NL1026899C2 - Spoelinrichting met mogelijkheid van een gehele of gedeeltelijke spoeling. - Google Patents

Description

SPOELINRICHTING MET MOGELIJKHEID VAN EEN GEHELE OF GEDEELTELIJKE SPOELING

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het spoelen van een watercloset, omvattende een klep voor het afsluiten van een uitstroomopening van een stortbak van het watercloset, tenminste één met de klep verbonden drijver, 5 selectief met de klep te verbinden middelen voor het verzwaren daarvan, en middelen voor het bedienen van de klep, welke bedieningsmiddelen ingericht zijn voor het naar keuze lichten van uitsluitend de klep of de klep in combinatie met de verzwaringsmiddelen. Een dergelijke spoelinrichting is 10 bekend, bijvoorbeeld uit EP 0 722 020.

Wereldwijd dringt het besef door dat schoon water een schaars goed is. Daarom wordt er de laatste jaren steeds bewuster mee omgegaan, en wordt verspilling op velerlei terrein zoveel mogelijk teruggedrongen. Een belangrijk deel 15 van het huishoudelijk watergebruik komt voor rekening van het doorspoelen van wc's. Daarom wordt er gezocht naar mogelijkheden de hoeveelheid water per spoeling te beperken. Daarbij zijn er twee methoden in zwang geraakt.

Een eerste methode is de spoelonderbreking. Daarbij 20 wordt de spoelinrichting voorzien van een bediening die in twee richtingen werkzaam is. Bij het bedienen in een eerste richting wordt een spoeling gestart, door een klep van een zitting door een uitstroomopening in de bodem van de stortbak te lichten. Het bedienen in een tweede, tegengestelde 25 richting leidt ertoe dat de klep weer terug gedwongen wordt op zijn zitting, en de uitstroomopening gesloten wordt, zodat de spoeling wordt beëindigd voordat de stortbak geheel geleegd is. Deze wijze van het beperken van de waterhoeveelheid per spoeling heeft het nadeel, dat een extra 30 handeling van de gebruiker gevraagd wordt. Bovendien bestaat 1 026899- 2 hierbij het risico dat de spoeling voortijdig onderbroken wordt, en er onvoldoende water.afgegeven wordt om de toiletpot schoon te spoelen en de inhoud daarvan door de riolering af te. voeren.

5 Een andere methode, die momenteel de voorkeur geniet, bestaat erin dat de gebruiker de keuze geboden wordt tussen twee vooraf bepaalde spoelingen, een volledige en een gedeeltelijke spoeling. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een spoelinrichting die een dubbele bediening vertoont, waarbij 10 een deel van· de bediening verantwoordelijk is voor het starten van een volledige spoeling, en het andere deel voor het starten van de gedeeltelijke spoeling. Voor beide spoelingen geldt dat deze beëindigd worden wanneer de uitstroomklep, die aan het begin van de spoeling van zijn 15 zitting gelicht wordt, uit zichzelf terugzakt op zijn zitting. Het verschil tussen de spoelingen wordt bepaald door het verschil in de tijd die verstrijkt voordat de klep begint terug te zakken. Dit verschil in het moment van tergzakken wordt op zijn beurt veroorzaakt door een variabel 20 drijfvermogen van de klep in het water van de stortbak. Bij een gedeeltelijke spoeling wordt de klep versneld naar de zitting terug gedwongen door deze met een extra gewicht te belasten.

