven en 5 andere verblijfsruimten moeilijk of niet bereikbaar via bestaande trappenhuizen, liften en dergelijke. Bijvoorbeeld omdat deze zijn afgesloten voor onderhoud of aanpassing of nog niet of niet geheel operationeel zijn. het is bekend in dergelijke gevallen een open bouwlift op te stellen naast het betreffende gebouw waarmee personen en goederen langs de buitenzijde van 10 het gebouw kunnen worden verplaatst. Dergelijke bouwliften hebben veelal een standaard hoogte en een geheel of gedeeltelijk open constructie. Met name voor wat betreft de liftkooi. Daarnaast worden ladders of dergelijke tijdelijke kliminrichtingen geplaatst. Ook deze hebben als nadeel dat zij geheel of gedeeltelijk open opbouw hebben en ter plaatse moeten worden 15 samengesteld.

De uitvinding beoogt een bouwwerk van de in de inleiding beschreven soort te verschaffen, waarmee ten minste één van de genoemde nadelen of andere nadelen is verhinderd.

In het bijzonder beoogt de uitvinding als bouwwerk een 20 liftinrichting te verschaffen die een goede bescherming biedt voor gebruikers, die eenvoudig te plaatsen en te gebruiken is, in het bijzonder als tijdelijke liftinrichting en bovendien bij verschillende gebouwen, in het bijzonder bij verschillende verdiepingshoogten.

Ten minste een van deze of andere doelen wordt volgens de 25 uitvinding bereikt met een bouwwerk in het bijzonder een liftinrichting volgens conclusie 1.

10302 64 2 j

Bij een liftinrichting volgens de uitvinding wordt gebruik gemaakt van een reeks modulen, welke op elkaar gestapeld worden. Elke module omvat een gedeelte van een liftschacht. Bovendien is in elke module ten minste één liftveiligheidsdeur voorzien voor het vrijgeven of afsluiten van 5 genoemde deel van de liftschacht. In gestapelde toestand maken de genoemde delen in de betreffende modulen onderdeel uit van een doorgaande liftschacht. In de liftschacht zijn een liftkooi en liftgeleidingsmiddelen voorzien waarmee de lift door de liftschacht kan worden geleid, langs de betreffende liftveiligheidsdeuren. Bij voorkeur is 10 aan het boveneinde van de liftinrichting een eindmodule voorzien die ten minste de bovenste module, althans de of elke liftschacht afsluit. Er zijn aandrijfmiddelen zoals een motor en/of tandwielen voorzien voor het door de liftschacht bewegen van de liftkooi. Dergelijke aandrijfmiddelen kunnen bijvoorbeeld geheel of gedeeltelijk in en/of aan de liftkooi zijn voorzien.

15 De liftkooi is daarbij bij voorkeur een standaard liftkooi met eigen deur of deuren, welke bij normale gebruiksomstandigheden slechts geopend worden of kunnen worden indien de liftkooi zich ter hoogte van een liftveiligheidsdeur bevindt. Dit openen gebeurt bij voorkeur slechts op automatische wijze, bijvoorbeeld om de veiligheid te verhogen.

20 Bij een liftinrichting volgens de uitvinding wordt het voordeel bereikt dat op bijzonder eenvoudige en veilige wijze een tijdelijke liftinrichting kan worden opgebouwd, bijvoorbeeld in of tegen een gebouw of een gedeelte daarvan, waarbij een grote mate van flexibiliteit wordt verkregen. Immers, het aantal modulen dat wordt toegepast kan eenvoudig 25 aan de hoogte en/of het aantal van de verdiepingen van ten minste een deel van het gebouw worden aangepast. Daarbij heeft elke module bij voorkeur een hoogte die overeenkomt met een standaard verdiepingshoogte van het betreffende gebouw, meer in het bijzonder met een standaard verdiepingshoogte van een door de betreffende overheid voorgeschreven 30 verdiepingshoogte.

3

Bij voorkeur is de liftinstallatie als zodanig een standaard liftinstallatie zoals bijvoorbeeld geleverd door Thyssen, Otis, Mitsubishi of dergelijke leveranciers. Evenwel kan de liftinstallatie uiteraard ook speciaal voor een liftinrichting volgens de uitvinding zijn of worden vervaardigd. Bij 5 voorkeur is de gebruikte liftinstallatie een liftinstallatie die voldoet aan Richtlijn liften 95/16/EG, of Liftenrichtlijn.

