NL1022672C2 - Manoeuvreerinrichting voor niet aangedreven wagens. - Google Patents

Description

Titel: Manoeuvreerinrichting voor niet aangedreven wagens.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een manoeuvreerinrichting voor niet aangedreven wagens, omvattende twee aandrijfbare rollen voor het aandrijven van 5 tegenover liggende wagenwielen, waarbij elke rol op een drager is aangebracht, welke drager verplaatsbaar op een frameconstructie is aangebracht, en welke frameconstructie van bevestigingsmiddelen voor bevestiging aan het onderstel van die wagen is voorzien, waarbij tussen die drager en die frameconstructie bedieningsmiddelen zijn aangebracht om die dragers gemeenschappelijk ten opzichte van die frameconstructie te 10 verplaatsen, teneinde die rollen in en uit aangrijping met die wielen van die wagen te brengen, welke bedieningsmiddelen zich in hoofdzaak rechtlijnig tussen die twee dragers uitstrekken.

Een dergelijke inrichting is bekend uit US 3826324 A. Daarin wordt een constructie 15 beschreven die bediend wordt met behulp van een centrale kabel. Door aan deze kabel te trekken wordt een zich loodrecht op de rijrichting van de wagen uitstrekkende stang geroteerd en door deze rotatie worden deze rollen tegen de banden van het voertuig getrokken respectievelijk daar vanaf bewogen.

20 Hoewel een dergelijke inrichting lijkt te voldoen is gebleken, bestaat het nadeel dat een grote kracht nodig is waarmee de rollen tegen de banden gedrukt moeten worden. Immers een dergelijke manoeuvreerinrichtingen worden voor caravans en dergelijke gebruikt, die vaak vanuit een ongunstige positie (enigszins weggezakt) bewogen dienen te worden, waarbij bovendien ook het geval voorkomt dat de wielen nat zijn waardoor 25 de aangrijping tussen rol en band minder efficiënt is. Gebleken is dat met de eenvoudige kabelinrichting zoals voorgesteld in het bovengenoemde Amerikaanse octrooischrift onvoldoende bedieningskracht opgebracht kan worden om de dragers met de rollen tegen de wielen te drukken.

30 Het is daarom het doel van de onderhavige uitvinding in een constructie te voorzien waarmee het enerzijds mogelijk is grotere krachten op te brengen waarbij anderzijds de constructie verhoudingsgewijs eenvoudig uitgevoerd dient te worden.

1022672 I Dit doel wordt bij een hierboven beschreven manoeuvreerinrichting verwezenlijkt doordat elke drager voorzien is van een arm zodanig uitgevoerd dat bij verplaatsing door die bedieningsmiddelen in een richting in hoofdzaak in de uitbreidingsrichting van die bedieningsmiddelen, de drager naar en van het wiel bewogen wordt.

Door de constructie volgens de onderhavige uitvinding zal de met de drager verbonden arm op het aangrijppunt met de bedieningsmiddelen een beweging in hoofdzaak evenwijdig met de "as" van de wagen uitvoeren. Een dergelijke beweging wordt door de arm omgezet naar een beweging van de drager naar het wiel toe respectievelijk van 10 het wiel af. Door deze combinatie is het mogelijk grote krachten op te brengen. In het algemeen zullen dit drukkrachten zijn, waarbij de armen van tegenover liggende dragers uit elkaar gedrukt worden. Daardoor kunnen hoge krachten op elke drager aangebracht worden.

15 Er bestaan verschillende mogelijkheden om de armen in de richting van de as van het voertuig te bewegen. Volgens een eerste van voordeel zijnde uitvoering bevatten de bedieningsmiddelen een roteerbare schroefstang en zijn de armen nabij de uiteinden voorzien van enigerlei moerconstructie. Deze moerconstructie grijpt aan op de armen en door rotatie van de schroefstang vindt verplaatsing van de moeren plaats. De 20 schroefstang zelf kan daarbij onverplaatsbaar zijn ten opzichte van het onderstel van de wagen. Volgens een bijzonder eenvoudige uitvoering is een doorgaande schroefstang aanwezig, die aan het ene uiteinde van een links-schroefdraad en aan het andere uiteinde van een rechts-schroefdraad voorzien is. Bovendien kan op een of beide uiteinden van een schroefstang een aangrijpkop voor een elektrische aandrijving zoals 25 een accuboormachine aanwezig zijn.