Een spoelinrichting van dit type wordt beschreven in 25 het hiervoor genoemde document EP 0 722 020. De spoelinrichting is voorzien van een verzwaringsorgaan in de vorm van een aan de bovenzijde open houder, die verschuifbaar rond een de klep dragende buis is aangebracht. Aan de onderzijde van het verzwaringsorgaan is een hefboom of 30 schakelaar gelagerd, die een verbrede voet vertoont. Deze voet steekt in een opening in de bovenzijde van een huis, dat de huis omsluit en het verzwaringsorgaan in de ruststand ondersteunt. Voor het uitvoeren van een gedeeltelijke 1026899- 3 spoeling wordt het verzwaringsorgaan door middel van een trekstang opgelicht, waarbij deze in aangrijping komt met een rand van de buis, die mee omhoog genomen wordt. Bij die beweging wordt de hefboom door de opening in het huis 5 omhooggetrokken, waarbij een rand van de opening aangrijpt op de verbrede voet, en zo de hefboom naar de buis dwingt. In die positie komt de voet van de hefboom, wanneer het verzwaringsorgaan na het loslaten van de trekstang weer naar beneden zakt, op een rand van de buis te rusten. Zo worden 10 dus de buis én daarmee de klep belast door het gewicht van het verzwaringsorgaan, en zullen deze versneld terugzakken naar de stand waarin de klep de uitstroomopening afsluit.

Deze bekende spoelinrichting heeft het nadeel, dat deze een relatief groot aantal onderdelen vertoont, die 15 bovendien deels vrij klein zijn. Hierdoor vergt de assemblage van de spoelinrichting een groot aantal nauwkeurig uit te voeren handelingen. Daarnaast bestaat het risico dat de werking van de relatief kleine hefboom tijdens de levensduur van de spoelinrichting negatief beïnvloed wordt door aangroei 20 van in het water aanwezige organismen, waardoor zich storingen kunnen voordoen.

Verder is uit EP 0 448 092 een spoelinrichting met gehele en gedeeltelijke spoeling bekend, waarbij de klep in zijn ruststand belast wordt door een verzwaringsorgaan, dat 25 daar door middel van haakarmen aan opgehangen is. In het geval vaneen gedeeltelijke spoeling wordt de klep tezamen met het verzwaringsorgaan omhoog getrokken, terwijl voor een gehele spoeling de haakarmen worden bediend en het verzwaringsorgaan wordt losgekoppeld van de klep. Ook deze 30 spoelinrichting heeft het nadeel, dat hij een relatief groot aantal kleine onderdelen vertoont. Bovendien bevinden deze onderdelen zich hier vaak op het grensvlak van water en »026899- 4 lucht, waardoor naast aangroei ook kalkaanslag de werking kan beïnvloeden.

De uitvinding heeft tot doel een spoelinrichting van de hiervoor beschreven soort te verschaffen, die eenvoudiger 5 van opbouw, robuuster en dus betrouwbaarder is dan de bekende inrichtingen. Volgens de uitvinding wordt dit bij een dergelijke spoelinrichting bereikt, doordat de bedieningsmiddelen een eerste, rechtstreeks op de klep werkend deel en een tweede, op de verzwaringsmiddelen werkend 10 deel omvatten, en de verzwaringsmiddelen onder invloed van een tweede bedieningsdeel beweegbaar zijn tussen een klep vrijlatende ruststand en een verzwaringsstand, waarin zij de klep belasten. Door de verzwaringsmiddelen zelf beweegbaar uit te voeren, kan worden afgezien van allerhande kwetsbare 15 en gecompliceerde koppelingen of hefbomen.

Een eenvoudig te realiseren beweging wordt verkregen, wanneer de verzwaringsmiddelen tenminste één verzwaringslichaam omvatten, dat zwenkbaar is om een op afstand van zijn zwaartepunt gelegen as. Daarbij kan met 20 voordeel het tenminste ene verzwaringslichaam de gedaante hebben van een aan de bovenzijde open houder, zodat de verzwaringsmiddelen door de verplaatsing door het water in de stortbak worden bediend.