Naast de of elke liftveiligheidsdeur in de modulen is bij voorkeur een verdiepingsvloer voorzien, waardoor de veiligheid nog verder wordt vergroot.

10 Een of meer tussenmodulen kunnen zijn voorzien, bijvoorbeeld teneinde de hoogte van een module aan te passen aan een afwijkende verdiepingshoogte van een gebouw waarbij de liftinrichting wordt toegepast. Daarmee wordt de flexibiliteit nog verder vergroot. De tussenmodule heeft daarbij bij voorkeur een hoogte die afwijkt van de hoogte van de modulen.

15 Bij voorkeur zijn de modulen aan elkaar gelijk of is er een reeks afmetingen modulen voorzien, die onderling bij voorbeeld wel stapelbaar zijn maar verschillende hoogten hebben. Bovendien zijn ook de tussenmodulen aan elkaar gelijk, waarbij eventueel een reeks typen tussenmodulen kan zijn voorzien, waarbij de typen onderling in hoogte verschillen.

20 In een bijzonder voordelige uitvoeringsvorm is elke module en eventueel tussenmodule naast een zich daarin bevindend deel van een liftschacht eveneens voorzien van een deel van een trap, zodanig dat door op { elkaar gestapelde modulen en eventuele tussenmodulen een doorgaande j trap wordt gevormd die verschillende verdiepingsvloeren in een gebouw 25 en/of in de modulen met elkaar verbindt. De of elk deel van de trap kan in een module zijn voorzien doch is bij voorkeur in een afzonderlijke trapmodule aangebracht, welke trapmodulen net als de modulen stapelbaar zijn en bij voorkeur qua afmetingen, in hoofdzaak qua hoogte passen bij de module. Bij voorkeur is de hoogte van de modulen gelijk aan die van de 4 trapmodulen. Ook kunnen traptussenmodulen zijn voorzien, vergelijkbaar met de tussenmodulen.

Indien modulen en trapmodulen worden toe gepast, al dan niet met (trap)tussenmoduelen zijn de modulen en de trapmoduelen bij voorkeur bij 5 de of elke verdiepingsvloer onderling verbonden door een doorgang.

Daardoor wordt gebruik van de verschillende modulen nog verder vereenvoudigd.

De modulen, trapmodulen, tussenmodulen en/of traptussenmodulen omvatten bij voorkeur een frame voor het stapelbaar 10 maken daarvan. De buitenzijde, althans in omtrek gezien, van de of elke (trap)tussenmodule wordt bij voorkeur gevormd door een in hoofdzaak water* en winddichte afdichting. In het bijzonder de tussenmodulen kunnen daarmee zijn gevormd als een soort wind- en waterdichte tussenring. Bij voorkeur kan met een dergelijke tussenring een hoogteverschil van ongeveer 15 20 cm worden opgevangen.Bij voorkeur is een bedieningsinrichting voorzien waarmee de liftkooi, althans de liftinstallatie, ten minste vanuit de liftkooi en tevens bij elke liftveiligheidsdeur bedienbaar en/of oproepbaar is. De of elke liftkooi en/of liftveiligheidsdeur is daarbij bij voorkeur niet anders dan met speciaal gereedschap te openen indien de liftkooi zich niet naast de 20 betreffende liftveiligheidsdeur bevindt. Daarmee wordt verhinderd dat een gebruiker onbedoeld in de liftschacht kan stappen.

Tijdens gebruik is bij voorkeur onder de onderste module een basis voorzien waarin buffermiddelen zijn opgenomen voor het ten minste gedeeltelijk opvangen van de liftkooi. Deze basis is bij voorkeur voorzien in 25 of uitgevoerd als een fundering, in het bijzonder een tijdelijke fundering, bijvoorbeeld van staal en/of beton.

In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de liftinrichting bij j voorkeur modulaire raildelen die aan de modulen worden bevestigd. Deze raildelen kunnen op gunstige wijze worden opgebouwd en worden bevestigd 5 tegen de modulen in de liftschacht. De raildelen geleiden de liftkooi langs de liftschacht.

