NL1016631C2

NL1016631C2 - Inrichting met een meervoudig toiletverzorgende werking.

Info

Publication number: NL1016631C2
Application number: NL1016631A
Authority: NL
Inventors: Petrus Henricus Aloysius Ni Hn
Original assignee: Sara Lee De Nv
Priority date: 2000-11-17
Filing date: 2000-11-17
Publication date: 2002-05-22
Also published as: NZ525776A; MXPA03004343A; JP4116432B2; PL361099A1; NO20032231L; AU2002222782B2; BR0115425B1; BR0115425A; ATE524619T1; SK5642003A3; US20040060103A1; CN1486379A; IL155915A; CA2429096C; BG64801B1; EA004816B1; ES2373541T3; EP1341974A1; JP2004520499A; AU2278202A

Description

Titel: Inrichting met een meervoudig toiletverzorgende werking.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting met een meervoudig toiletverzorgende werking, voorzien van een reservoir voor een actieve substantie en ophangmiddelen voor het zodanig ophangen van de inrichting aan de rand van een toiletpot, dat bij elke spoelbeurt een 5 actieve substantie wordt afgestaan aan het spoelwater in de toiletpot. Het reservoir kan een actieve vloeistof be vatten, doch ook een reinigingsblok van een actieve, in water oplosbare substantie.

Voor zover het reservoir geschikt is voor een actieve vloeistof, is een dergelijke inrichting bekend uit de Europese octrooiaanvrage 0 785 315. De 10 meervoudige werking van deze bekende inrichting bestaat in een reiniging van de toiletpot bij elke spoelbeurt en een permanente verspreiding van een frisse geur in de toiletruimte. De flacon omvat daartoe een reservoir voor een reiningingsvloeistof waarin een vluchtige stof voor de verspreiding van een frisse geur is opgelost. Het afgifte-element kan worden gevormd door 15 een poreuze massa via welke de inhoud van het reservoir in verbinding staat met de omgevingslucht. Met behulp van een vloeistofuitstroomopening en een luchttoevoeropening, beide van geschikt gekozen afmetingen, wordt de vloeistofdruk op de poreuze massa steeds in hoofdzaak gelijk gehouden en onafhankelijk van het vloeistofniveau in het reservoir, zodat gedurende 20 de gehele gebruiksduur van de flacon telkens een in hoofdzaak constante verzadiging van het poreuze materiaal wordt bewerkstelligd. Na elke spoelbeurt wordt deze verzadigingstoestand hersteld, terwijl via de poreuze massa een permanente verspreiding van de vluchtige component plaatsvindt. In plaats van een poreuze massa kan het afgifte-element ook 25 worden gevormd door één of meer sterk vernauwde uitstroomopeningen of t door een van nauwe doorstroomopeningen voorziene plug in de uitstroomopeningen van de compartimenten.

, A V *. ...

\ <J * c.o ; $1 2

Alhoewel een dergelijk inrichting in de praktijk goed voldoet, is de toepassing beperkt; naast de genoemde tweevoudige toiletverzorgendewerking, is het gewenst de inrichting een meer dan tweevoudige werking te geven. Zo kan het bijvoorbeeld gewenst zijn dat 5 tevens een component wordt verspreid die zorg draagt voor het tegengaan van kalkvorming en/of een component met een blekende werking. Deze componenten kunnen veelal niet worden gecombineerd met de reeds in het reservoir aanwezige componenten.

Het doel van de uitvinding is dan ook een inrichting met een 10 meervoudig toiletverzorgende werking te verschaffen, die in dit opzicht een ruimere toepassing mogelijk maakt dan de reeds bekende inrichting.