Bij voorkeur omvat het eerste bedieningsdeel een de 25 klep dragende, langs de verzwaringsmiddelen beweegbare buis, en vertonen de verzwaringsmiddelen tenminste één in de verzwaringsstand op de buis aangrijpend element. Door gebruik te maken van de bij veel spoelinrichtingen aanwezige overloopbuis wordt een eenvoudige en robuuste verbinding 30 tussen de verzwaringsmiddelen en de klep bereikt. Daarnaast is deze constructie rotatiesymmetrisch, waardoor het installeren en assembleren daarvan vereenvoudigd wordt. Daarbij kan met voordeel het tweede bedieningsdeel een de \ 1026899- 5 buis verschuifbaar opnemende, de zwenkas van het tenminste ene verzwaringslichaam dragende ring omvatten.

Om een behoorlijke afstand tussen het zwaartepunt van het verzwaringslichaam en het draaipunt daarvan te creëren, 5 en daarmee dus een snelle beweging van het verzwaringslichaam, verdient het de voorkeur dat de zwenkas aan één zijde van de buis gelegen is en het tenminste ene verzwaringslichaam de buis althans ten dele omsluit. Om dezelfde reden kan de zwenkas nabij de bovenzijde van het 10 tenminste ene verzwaringslichaam en het tenminste ene aangrijpingselement nabij de onderzijde daarvan gevormd zijn.

Teneinde een nauwkeurig bepaalde ruststand en een goed herhaalbare werking tot stand te brengen, is de spoelinrichting bij voorkeur voorzien van middelen voor het 15 in hun ruststand ondersteunen van de verzwaringsmiddelen.

Wanneer daarbij de steunmiddelen een de buis en het tenminste ene verzwaringslichaam omsluitend cilindrisch huis omvatten, wordt wederom een rotatiesymmetrische, dus eenvoudig te installeren mechanisme verkregen.

20 De uitvinding betreft verder een watercloset met een stortbak waarin de spoelinrichting als hiervoor beschreven is toegepast.

De uitvinding wordt nu toegelicht aan de hand van een aantal voorbeelden, waarbij wordt verwezen naar de 25 bijgevoegde tekening, waarin:

Fig. 1 een schematisch perspectivisch aanzicht is van een spoelinrichting volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding in de ruststand,

Fig. 2 een met fig. 1 overeenkomend, maar 30 doorgesneden aanzicht is, waarin tevens een deel van een stortbak weergegeven is, 1026899- 6

Fig. 3 een met fig. 2 overeenkomend aanzicht, maar zonder stortbak, is van de spoelinrichting bij het uitvoeren van een volledige spoeling,

Fig. 4 een doorgesneden perspectivisch aanzicht is 5 vanuit een andere hoek, dat de spoelinrichting toont tijdens een gedeeltelijke spoeling, en

Fig. 5 en 6 schematische zijaanzichten zijn van alternatieve uitvoeringen van de spoelinrichting.

Een inrichting 1 voor het spoelen van een watercloset 10 omvat een klep 2 voor het afsluiten van een uitstroomopening 3 in de bodem 4 van een stortbak (fig. 2). Deze klep 2 heeft hier de gedaante van een ringvormig element van rubber of een elastomeer, dat in de afsluitende stand rust op een klepzitting 5 rond de uitstroomopening 3. Het ringvormig 15 klepelement 2 is ingeklemd tussen twee flenzen 6 aan de onderzijde van een overloopbuis 7.

De overloopbuis 7 vormt een eerste, rechtstreeks op de klep 2 werkend deel van middelen 8 voor het bedienen van de klep 2. Deze bedieningsmiddelen 8 kunnen verder op 20 conventionele wijze een op de bovenzijde van de overloopbuis 7 aangrijpend stangenstelsel of hefboommechanisme omvatten (hier niet getoond), waardoor een beweging van een door een gebruiker te bedienen druk- of trekelement wordt omgezet in een omhoog gerichte beweging van de overloopbuis 7 en de 25 daaraan bevestigde klep 2.

Met de klep 2 is verder een drijver 9 verbonden. In het getoonde voorbeeld is de drijver 9 een ring van een licht materiaal, bijvoorbeeld een geslotencellig schuim, die door middel van nokken 10 vastgeklemd is rond de overloopbuis 7.