In nog een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de hftinrichting mastsecties die de raildelen ondersteunen. Zodoende wordt op zeer gunstige 5 wijze in een relatief eenvoudig modulair te construeren ondersteuning van de raildelen voorzien. Mastsecties zijn bijvoorbeeld tevens bekend uit de kraanbouw. De combinatie van raildelen en mastsecties kan modulair worden geconstrueerd. Tevens wordt de gewenste constructieve sterkte bereikt, waaraan zeer hoge eisen worden gesteld.

10 Bij gunstige uitvoeringsvormen van de uitvinding kunnen de raildelen ten opzichte van de modulen worden geschoven. Daarbij kunnen de raildelen zowel korter als langer zijn als de hoogte van een module. Bijvoorbeeld worden een aantal modulen gestapeld en worden mastsecties daaraan bevestigd, waarna de raildelen ten opzichte van de mastsecties in 15 de inrichting worden geschoven. Tevens kunnen de mastsecties en de raildelen reeds aan elkaar worden bevestigd en daarna met de modulen c.q. liftschacht worden verbonden, bij voorkeur met behulp van genoemd schuiven.

In nog een uiterst gunstige uitvoeringsvorm wordt de hftkooi 20 aangedreven met behulp van de tandheugel aandrijftechniek. Hierbij is in ten minste een tandwiel dat wordt aangedreven door de aandrijfmiddelen. Met behulp van dit tandwiel wordt de hftkooi langs het ten minste ene raildeel gevoerd, dat ten minste een tandheugel omvat.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een module en op een 25 trapmodule voor gebruik in een hftinrichting volgens de uitvinding.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een bouwwerk volgens conclusie 23.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het voorzien in een hftinrichting volgens een der conclusies 1 — 20.

6

De uitvinding heeft voorts betrekking op een werkwijze voor het voorzien in een liftinrichting voor een gebouw, waarbij naast en/of in een gebouw een liftinrichting volgens een der conclusies 1-20 wordt opgebouwd. Met een dergelijke werkwijze kan relatief snel en eenvoudig een 5 bijzonder solide en veilige liftinrichting en/of trap worden voorzien, in het bijzonder voor tijdelijk gebruik, waarbij een grote mate van flexibiliteit wordt verkregen.

Een liftinrichting volgens een der conclusies 1 - 20 is in een uitvoeringsvorm tevens voorzien van een frequentieregelaar. Hiermee 10 worden schokken verhinderd.

Ter illustratie zullen uitvoeringsvormen van een inrichting en werkwijze volgens de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. Daarin toont:

Ter verduidelijking van de uitvinding zullen 15 uitvoeringsvoorbeelden van een liftinrichting en werkwijze volgens de uitvinding nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. Daarin toont:

Figuur 1 in vooraanzicht een liftinrichting volgens de uitvinding bestaande uit twee torens van containers; 20 figuur 2 een in vooraanzicht een doorsnede van een deel van de inrichting volgens de uitvinding; figuur 3 in bovenaanzicht een doorsnede van een deel van de inrichting volgens de uitvinding; figuur 4 in vooraanzicht een doorsnede van een deel van de 25 inrichting volgens de uitvinding voorzien van een tussendeel en een dak; figuur 5 in vooraanzicht een doorsnede van een deel van de inrichting volgens de uitvinding; figuur 6 in bovenaanzicht een doorsnede van een deel van de inrichting volgens de uitvinding; 7 figuur 7 in bovenaanzicht een doorsnede van een deel van de inrichting volgens de uitvinding in een andere uitvoeringsvorm dan figuur 6; figuur 8 in vooraanzicht een doorsnede van een deel van de 5 traptoren van volgens de uitvinding voorzien van een tussendeel en een dak; figuur 9 in zij- en vooraanzichten doorsnedes van verschillende dakdelen van een toren volgens de uitvinding; figuur 10 in zijaanzicht een doorsnede van een toren volgens de uitvinding; 10 figuur 11 in zijaanzicht schematisch verschillende doorsnedes van lifttorens volgens de uitvinding; figuur 12 schematisch in bovenaanzicht een mastsectie met een raildeel en geleidingsmiddelen; figuur 13 schematisch in bovenaanzicht een aandrijfprincipe met 15 geleiding volgens de uitvinding.