Overeenkomstig de uitvinding heeft daartoe de inrichting, zoals deze in de aanhef is omschreven, het kenmerk, dat het reservoir is voorzien van ten minste twee compartimenten voor een actieve substantie. Voor 15 zover de ten minste twee compartimenten zijn gevuld met een actieve vloeistof, heeft de inrichting voorts het kenmerk, dat deze is voorzien van een houder, een losneembaar met de houder verbonden flacon met een reservoir dat de ten minste twee compartimenten omvat, en een afgifte-element, dat zich, wanneer de inrichting is opgehangen aan de rand van de 20 toiletpot, bevindt in de weg van het spoelwater in de toiletpot voor het hieraan bij elke spoelbeurt toevoegen van een actieve vloeistof, waarbij de inhoud van de compartimenten in een constante verbinding staat met het afgifte-element.

Zodra in het reservoir meerdere compartimenten worden 25 aangebracht, doet zich het probleem voor dat de vloeistoffen in deze compartimenten een verschillende viscositeit kunnen hebben. Op grond van deze verschillende viscositeiten en voorts op grond van variaties in de omvang van de vloeistofuitstroomopeningen van de compartimenten kan de uitstroomsnelheid van de vloeistoffen verschillen, zodat het ene 30 compartiment sneller leeg is dan het andere. Een dergelijk verschil kan 3 oplopen tot een tijdsduur van enkele dagen. Om dit tegen te gaan, dient er voor gezorgd te worden dat de onderdruk in beide luchtruimten gelijk is. Overeenkomstig de uitvinding is dit gerealiseerd doordat een verbindingselement aanwezig is met behulp waarvan de compartimenten 5 met elkaar in verbinding kunnen worden gebracht.

Zoals hiervoor is vermeld, is de flacon losneembaar verbonden met de houder. De flacon kan los van de houder worden verspreid, waarbij dan uiteraard de vloeistoffen in de compartimenten niet met elkaar mogen vermengen. De uitvinding heeft daarom verder het kenmerk, dat het 10 verbindingselement, voordat de flacon op de houder is aangebracht, de compartimenten gescheiden van elkaar afsluit. In samenhang daarmee omvat het verbindingselement bij voorkeur afsluit- en vrijgavemiddelen met behulp waarvan, wanneer de flacon op de houder wordt aangebracht of kort daarvoor of daarna, de luchtruimten in elk van de compartimenten met 15 elkaar in verbinding worden gebracht. De verbinding tussen de beide luchtruimten kan bij het aanbrengen van de flacon op de houder direct tot stand worden gebracht. Ook is het mogelijk dat dit geschiedt door het handmatig bedienen van een knop; dit kan dan kort voor het aanbrengen van de flacon op de houder plaatsvinden of kort daarna.

20 In een concrete uitvoeringsvorm heeft de inrichting het kenmerk, dat twee compartimenten aanwezig zijn, en het verbindingselement is voorzien van een in elk van de compartimenten aangebracht open buisvormig element, waarvan het boveneinde uitmondt in een betreffende luchtruimte en van welke buisvormige elementen de beide ondereinden met 25 elkaar in verbinding staan, en dat voorts de afsluit- en vrijgave middelen worden gevormd door een tweetal staafvormige elementen, waarvan elke zich door een betreffend buisvormige element uitstrekt en waarvan elk, zolang de flacon nog niet op de houder is aangebracht, het betreffend buisvormig element afsluit en, wanneer de flacon op de houder wordt 30 aangebracht, de luchtruimten met elkaar in verbinding brengt. Dit 4 betekent dat, zodra de flacon op de houder is aangebracht, de inrichting rechtop moet worden gehouden en in deze stand moet worden op gehangen aan de rand van de toiletpot, opdat de vloeistoffen in de beide compartimenten niet met elkaar vermengen. Het verbindingselement met 5 de afsluit- en vrijgavemiddelen kan ook worden gevormd door een omhoog en omlaag beweegbaar scheidingsplaatje of een kraantje.