30 Deze drijver 9 zorgt er voor dat de overloopbuis 7 en de klep 2, wanneer deze eenmaal omhoog bewogen zijn, blijven drijven op of zweven in het water in de stortbak. Zo zakt de klep 2 dus met het leeglopen van de stortbak slechts geleidelijk 1026899- 7 terug op de zitting 5, waardoor bereikt wordt dat er inderdaad voldoende water uit de stortbak kan stromen om een goede spoeling te waarborgen.

Daarnaast kunnen met de klep 2 middelen 11 verbonden 5 worden, die de klep 2 verzwaren en er zo voor zorgen dat deze versneld terugzakt op de zitting 5. Door deze verzwaringsmiddelen 11 met de klep 2 te verbinden, wordt dus de tijd dat de uitstroomopening 3 na het lichten van de klep 2 geopend blijft verkort, en daarmee de hoeveelheid water die 10 uit de stortbak stroomt verkleind. Zo wordt een gedeeltelijke spoeling bewerkt.

De keus tussen een gedeeltelijke en een volledige spoeling wordt gemaakt door de gebruiker. Daarbij zijn de bedieningsmiddelen 8 ingericht voor het, afhankelijk van de 15 keus van de gebruiker, lichten van uitsluitend de klep 2 of de klep 2 in combinatie met de verzwaringsmiddelen 11. Naast het eerste bedieningsdeel, hier in de vorm van de overloopbuis 7, dat rechtstreeks op de klep 2 aangrijpt, omvatten de bedieningsmiddelen 8 hiertoe een tweede 20 bedieningsdeel 12, dat op de verzwaringsmiddelen 11 werkt. De verzwaringsmiddelen 11 zijn daardoor beweegbaar tussen een ruststand, waarin zij de klep 2 tijdens de spoeling vrij laten (fig. 3) en een verzwaringsstand, waarin zij de klep 2 tijdens de spoeling belasten (fig. 4) en dus versneld terug 25 dwingen naar zijn zitting 5.

In het getoonde voorbeeld omvatten de verzwaringsmiddelen 11 een verzwaringslichaam 13, hier in de vorm van een gedeeltelijk ringvormige houder die aan de bovenzijde open is. Dit verzwaringslichaam 13 is zwenkbaar om 30 een as 14, die op afstand van zijn zwaartepunt gelegen is.

Deze zwenkas 14 is hier gelagerd in een open ring 15, die een door randen 16, 17 begrensd vernauwd deel van de overloopbuis 7 gedeeltelijk omsluit. Aan de ring 15 is verder een 1026899- 8 trekstang 19 bevestigd, die aan de bovenzijde verbonden is met het (hier niet getoonde) stangenstelsel of hefboommechanisme van de bedieningsmiddelen 8. De ring 15 en de trekstang 19 vormen zo tezamen het tweede bedieningsdeel 5 12. Het eerste bedieningsdeel, in de vorm van de overloopbuis 7, en het tweede bedieningsdeel 12, in de vorm van de ring 15 en de trekstang 19, zijn dus ten opzichte van elkaar verschuifbaar over de lengte van het vernauwde buisdeel 18.

Zoals gezegd wordt de klep 2 in de verzwaringsstand 10 belast door de verzwaringsmiddelen 11. Daartoe is de houder 13 nabij zijn onderzijde voorzien van een tweetal aangrijpingselementen 20, hier in de vorm van schuin naar beneden uit de rand tussen zijn bodem 21 en zijn gedeeltelijk ringvormige binnenwand 22 stekende nokken. In de 15 verzwaringsstand (fig. 4) komen deze aangrijpingselementen 20 aan weerszijden van de overloopbuis 7 te rusten op de onderrand 17 van het vernauwde deel van 18 daarvan. Deze rand 17 kan eveneens schuin uitgevoerd zijn, zodat de aangrijpingselementen 20 op betrouwbare wijze vastgehouden 20 kunnen worden tussen de rand 17 en de omtrek van de overloopbuis 7.