In deze beschrijving hebben gelijke of corresponderende delen gelijke of corresponderende verwijzingscijfers.

In de tekening zijn slechts als voorbeeld uitvoeringsvormen getoond. De daarbij gebruikte onderdelen van de liftinrichting zijn slechts 20 als voorbeeld genoemd en dienen geenszins beperkend te worden uitgelegd. Ook andere onderdelen van de liftinrichting kunnen worden toegepast binnen het raam van de onderhavige uitvinding.

In deze beschrijving zullen uitvoeringvormen worden getoond van een liftinrichting volgens de uitvinding, waarbij zowel een liftschacht als 25 een traptoren zijn getoond. De liftschacht en de traptoren zijn beide modulair opgebouwd, uit respectievelijk modulen en tussenmodulen en trapmodulen en traptussenmodulen. Bij voorkeur omvatten al deze modulen in hoofdzaak solide staalcontructies. In de beschrijving zullen deze ook worden aangeduid als "containers".

8

Figuur 1 toont in vooraanzicht een tijdelijke liftinrichting 1 volgens de uitvinding, geplaatst bij een gebouw 13, te zien in figuur 10. In de onderhavige uitvoeringsvorm getoond in figuur 1 is de liftinrichting ingericht met torens 2 welke een traptoren 5 en een lifttoren 6 omvatten.

5 Elk der torens 2 omvat een kolom op elkaar gestapelde modulen in de vorm van aan de onderzijde en bovenzijde nagenoeg open containers 7, waarbij steeds per etage van het gebouw één container 7 is voorzien. Deze containers 7 omvatten in principe vier wanden. Het spreekt vanzelf dat een vergelijkbaar onderdeel dat niet noodzakelijk onder de noemer "container" 10 hoeft te vallen toch binnen het raamwerk van de hier gekozen bewoording "container" valt. Daarna worden al naar gelang de functie van de betreffende container 7 elementen erin/-aan opgehangen. Deze functie kan bijvoorbeeld afhangen van het feit of de container 7 is voorzien in de trap-dan wel lifttoren 5, 6. In het geval dat de hoogte van een etage niet naar 15 wens overeen komt met de hoogte van een container 7 kan een j tussenmodule of tussendeel 12 worden geplaatst, zoals tevens in figuur 1 is weergegeven. Deuren 14, 15 zorgen voor toegang tot de torens 2 vanaf de begane grond.

In een voorkeursuitvoeringsvorm zijn deze deuren 14, 15 bij de 20 voorkant van de inrichting 1 aangebracht, uiteraard is het ook mogelijk deze bij de zijkant aan te brengen of enige zijde van een toren 2. Uiteraard zijn in de torens 2 per verdieping toegangen tot de etages van het gebouw 13 aangebracht zodat er vanuit de traptoren 5 of lifttoren 6 naar een etage van het gebouw 13 kan worden gestapt.

25 In figuur 2 is in vooraanzicht een lifttoren 6 getoond, voorzien van een liftschacht 3 en een liftkooi 4. Er zijn in elke container wachtruimtes 16 voorzien van een vloerdeel 11 dat ongeveer aansluit op een vloer van een etage van het gebouw 13, dit vloerdeel kan bijvoorbeeld een anti-slipvloer zijn. De wachtruimte 16 kan dan bijvoorbeeld ruimte bieden voor ongeveer 30 10 personen die binnen in de lifttoren 6 op een liftkooi 4 kunnen wachten.

9

Onder de lifttoren 5 is een vrije ruimte 8 ingegraven om een basisdeel 21 in kunnen plaatsen op welke de onderste containers 7 van de lifttoren 5 en/of traptoren 6 worden geplaatst.