Het is ook mogelijk om een motorisch aangedreven schroefstang te gebruiken. In een dergelijk geval is het mogelijk uit te gaan van twee schroefstanghelften, waarbij de motor zich tussen de twee schroefstangen bevindt. In een dergelijk geval kunnen de 30 schroefstangen een verschillende draairichting hebben.

Volgens een andere van voordeel zijnde uitvoering omvatten de bedieningsmiddelen een stang met variabele lengte. Een dergelijke variabele lengte kan verkregen worden 1n?2R72 3 met behulp van een hydraulische zuiger-cilindereenheid. Begrepen dient te worden dat ook op andere wijze de lengte van een stang veranderbaar is, zoals met schroefdraadconstructies en dergelijke.

5 Bij alle uitvoeringen kunnen blokkeerpennen of andere constructies aanwezig zijn om hetzij de tegen het wiel gedrukte positie van de drager hetzij de van het wiel afbewogen positie van de drager vast te leggen. Daardoor kan ongewenste beweging voorkomen worden. De arm kan verbonden zijn met een scharnierend daarop aangebrachte hulparm, die afsteunt op de ffameconstructie respectievelijk het onderstel van het 10 voertuig.

De uitvinding heeft eveneens betrekking op een wagen voorzien van een manoeuvreerinrichting, omvattende twee aandrijfbare rollen voor het aandrijven van tegenover liggende wagenwielen, waarbij elke rol op een drager aangebracht is, welke 15 drager verplaatsbaar ten opzichte van het onderstel van die wagen aangebracht is en waarbij tussen die drager en dat onderstel bedieningsmiddelen zijn aangebracht om die dragers gemeenschappelijk ten opzichte van dat frame te verplaatsen, teneinde die rollen in en uit aangrijping met die wielen van die wagen te brengen, welke bedieningsmiddelen zich in hoofdzaak rechtlijnig tussen die twee dragers uitstrekken, 20 waarbij elke drager voorzien is van een arm zodanig uitgevoerd dat bij verplaatsing door die bedieningsmiddelen in een richting in hoofdzaak in de uitbreidingsrichting van die bedieningsmiddelen, de drager naar en van het wiel bewogen wordt.

De uitvinding zal hieronder nader aan de hand van in de tekening afgebeelde 25 uitvoeringsvoorbeelden verduidelijkt worden. Daarbij tonen:

Fig. 1 in perspectief een wagen voorzien van de inrichting volgens de uitvinding;

Fig. 2 een detail van de in fig. 1 getoonde constructie met de rol tegen het wiel gedrukt; 30

Fig. 3 het detail volgens fig. 2 met de rol van het wiel verwijderd;

Fig. 4 een eerste variant van de inrichting volgens de uitvinding in bovenaanzicht; 1 Π ? ? p. 7 7 H Fig. 5 een tweede variant van de onderhavige uitvinding; en

Fig. 6 een derde variant van de onderhavige uitvinding.

In fig. 1 is met 1 een wagen aangegeven. Van deze wagen is slechts het onderstel 2 getoond. De bovenbouw kan een laadbak, caravan of dergelijke omvatten. De wielen zijn met 3 aangegeven. Op zowel het linker- als rechterwiel 3 grijpt een manoeuvreerinrichting 4 aan. Details daarvan blijken uit figuur 2 en 3. De 10 manoeuvreerinrichting 4 bestaat uit een frameconstructie, die voor beide I manoeuvreerinrichtingen 4 gemeenschappelijk is en met 5 aangegeven is. Deze is op H enigerlei wijze bevestigd aan het onderstel 2 van de wagen. Begrepen zal worden dat I bij het vanaf de producent voorzien van de wagen van de manoeuvreerinrichting I bepaalde delen van de frameconstructie weggelaten kunnen worden of geïntegreerd 15 kunnen worden in het onderstel.

I Met de frameconstructie 5 is een drager 6 scharnierend verbonden. Het scharnierpunt is met 9 aangegeven. Bij het vrije uiteinde van de drager 6 bevindt zich een rol 7. Deze wordt aangedreven door een elektrische motor 21. Door het aandrukken van rol 7 tegen I 20 het betreffende wiel, kan door rotatie van de motor en zo de beweging van de rol de I betreffende wagen gemanoeuvreerd worden. Het verplaatsen van de drager 6 en zo de I rol 7 vindt plaats door middel van een op het vrije einde van de drager bevestigde I eindplaat 8. Deze plaat kan losneembaar zijn voor het eenvoudig vervangen van de rol I of vast aan de drager bevestigd zijn waardoor het vervangen van de rol op andere meer 25 gecompliceerde wijze plaats dient te vinden. De plaat 8 is voorzien van een scharnier I 11 waarop tevens een hefboom 10 aangrijpt. De andere zijde van de hefboom 10 is voorzien van een moerachtig deel 12, dat eveneens kan scharnieren binnen hefboom I 10. Tussen de scharnieren 11 en 12 is een verder scharnier 17 aanwezig waarop een I arm 16 aangrijpt, die via scharnier 18 scharnierend verbonden is met steun 19, welke I 30 deel van de frameconstructie uitmaakt.