Rond het samenstel van overloopbuis 7, klep 2, drijver 9 en verzwaringsmiddelen 11 is in het getoonde voorbeeld een cilindrisch huis 23 aangebracht, dat plaatsvast 25 in de stortbak is opgenomen doordat het met twee poten 32 op de bodem 4 rust. Dit huis 23 vertoont een bodem 24 met daarin een opening 25, waar de overloopbuis 7 doorheen steekt. Deze bodem 24 fungeert als aanslag, die de opwaartse beweging van de klep 2 begrenst.

30 Het huis 23 dient verder voor het in de ruststand ondersteunen van de verzwaringsmiddelen 11. Daartoe is de cilinderwand 26 van het huis 23 voorzien van een omgezette bovenrand 27, waarop een uitstekende nok 28 van de houder 13 1026899- 9 aangrijpt. De nok 28 vormt hier een integraal deel van de buitenwand 29 van de houder 13.

De Werking van de spoelinrichting 1 is nu als volgt. Wanneer een gebruiker van het watercloset dit wenst door te 5 spoelen, kiest hij door het bedienen van een desbetreffende knop of hendel voor een volledige of een gedeeltelijke spoeling.

Wanneer de gebruiker een volledige spoeling selecteert, wordt het eerste bedieningsdeel, waaronder de 10 overloopbuis'7, geactiveerd. De buis 7 wordt vanuit de in fig. 1 en 2 getekende ruststand omhoog bewogen (pijl F), waardoor de klep 2 van de zitting 5 gelicht wordt en de uitstroomopening 3 vrij komt. Bij deze beweging van de overloopbuis 7 schuift het vernauwde deel 18 door de ring 15 15 (fig. 3). Deze ring 15 behoort tot het tweede bedieningsdeel 12, dat bij een volledige spoeling niet werkzaam is, en blijft dus op zijn plaats. Het verzwaringslichaam 13 blijft daarbij ook met zijn nok 28 op de bovenrand 27 van het huis 23 rusten, zodat de binnenwand 22 en de aangrijpingselementen 20 20 vrij blijven van de onderrand 17 van het vernauwde buisdeel 18. De klep 2 wordt dus niet door het verzwaringslichaam 13 belast, en zal door het drijfvermogen van de drijver 9 slechts langzaam terug zakken op de klepzitting 5. Dit terugzakken wordt nog verder vertraagd, 25 doordat het waterniveau in het huis 23 langzamer zakt dan in de omringende stortbak. Het water kan immers slechts door de nauwe spleet tussen de opening 25 en de overloopbuis 7 uit het huis 23 wegstromen. Zo blijft de uitstroomopening 3 dus lang genoeg open om de inhoud van de stortbak grotendeels te 30 laten wegstromen, zodat een volledige spoeling wordt bereikt.

Wanneer daarentegen de gebruiker kiest voor een gedeeltelijke spoeling, wordt het tweede bedieningsdeel 12, ondermeer gevormd door de trekstang 19 en de ring 15, *026689- 10 geactiveerd. De trekstang 19 en de ring 15 worden omhoog bewogen (pijl P), waarbij de overloopbuis 7 aan de bovenrand 16 van zijn vernauwde deel 18 wordt meegenomen, zodat ook de klep 2 weer van de zitting 5 gelicht wordt en de 5 uitstroomopening 3 vrijkomt. Door de beweging van de ring 15 en de daarin gelagerde zwenkas 14 wordt ook het verzwaringslichaam 13 omhoog bewogen. Daarbij komt de nok 28 vrij van de bovenrand 27 van het huis 23.