Zoals te zien in figuur 3 kan vanuit de wachtruimte 16 door deur 5 17 naar een etage van het gebouw 13 worden gelopen. Door tussendeur 18 kan tot binnenin traptoren 5 worden gelopen. Tussendeur 18 kan bijvoorbeeld zijn voorzien in traptoren 5 en/of lifttoren 6. Te zien in de figuur 3 is dat een bedieningspaneel 19 met Uitknoppen is aangebracht nabij liftdeuren 20, welke bij de toegang tot de Uftkooi 4 zijn voorzien. Het 10 moge duidelijk zijn dat binnenin de liftschacht 3 tevens overbrengingsmiddelen en geleidingsmiddelen aanwezig zijn ten behoeve van het geautomatiseerd transport van liftkooi 4. In deze beschrijving zullen uitvoeringsvormen van de liftinrichting worden besproken, bijvoorbeeld waarbij de geleidingsmiddelen raildelen, in het bijzonder een 15 tandheugelsysteem omvatten, en de overbrengingsmiddelen bijvoorbeeld aandrijfmiddelen die op de lift zijn aangebracht.

Zoals te zien in figuur 4 in vooraanzicht wordt met behulp van de tussenmodule 12 een variatie in etagehoogte in de liftinrichting 1 bewerkstelligd, zodat de liftkooi 4 kan aansluiten bij etages van een gebouw 20 13 met een niet-standaardhoogte, in het bijzonder anders dan ongeveer 2715 mm, meer in het bijzonder 2900 mm. Op deze manier kan bijvoorbeeld ; gemakkehjk over een in hoofdzaak horizontaal vlak vanuit wachtruimte 16 door deur 17 naar een etage van het gebouw 13 worden gestapt. In figuur 4 , is te zien hoe dit deel 12 modulair tussen de containers 7 is geïnstalleerd.

25 Tevens is getoond hoe de lifttoren 6 bovenin wordt afgedekt door een dak 9.

Figuur 5 toont een doorsnede in vooraanzicht van een deel van de traptoren 5. Evenals bij de lifttoren 6 is hier een vrije ruimte 8 ingegraven voor het plaatsen van een basisframe 21. Binnenin de traptoren 5 is een trapinrichting geplaatst, welke trappen 24, bordessen 23 en leuningen 26 30 met spijlen hekken 27 omvat. Tussen twee trappen 24 is een bordes 23 10 aangebracht en per etage is een overloop 22 geplaatst. Via deze overloop 22 kan door deur 18 naar de wachtruimte 16 worden gelopen, ook kan via deze overloop 22 door deur 25 naar een etage van het gebouw 13 worden overgestoken. De traptoren kan evenals de lifttoren zijn opgebouwd uit 5 moduletypes, in het onderhavige geval aangeduid als trapmodulen en/of traptussenmodulen. In elke trapmodule en/of traptussenmodule is een gedeelte van de trap opgenomen.

In figuur 6 en 7 zijn uitvoeringsvormen van doorsneden van een bovenaanzicht van de traptoren 5 weergegeven. Door deur 25 kan direct 10 naar een etage van het gebouw 13 worden over gestoken. Figuur 7 laat een verhoging 28 zien. Indien de container 7 van de traptoren niet ter hoogte van de begane grond is wordt deur 14 naar alle waarschijnlijkheid weggelaten.

Figuur 8 toont het bovenste deel van de traptoren 5 in een 15 doorsnede van het vooraanzicht. Leuningen 26 en spijlen hekken 27 zijn bij de trappen 24 aangebracht. In het dak 9 is een luik 10 ingericht. Varianten van dit dak 21 met of zonder luik 10 zijn getoond in figuur 9. Figuur 10 toont een zijaanzicht van de liftinrichting 1, waarbij een oversteekmogelijkheid tussen de toren 2 en het gebouw 13 niet getoond is.

20 Ook kan de toren 2 meer tegen gebouw 2 geplaatst zijn.

In elke module 7 is op elke verdiepingsvloer een veiligheidsliftdeur voorzien die de liftschacht afsluit van de verdiepingsvloer en niet kan worden geopend zonder gereedschap of een sleutel indien de liftkooi zich niet met een daarin voorzien liftkooideur naast de betreffende 25 veiligheidsliftdeur bevindt. Bij voorkeur wordt de veiligheidsliftdeur automatisch geopend. Daardoor wordt t de veiligheid vergroot.