Voorts blijkt het gunstig te zijn wanneer de inrichting, zoals deze tot dusverre is beschreven, wordt gecombineerd met een reinigingsblok. Overeenkomstig de uitvinding is daartoe het reservoir voorzien van een 10 verder compartiment met een daarin aangebracht blok van een actieve substantie dat zich, wanneer de inrichting is opgehangen aan de rand van de toiletpot, eveneens bevindt in de weg van het spoelwater in de toiletpot voor het hieraan bij elke spoelbeurt toevoegen van een in het spoelwateropgeloste hoeveelheid van de actieve substantie.

15 Aan de rand van een toiletpot op te hangen inrichtingen bestaande uit een houder waarin een plat liggend reinigingsblok is aangebracht zijn reeds lang bekend en hebben het nadeel dat geen continue afgifte van substantie aan het spoelwater wordt verkregen, dat de oplosbaarheid van de substantie veelal ontoereikend is en dat het reinigingsblok, naarmate het 20 kleiner wordt, sterk verbrokkelt. Deze nadelige effecten doen zich met name voor omdat bij het spoelen het spoelwater over het gehele blok stroomt. Om te voorkomen dat deze nadelige effecten zich voordoen bij de gecombineerde inrichting volgens de uitvinding, is het blok zodanig gevormd en opgesteld dat het gedurende het grootste deel van zijn gebruiksduur tijdens 25 spoelbeurten slechts gedeeltelijk met het spoelwater in contact komt.

Hierdoor wordt steeds door slechts een deel van het blok actieve substantie aan het spoelwater afgegeven. Het overige gedeelte van het blok blijft droog. Wanneer bovendien het blok zodanig is samengesteld en opgesteld dat gedurende het grootste deel van de gebruiksduur van het blok het met het 30 spoelwater in contact komende deel daarvan constant is, wordt een ï ’-,1 ' , »i */.

9 - W' v «1 5 gelijkmatige afgifte van actieve substantie verkregen. Immers, omdat bij elke spoelbeurt een klein gedeelte van het blok oplost, zakt het gehele blok iets naar beneden, waardoor na elke spoelbeurt een vrijwel gelijk oppervlak van het blok met het spoelwater in contact komt. Alleen tegen het einde van 5 de gebruiksduur kan een verminderde dosering aan het spoelwater optreden, terwijl op het allerlaatst toch nog een kans op verbrokkeling bestaat. Het is echter gebleken dat door de maatregelen overeenkomstig de uitvinding de gebruiksduur aanzienlijk kan worden verlengd in vergelijking met de bekende plat in het reservoir aangebrachte reinigingsblokken. In een 10 voorkeursuitvoeringsvorm is het blok balkvormig en vertikaal opgesteld.

In bovengenoemde concrete uitvoeringsvorm kan het verdere compartiment worden geïmplementeerd door dit tussen de twee vloeistofcompartimenten aan te brengen. Hierbij is het gunstig wanneer het verdere compartiment is voorzien van een uitstroomopening die op in 15 hoofdzaak dezelfde hoogte is gelegen als het afgifte-element.

De uitvinding heeft niet alleen betrekking op een inrichting, zoals hiervoor beschreven, maar ook op een afzonderlijk in het verkeer te brengen flacon met een reservoir bestaande uit meerdere compartimenten voor verschillende actieve substanties, bruikbaar in combinatie met een houder 20 zoals hiervoor beschreven.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de bijgaande tekening. Hierin toont:

Fig. 1 een lengtedoorsnede van een uitvoeringsvoorbeeld van de 25 inrichting overeenkomstig de uitvinding;

Fig. 2 een dwarsdoorsnede van dit uitvoeringsvoorbeeld op de door A in fig. 1 aangegeven hoogte;

Fig. 3 een dwarsdoorsnede van dit uitvoeringsvoorbeeld op de door B in fig 1 aangegeven hoogte; i * 6

Fig. 4 een lengtedoorsnede van dit uitvoeringsvoorbeeld, loodrecht op de lengtedoorsnede van fig. 1 op de door C in fig. 1 aangegeven plaats;