Doordat het verzwaringslichaam 13 de gedaante heeft 10 van een open houder, zal deze bij de beweging omhoog als het ware water uit de stortbak "scheppen", waardoor een weerstandskracht op de houder 13 wordt uitgeoefend. Het denkbeeldig aangrijpingspunt van deze weerstandskracht, in feite het zwaartepunt van het verzwaringslichaam 13, ligt, 15 doordat de houder 13 zich slechts ten dele rond de overloopbuis 7 uitstrekt, buiten deze buis 7, terwijl de zwenkas 14 aan de tegenover gelegen zijde van de buis 7 gelagerd is. Hierdoor resulteert de weerstandskracht op de houder 13 in een moment om de zwenkas 14, dat de bodem 21 van 20 de houder 13 en de daarmee verbonden aangrijpingselementen 20 in de richting van de overloopbuis 7 dwingt (pijl R). Daarbij komen de aangrijpingselementen 20 op de onderrand 17 van het vernauwde buisdeel 18 te rusten, zodat de overloopbuis 7 en dus ook de klep 2 belast wordt met het gewicht van het 25 verzwaringslichaam 13, wanneer het waterniveau in de stortbak eenmaal tot onder het verzwaringslichaam 13 gezakt is. De relatief grote afstand tussen de zwenkas 14 en de aangrijpingselementen 20 zorgt ervoor, dat deze elementen stevig op de onderrand 17 gedrukt worden. Het extra gewicht 30 op de overloopbuis 7 leidt ertoe dat de klep 2 versneld terug zakt op de zitting 5, en dus maar een deel van het water in de stortbak wordt afgegeven, zodat slechts een gedeeltelijke spoeling wordt uitgevoerd.

1026899- 11

Omdat het verzwaringslichaam 13 van een kunststof vervaardigd kan zijn die nagenoeg dezelfde dichtheid heeft als water, bestaat het risico dat dit aan het eind van een bruuske trekbeweging door zal zwaaien omhoog. Ook zou het 5 verzwaringslichaam 13 door kolkende stroming in de stortbak omhoog gezwenkt kunnen worden, zodat de aangrijping op de overloopbuis 7 niet tot stand komt. Om dit alles te voorkomen, kunnen er (hier niet getoonde) voorzieningen zijn om een dergelijke opwaartse zwenkbeweging van het 10 verzwaringslichaam 13 tegen te gaan. Deze voorzieningen kunnen bestaan uit een aanslag, bijvoorbeeld op het huis 23 bevestigd, die in aangrijping komt met de bovenrand van het verzwaringslichaam 13 en zo de zwenkbeweging omhoog tegengaat. Het is echter ook mogelijk de openhouder duidelijk 15 zwaarder te maken dan het omringende water, bijvoorbeeld door het toevoegen van een ballastgewicht.

In plaats van aangrijpingselementen 20 aan de onderzijde van de houder 13, is het natuurlijk ook mogelijk een aangrijpingselement 120 aan de bovenzijde van de houder 20 113 te vormen (fig. 5). Daarbij dient dit aangrijpingselement 120 dan aan dezelfde zijde van de overloopbuis 107 geplaatst te zijn als de zwenkas 114, om bij verdraaiing van de houder 113 in aangrijping te komen met de buis 107. Bij deze uitvoering is het aangrijpingselement 120 overigens 25 aangebracht op een arm 130, teneinde een behoorlijke afstand tot de zwenkas 114 te creëren. Het aangrijpingselement 120 is daarbij uitgevoerd als een haak, die om een nok 131 op de overloopbuis 107 kan grijpen.

Bij weer een andere uitvoeringsvorm, waarbij het 30 aangrijpingselement 220 aan dezelfde zijde van de overloopbuis 207 ligt als de zwenkas 214 (fig. 6), is deze zwenkas 214 nabij de bodem 221 van de houder 213 geplaatst, teneinde de afstand tot het aangrijpingselement 220 te 1026899- * 12 maximaliseren. Het aangrijpingselement 220 heeft in dit voorbeeld de gedaante van een enkele, centrale nok, die aangrijpt op een rondlopende ribbe 231 op de overloopbuis 207. Hierdoor is deze variant, net als die van fig. 1 tot 4, 5 in hoofdzaak rotatiesymmetrisch, hetgeen met zich meebrengt dat de verschillende onderdelen in een willekeurige stand gemonteerd kunnen worden. Zo wordt de installatie van de spoelinrichting aanzienlijk vereenvoudigd.