In elke module 7 en/of tussenmodule 12 is in de liftschacht 3 een gedeelte van ten minste één rail 29 voorzien die in geleidingsmiddelen 30 is opgenomen zodat dit raildeel 29 verschuifbaar is in de hoogterichting van de 30 betreffende module 7 en/of tussenmodule 12. Dit is schematisch ! -- i 11 weergegeven in de figuren 11 - 13. Bij op elkaar gestapelde modulen 7 en/of tussenmodulen 12 kunnen zo raildelen 29 van de verschillende (tussen)modulen 7, 12 op elkaar worden geschoven, eventueel onder tussenkomst van tussenraildelen 29a, zodat in de liftschacht 3 ten minste 5 één doorgaande rail 29, 29a wordt gevormd. De raildelen 29, 29a zijn voorzien van ene vertanding 35 waarop ene op de liftkooi aangebrachte aandrijving 32 met ten minste een passend tandwiel 33 kan aangrijpen. Daardoor kan de liftkooi 4 secuur en eenvoudig langs de of elke rail 29 omhoog en omlaag door de liftschacht 3 worden bewogen, terwijl de lengte 10 van de of elke rail 29 eenvoudig kan worden aangepast aan de hoogte van de liftschacht 3 en/of de hoogte van de verschillende verdiepingsvloeren.

Om de raildelen 29 te ondersteunen kunnen op zeer gunstige wijze mastsecties 31 worden toegepast. Een dergelijk mastsectieprincipe is bijvoorbeeld reeds bekend uit de kraanbouw. Tevens kunnen de mastsecties 15 31 speciaal worden ingericht voor de onderhavige liftinrichtingtoepassing.

Deze mastsecties 31 kunnen op gunstige wijze modulair worden op gebouwd/gestapeld en met de (tussen)modulen 7, 12 worden verbonden.

De raildelen 29 kunnen met de mastsecties 31 worden verbonden, bijvoorbeeld met behulp van geleidingsmiddelen 30.

20 In een gunstige uitvoeringsvorm omvat de liftinrichting 1 een tandheugelsysteem. Hiermee kan een gehele liftaandrijving en-geleiding in principe op solide en modulaire wijze worden geconstrueerd. Hierbij omvatten de raildelen 29 bij voorkeur tandheugels 29. Op gunstige wijze kan de liftkooi 4 zijn verbonden met aandrijfmiddelen 32, welke tandwielen 25 33 aandrijven waarmee de liftkooi 4 langs de tandheugel 29 omhoog en/of omlaag wordt gevoerd. Voor extra geleiding en ter voorkoming van een uitwijking van de liftkooi 4 kunnen extra geleidingsmiddelen 34 zijn voorzien die de lift 4 alsmede de tandwielen 33 in gewenste positie kunnen houden.

12 i

Uiteraard kunnen de raildelen 29 en/of mastsecties 31 in elke gewenste lengte worden gekozen, waarmee deze gunstig ten opzichte van de (tussen)modules 7, 12 worden gestapeld en bij voorkeur geschoven. Het gehele geleidingssysteem van raildelen 29 en/of mastsecties 31 en/of 5 geleidingsmiddelen 30, 34 kan tevens separaat van de liftinrichting worden opgebouwd. Tevens kan bijvoorbeeld genoemd geleidingssysteem separaat voor een aantal verdiepingen, bijvoorbeeld 2 of 3, worden opgebouwd en vervolgens ten opzichte van de modulen 7, 12 in de liftschacht 3 worden geschoven. Op gunstige wijze kunnen twee geleidingssystemen zijn 10 voorzien, waarmee de liftkooi 4 bij twee punten wordt aangedreven en geleid, bijvoorbeeld met behulp van twee (eventueel gestapelde) mastsecties 31 en twee (eventueel gestapelde) tandheugelrails 29 en waarbij aan de liftkooi een aandrijfmiddel 32 is voorzien met ten minste twee tandwielen 33. Een mogelijke uitvoering hiervan is schematisch weergegeven in figuur 15 13.