Fig. 5 een lengtedoorsnede van dit uitvoeringsvoorbeeld, loodrecht op de lengtedoorsnede van fig. 1 op de door D in fig. 1 aangegeven plaats; 5 Fig. 6 een lengtedoorsnede van dit uitvoeringsvoorbeeld, loodrecht op de lengtedoorsnede van fig. 1 op de door E in fig. 1 aangegeven plaats; en

Fig. 7 een schematisch weergegeven uitvoeringsvoorbeeld waar een rechtop in een compartiment opgesteld reinigingsblok is geïncorporeerd in een, gedeeltelijk weergegeven, verder uitvoeringsvoorbeeld van de 10 inrichting volgens de uitvinding.

In de figuren zijn gelijke delen met dezelfde verwijzingscijfers aangegeven.

Het in de figuren 1-6 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld van een 15 inrichting met een meervoudige toiletverzorgde werking overeenkomstig de uitvinding omvat een houder 1, een losneembaar met de houder verbonden flacon 2 met een reservoir voor een actieve vloeistof. Dit reservoir heeft hier twee compartimenten 3 en 4, gescheiden door een wand 36. De met de houder verbonden ophangmiddelen voor het ophangen van de inrichting aan 20 de rand van de toiletpot zijn hier niet weergegeven. Deze kunnen gelijk zijn aan die in de reeds genoemde Europese octrooiaanvrage 0 785 315. De inrichting is tevens voorzien van een afgifte-element 5 in de vorm van een poreuze, vloeistof opnemende massa, die, wanneer de flacon 2 op de houder 1 is gedrukt, steeds in vloeistofverbinding staat met de vloeistof in de 25 compartimenten 3 en 4. De poreuze massa 5 is zodanig in de houder 1 opgenomen, dat het zich in een baan van het spoelwater bevindt bij een aan de toiletpotrand op gehangen toestand van de inrichting. De poreuze massa kan bijvoorbeeld zijn uitgevoerd als een spons of als een plaatje gesinterd poreus materiaal.

7

De houder 1 is voorzien van een tweetal aansluitnippels 6 en 7 waarop een betreffende uitstroomopening 8, respectievelijk 9 van de compartimenten 3, respectievelijk 4 aansluitbaar is, zodat de uitstroomopeningen in de aan de toiletpotrand op gehangen toestand naar 5 beneden zijn gericht. De uitstroomopeningen 8 en 9 zijn in de op de aansluitnippel 6, respectievelijk 7 aangesloten toestand gedeeltelijk afgesloten door een afsluitwand 10, respectievelijk 11, waarvan elk is voorzien van ten minste één vloeistofdoorlaatopening 12, respectievelijk 13, die uitmondt in een kanaal 14, respectievelijk 15. De uitlaat van elk van 10 deze kanalen ligt met een beperkt oppervlak tegen de poreuze massa. De afsluitwand 10, respectievelijk 11 heeft voorts een luchttoevoeropening 16, respectievelijk 17, die in verbinding staat met de omgevingsdruk. De afmetingen van de vloeistofdoorlaatopening en de luchttoevoeropening zijn zodanig op elkaar afgestemd en op de viscositeit van de zich in het 15 vloeistofreservoir bevindende vloeistof, dat de vloeistofdruk op de poreuze massa steeds in hoofdzaak gelijk is en onafhankelijk is van het vloeistofniveau in het compartiment.

Zoals duidelijk is weergegeven in de figuren 1-6, is de houder 1 vervaardigd uit een eerste vormstuk 18, waarvan de ophangmiddelen deel 20 uitmaken. De aansluitnippels 6, 7, de afsluitwanden 10, 11 de vloeistofdoorlaatopeningen 12, 13, de luchttoevoeropeningen 16, 17, en de kanalen 14, 15 maken deel uit van een tweede vormstuk 19 dat via een klikverbinding losmaakbaar is verbonden met het eerste vormstuk 18. De poreuze massa 5 is ingeklemd tussen het eerste vormstuk 18 en het tweede 25 vormstuk 19. Het eerste vormstuk 18 omvat verder nog op de poreuze massa 5 aansluitende afvoergoten of capillairen 31 voor het tijdens een spoelbeurt afvoeren van in de poreuze massa 5 aanwezige vloeistof.