I 1Π22 R7 2 5

Aan beide zijden van de wagen bevindt zich een dergelijke steun 19. Daartussen strekt zich een schroefstang 13 uit, die aan beide einden van een schroefdraaddeel 14 resp. 15 voorzien is. Het schroefdraad 14 resp. 15 heeft onderling tegengestelde zin.

5 Schroefstang 13 is aan beide einden van een (bijvoorbeeld zeskantige) schroefkop 20 voorzien. Door draaiing van de schroefkop 20 aan een van beide zijden wordt de schroefstang over de hele lengte in rotatie gebracht. Door de opsluiting tussen de steunen 19 is beweging in langsrichting daarvan niet mogelijk.

10 Bij rotatie van de schroefkop 20, zal zoals getoond in fig. 2 en 3, schroefdraad 14 roteren. Dit schroefdraad 14 grijpt aan in moer 12. Omdat het schroefdraad 14 onverplaatsbaar is, zal de moer 12 zich verplaatsen en zo de hefboom 10. Bij de juiste plaatsing van de arm 16 kan een optimale krachtoverbrenging naar scharnierpunt 11 verkregen worden, zodat eindplaat 8 beweegt uit de in fig. 2 getoonde positie waarbij 15 rol 7 tegen het wiel aandrukt, naar de positie getoond in fig. 3.

Onder het schroefdraad aan de andere zijde van de wagen (niet afgebeeld) tegengestelde zin heeft, zal bij draaiing in dezelfde richting hetzelfde bewegingsmechanisme verlopen. Daardoor is het mogelijk vanaf een zijde van de 20 wagen bij de dragers 6 van en naar het wiel te bewegen door bediening van de schroefkop 20.

Deze bediening kan verwezenlijkt worden met behulp van bijvoorbeeld een accuboormachine met passend opzetstuk.

25

Niet afgebeelde vergrendelingen kunnen aanwezig zijn, die in een van de in fig. 2 en 3 getoonde eindposities van de drager, deze drager vergrendelen ten opzichte van de frameconstructie 5, zodat geen onbewust verplaatsen van de drager tijdens het rijden plaats kan vinden.

30

Door de hier getoonde constructie zal nabij het punt van contact tussen rol 7 en het wiel 3 de hefboom 10 bijna gestrekt staan (fig. 2). In deze stand zal bij een bepaalde verplaatsing van moer 12 een verhoudingsgewijs geringe verplaatsing bij scharnier 11 0 2 2 R 7 2 Η plaatsvinden. Dat wil zeggen, tijdens de verplaatsing, uit de toestand getoond in fig. 3 H naar de toestand in fig. 2, zal tijdens een eerste deel van het traject bij een omwenteling van de schroefkop een verhoudingsgewijs grote verplaatsing van de eindplaat 8 plaats vinden bij het opleggen van een geringe kracht. Bij het einde, dat wil zeggen bij het 5 bereiken van de positie getoond in fig. 2, zal bij dezelfde rotatie van de schroefkop een aanzienlijk geringere verplaatsing naar het wiel toe van de eindplaat 8 respectievelijk rol 7 plaats vinden maar zal de opgebrachte kracht veel hoger zijn. Daardoor is het mogelijk met een verhoudingsgewijs eenvoudige constructie in een snelle bediening te voorzien die bovendien een hoge aandrukkracht mogelijk maakt.

H De verbinding 13 tussen de schroefdraaddelen 14 en 15 is uitsluitend uitgevoerd voor het overbrengen van de rotatie. Immers bij het uitoefenen van druk met rol 7 tegen het wiel bestaat een trekkracht tussen moer 12 en scharnier 18 resp. steun 19 zoals getoond in fig. 2 en 3.

Varianten van de uitvinding zullen bij degene bekwaam in de stand der techniek dadelijk opkomen. Enkele voorbeelden zijn in de figuren 4-6 getoond.

In fig. 4 is de manoeuvreerinrichting in het geheel met 24 aangegeven. Het aan te 20 drijven wiel is met 23 aangegeven. Dragers 26 zijn aanwezig voorzien van rollen 27.