De uitvinding maakt het zo met eenvoudige middelen en 10 een minimum aan onderdelen mogelijk een betrouwbaar werkende spoelinrichting te vormen, die de keuze biedt tussen een volledige en een gedeeltelijke spoeling.

Hoewel de uitvinding hiervoor is toegelicht aan de hand van een aantal voorbeelden, zal het duidelijk zijn dat 15 deze daartoe niet is beperkt. Zo zou het verzwaringslichaam anders van vorm en uitvoering kunnen zijn dan hier getoond, en bijvoorbeeld in plaats van een zwenkbeweging om een as een schuifbeweging langs een geleiding kunnen uitvoeren. Ook de vorm en uitvoering van het of elk aangrijpingselement zou 20 anders gekozen kunnen worden. De omvang van de uitvinding wordt dan ook uitsluitend bepaald door de nu volgende conclusies.

1026099“

Claims (10)

1. Inrichting voor het spoelen van een watercloset, omvattende een klep voor het afsluiten van een uitstroomopening van een stortbak van het watercloset, tenminste één met de klep verbonden drijver, selectief met de 5 klep te verbinden middelen voor het verzwaren daarvan, en middelen voor het bedienen van de klep, welke bedieningsmiddelen ingericht zijn voor het naar keuze lichten van uitsluitend de klep of de klep in combinatie met de verzwaringsmiddelen, met het kenmerk, dat de 10 bedieningsmiddelen een eerste, rechtstreeks op de klep werkend deel en een tweede, op de verzwaringsmiddelen werkend deel omvatten, en de verzwaringsmiddelen onder invloed van een tweede bedieningsdeel beweegbaar zijn tussen een klep vrijlatende ruststand en een verzwaringsstand, waarin zij de 15 klep belasten.

2. Spoelinrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de verzwaringsmiddelen tenminste één verzwaringslichaam omvatten, dat zwenkbaar is om een op afstand van zijn zwaartepunt gelegen as.

3. Spoelinrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het tenminste ene verzwaringslichaam de gedaante heeft van een aan de bovenzijde open houder.

4. Spoelinrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het eerste bedieningsdeel 25 een de klep dragende, langs de verzwaringsmiddelen beweegbare buis omvat, en de verzwaringsmiddelen tenminste één in de verzwaringsstand op de buis aangrijpend element vertonen.

5. Spoelinrichting volgens conclusie 2 of 3 en 4, met het kenmerk, dat het tweede bedieningsdeel een de buis 30 verschuifbaar opnemende, de zwenkas van het tenminste ene verzwaringslichaam dragende ring omvat. 1026899-

6. Spoelinrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de zwenkas aan één zijde van de buis gelegen is en het tenminste ene verzwaringslichaam de buis althans ten dele omsluit.

7. Spoelinrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de zwenkas nabij de bovenzijde van het tenminste ene verzwaringslichaam en het tenminste ene aangrijpingselement nabij de onderzijde daarvan gevormd is.

8. Spoelinrichting volgens één der voorgaande 10 conclusies, gekenmerkt door middelen voor het in hun ruststand ondersteunen van de verzwaringsmiddelen.

9. Spoelinrichting volgens één der conclusies 5 tot 7 en 8, met het kenmerk, dat de steunmiddelen een de buis en het tenminste ene verzwaringslichaam omsluitend cilindrisch 15 huis omvatten.

10. Watercloset, omvattende een pot en een daarmee via een stortbuis verbonden stortbak, waarin een spoelinrichting volgens één der voorgaande conclusies is opgenomen. 1026899-