De modulen 7, tussenmodulen 12, en tevens trapmodulen en traptussenmodulen, die kunnen zijn voorzien in de traptoren kunnen alle met standaard afmetingen worden uitgevoerd, terwijl elke gewenste bouwhoogte en tussenafstand tussen verdiepingsvloeren kan worden 20 overbrugd. Een liftinrichting 1, al dan niet tezamen met een traptoren 5 kan eenvoudig en snel worden opgebouwd, geeft een goede bescherming van gebruikers, is veilig en eenvoudig weer te verwijderen. De liftinrichting 1 kan grotendeels zelfdragend worden uitgevoerd, zodat verankering aan bijvoorbeeld het gebouw waarnaast deze is opgericht tot een minimum kan 25 worden beperkt.

De uitvinding is geenszins beperkt tot de in de beschrijving en de tekening getoonde uitvoeringsvoorbeeld. Vele variaties daarop zijn mogelijk binnen het raam van de uitvinding zoals geschetst door de conclusies. Zo kunnen hoeven lift- en traptoren 5, 6 uiteraard niet direct tegen of naast 30 elkaar geplaatst te worden maar kunnen deze ook op een afstand van elkaar 13 worden ingezet. Het is bijvoorbeeld ook mogelijk slechts een liftschacht 3 te plaatsen in plaats van een lifttoren 6. Het is bijvoorbeeld denkbaar ook dat de liftschacht 3 in bijvoorbeeld de traptoren 5 wordt geplaatst.

Tevens is bij voorkeur een frequentieregelaar of een ander ruis 5 en/of schokken tegengaand elektronisch middel voorzien bij een liftinrichting volgens de uitvinding. Hiermee kan tevens op voordelige wijze de snelheid van de liftkooi 4 worden gedoseerd.

Bij voorkeur is de uitvinding is zodanig ingericht dat brandweer en onderhoudsdiensten eenvoudig doorgang kunnen vinden met behulp van de 10 uitvinding. Dit kan mede doordat de uitvinding rekening houdt met de standaardhoogten en -eisen bij bouwwerken.

De uitvinding is tevens geschikt voor permanente plaatsing. De traptoren 5 /trapmodulen kan/kunnen op gunstige wijze zijn voorzien van een wandbekleding, bijvoorbeeld ter isolatie. Tevens kan de toren 5 zijn 15 voorzien van een vaste trap en een flexibel in te stellen bordes 23 welke voldoen aan specifieke normeringen. De helft van het bordes kan in hoogte verstelbaar zijn waardoor een extra aantrede c.q. optrede ontstaat. Tevens kunnen tussenringen in de traptoren / trapmodulen worden toegepast. In de traptoren kan op gunstige wijze in noodverlichting worden voorzien.

20 Deze en vele vergelijkbare variaties worden geacht binnen het door de conclusies geschetste raam van de uitvinding te vallen.

I 030264-

Claims (26)

1. Liftinrichting, omvattende een reeks boven elkaar opgestelde modulen, waarbij elke module een gedeelte van een liftschacht omvat en van ten minste één liftveiligheidsdeur is voorzien voor het vrijgeven en afsluiten van het betreffende deel van de liftschacht, waarbij de zich in het 5 betreffende modulen uitstrekkende gedeelten van de liftschacht deel uitmaken van een doorgaande liftschacht, waarbij aandrijfmiddelen voor een liftkooi zijn voorzien en waarbij de verschillende modulen zijn voorzien van liftgeleidingsmiddelen voor geleiding van de liftkooi door de liftschacht.

2. Liftinrichting volgens conclusie 1, waarbij elke module is voorzien 10 van een verdiepingsvloer naast de betreffende liftveiligheidsdeur.

3. Liftinrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de liftkooi is voorzien van ten minste één bij voorkeur automatische liftkooideur.

4. Liftinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij ten minste één tussenmodule is voorzien tussen ten minste twee boven elkaar 15 opgestelde modulen.

5. Liftinrichting volgens conclusie 4, waarbij de modulen een eerste hoogte hebben en de of elke tussenmodule een tweede hoogte, waarbij de eerste en tweede hoogte ongelijk zijn.

6. Liftinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de 20 modulen zijn voorzien van een in hoofdzaak wind- en regendichte buitenwand en een in hoofdzaak open onderzijde en/of bovenzijde.

7. Liftinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij in of naast elke module een trapmodule is voorzien met daarin een trap die zich vanaf nabij een onderzijde van de betreffende trapmodule tot nabij een 25 tegenoverliggende bovenzijde van de betreffende trapmodule uitstrekt.

8. Liftinrichting volgens conclusie 7, waarbij elke trapmodule van de module afgescheiden is, waarbij de trapmodulen stapelbaar zijn. 1 030264-

9. Liftinrichting volgens conclusie 8, waarbij de trapmodulen een hoogte hebben die overeenkomt met de hoogte van de modulen.

10. Liftinrichting volgens een der conclusies 7-9, waarbij ten minste één traptussenmodule is voorzien tussen twee boven elkaar op gestelde 5 trapmodulen.

11. Liftinrichting volgens een der conclusies 7-10, waarbij elke trapmodule ten minste één verdiepingsvloer omvat, bij voorkeur nabij een bovenzijde of onderzijde daarvan.

12. Liftinrichting volgens conclusie 11, waarbij naast elkaar opgestelde 10 modulen en trapmodulen onderling zijn verbonden en op ongeveer gelijke hoogte gelegen verdiepingsvloeren hebben.

13. Liftinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij de of elke module, trapmodule, tussenmodule, en/of traptussenmodule ten minste één frame en/of tussenring omvat waarmee genoemde module, trapmodule, 15 tussenmodule en/of traptussenmodulen stapelbaar is.

14. Liftinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een bedieningsinrichting is voorzien waarmee de liftkooi vanaf bij voorkeur elke verdiepingsvloer oproepbaar is en de bedieningsinrichting een veiligheidsschakeling heeft, zodanig dat elke liftveiligheidsdeur geopend 20 kan worden, bij voorkeur automatisch, slechts als de liftkooi zich ter hoogte van de betreffende liftveiligheidsdeur bevindt, tenzij speciaal hiervoor ingericht gereedschap wordt toegepast.

15. Liftinrichting volgens één der voorgaande conclusies, waarbij onder ten minste de onderste module een basis is opgenomen welke is voorzien 25 van buffermiddelen voor het opvangen van de liftkooi.

16. Liftinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij een tijdelijke fundering is voorzien onder de liftinrichting.

17. Liftinrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarbij elke module en/of tussenmodule is voorzien van ten minste één en bij voorkeur 30 ten minste twee raildelen.

18. Liftinrichting volgens conclusie 17, waarbij elke module en/of tussenmodule is voorzien van ten minste één en bij voorkeur ten minste twee mastsecties, waarmee genoemd raildeel aan de module en/of tussenmodule is verbonden.

19. Liftinrichting volgens conclusie 17 of 18, waarbij genoemd raildeel en/of genoemde mastsectie in een hoogterichting van de betreffende module verschuifbaar is, waarbij bij voorkeur het of elk betreffende raildeel en/of de of elke betreffende mastsectie vanuit één van de modulen verschuifbaar is tot ten minste gedeeltelijk in een daarbovenop opgestelde module, voor het 10 vormen van een door de liftschacht doorlopende rail of rail met mastsectie.

20. Liftinrichting volgens een der conclusies 17 -19, waarbij de of elke rail zich over ten minste een deel en bij voorkeur nagenoeg de volledige hoogte van de liftschacht uitstrekt en is voorzien van een vertanding, waarbij aandrijfmiddelen zijn voorzien op, althans aan de liftkooi, voorzien 15 van ten minste één tandwiel voor aandrijving van de liftkooi langs de of elke genoemde rail.

21. Module voor gebruik in een liftinrichting volgens een der voorgaande conclusies.

22. Trapmodule voor gebruik in een liftinrichting volgens een der 20 conclusies 7 - 20.

23. Bouwwerk, voorzien van een liftinrichting volgens een der conclusies 1 — 20.

24. Werkwijze voor het voorzien in een liftinrichting volgens een der conclusies 1 — 20.

25. Werkwijze voor het voorzien in een liftinrichting voor een gebouw, waarbij naast het gebouw een liftinrichting volgens een der conclusies 1-20 wordt op gebouwd.

26. Liftinrichting volgens een der conclusies 1 - 20, waarbij een frequentieregelaar is voorzien. 30 ÜJ0302 64-