Deze dragers 26 zijn schamierbaar om scharnieren 29. De dragers 26 zijn elk voorzien I van een constructie overeenkomstig fig. 1-3. Deze omvat aan twee zijden I stangdraaddelen 33 en 34. Deze stangdelen worden roterend aangedreven door een centrale elektromotor 22. Daarbij kan rotatie steeds in dezelfde richting plaats vinden, 25 in welk geval schroefdraad 33 en 34 een tegengestelde zin hebben of kan verplaatsing in tegenover gestelde zin plaats vinden waarbij het schroefdraad 33 en 34 identiek kan zijn.

In fig. 5 is een verder voorbeeld afgebeeld. De manoeuvreerinrichting is hier met 44 30 aangegeven. Drager 46 is op de aan de hand van fig. 1 getoonde wijze scharnierend aangebracht en voorzien van rol 47. Op de eindplaat 48 is steeds een hefboom 50 aangebracht. Via een scharnierende kantelplaat 51 wordt beweging van de hefboom 50 omgezet naar een beweging van stang 54 resp. 55. In het midden bevindt zich een vijzel ') i. \ Γ . . .

7 49 waarmee de stangen 54, 55 naar elkaar toe respectievelijk van elkaar af te bewegen zijn. Elk ander mechanisme om de stangen 54, 55 naar elkaar toe respectievelijk van elkaar af te bewegen is voorstelbaar.

5 Een verdere variant met naar elkaar toe bewegende stangen is in fig. 6 getoond. Daarbij is de frameconstructie met 69 aangegeven voorzien van een steun 70. Daaraan zijn armen 71 scharnierend bevestigd.

Aan dragers 66 die op de aan de hand van fig. 1 beschreven wijze gescharnierd zijn, 10 zijn op de eindplaten 70 hefbomen bevestigd. Hefboom 70 is aan arm 71 bevestigd. In hetzelfde scharnier 65 komt stang 64 uit. Deze kunnen met behulp van een bedieningsmechanisme 68, zoals een (hydraulische, pneumatische, electrische) vijzel, naar elkaar toe en van elkaar afbewogen worden voor het van/naar de wielen bewegen van de aandrijfrollen.

15

Zoals hierboven aangegeven zijn vele varianten mogelijk zonder buiten bereik van de onderhavige uitvinding te geraken en deze varianten komen dadelijk op bij degene bekwaam in de stand der techniek en liggen binnen het bereik van de bijgaande conclusies.

1022072

Claims (8)

1. 2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij die bedieningsmiddelen een roteerbare schroefstang omvatten en die schamierconstructie van een daarop aangrijpende moer I voorzien is. I 20
2. 3. Inrichting volgens conclusie 2, waarbij die schroefstang aan de uiteinden daarvan voorzien is van schroefdraad met tegenover gestelde zin.
3. 4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij de frameconstructie I 25 van een steun voorzien is voor het roteerbaar en lineair onverplaatsbaar opnemen van die aandrijving.
4. 5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij die hefboom van een scharnier voorzien is, I waaraan een arm bevestigd is die anderzijds scharnierend met die frameconstructie I 30 verbonden is.
5. 6. Inrichting volgens een van de conclusies 2-5 omvattende een aandrijfmotor (22) voor die schroefspil. I * o o O .7« 7 O t
6. 7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, waarbij die bedieningsmiddelen een stangconstructie met veranderlijke lengte omvatten.
7. 8. Inrichting volgens conclusie 7 omvattende een vijzel.
8. 9. Wagen voorzien van een manoeuvreerinrichting, omvattende twee aandrijfbare rollen voor het aandrijven van tegenover liggende wagenwielen waarbij elke rol op een drager aangebracht is, welke drager verplaatsbaar ten opzichte van het onderstel van die 10 wagen aangebracht is en waarbij tussen die drager en dat onderstel bedieningsmiddelen zijn aangebracht om die dragers gemeenschappelijk ten opzichte van dat frame te verplaatsen, teneinde die rollen in en uit aangrijping met die wielen van die wagen te brengen, welke bedieningsmiddelen zich in hoofdzaak rechtlijnig tussen die twee dragers uitstrekken, met het kenmerk, dat elke drager voorzien is van een arm (10, 30, 15 50, 70) zodanig uitgevoerd dat bij verplaatsing door die bedieningsmiddelen in een richting in hoofdzaak in de uitbreidingsrichting van die bedieningsmiddelen, de drager naar en van het wiel bewogen wordt. -V r\ ^ -? O I; U .·- i ί L