De uitstroomopeningen 8 en 9 van de flacon 2 zijn elk afgespoten door een verder niet weergegeven afsluitdop die bij plaatsing van de flacon 2 30 op de houder 1 in het betreffende compartiment wordt gedrukt, zodat de i Π ^ -~ v fi V 'e ·...; 8 compartimenten 3 en 4 worden geopend en de uitstroomopeningen 8 en 9 worden vrijgegeven. Aldus wordt bewerkstelligd dat bij plaatsen van de flacon 2 in de houder 1 tegelijkertijd de compartimenten 3 en 4 worden geopend. De afsluitdoppen kunnen zodanig zijn dat deze zullen drijven op de 5 vloeistof in de betreffende compartimenten; uiteraard kunnen zij ook scharnierend aan of nabij de uitstroomopeningen zijn aangebracht. De werking van de houder en de uitstroom van vloeistof uit een compartiment is overigens gelijk aan die welke is beschreven in de reeds genoemde Europese octrooiaanvrage 0 785 315, waarvan de inhoud wordt geacht deel 10 uit te maken van de hier gegeven beschrijving van de uitvoeringsvorm van de fïg. 1-6.

Zolang de flacon 2 nog niet is aangebracht op de houder 1, dienen de compartimenten van elkaar te zijn gescheiden, terwijl deze scheiding dient te worden opgeheven zodra de flacon 2 op de houder 1 is gebracht en de 15 luchtruimten 20 en 21 boven in de compartimenten 3, respectievelijk 4 met elkaar in verbinding worden gebracht, zodat de druk in de beide ruimtes steeds gelijk blijft en de uitstroming uit de beide compartimenten in de tijd in hoofdzaak gelijk zal zijn. Afgezien van de luchttoevoer door de luchttoevoeropeningen 16 en 17 en door de vloeistof in de compartimenten 20 heen, dienen de luchtruimten volledig afgesloten te zijn van de omgevingslucht. Om de druk in de beide luchtruimten steeds gelijk aan elkaar te doen zijn, is een verbindingselement 22 aanwezig dat is voorzien van een in elk van de compartimenten 3 en 4 aangebracht open buisvormig element 23, respectievelijk 24, waarvan het boveneinde uitmondt in een 25 betreffende luchtruimte en waarvan de beide onderuiteinden via een kamer 25 met elkaar in verbinding staan. Het verbindingselement omvat voorts afsluit- en vrij gave middelen die worden gevormd door een tweetal staafvormige elementen 26 en 27. Deze staafvormige elementen 26 en 27 strekken zich uit door een betreffend buisvormig element 23, respectievelijk 30 24 en zijn aan het bovenuiteinde voorzien van een afdichtplug 28, 9 respectievelijk 29. Zolang de flacon 2 nog niet op de houder is geplaatst, is het bovenuiteinde van de buisvormige elementen 23 en 24 door de afdichtpluggen 28, respectievelijk 29 afgesloten. Wanneer de flacon op de houder wordt geplaatst, worden de staafvormige elementen 26 en 27 tegen 5 een uitstekende rand 30 in het tweede vormstuk 19 omhoog gedrukt zodat de afdichtpluggen 28 en 29 verder in de luchtruimten 20, respectievelijk 21 worden gedrukt en er via het inwendige van de buisvormige elementen 23 en 24 en de kamer 25 een luchtverbinding tussen de beide luchtruimten 20 en 21 tot stand wordt gebracht. Zodra de flacon 2 op de houder 1 is 10 geplaatst, zal de inrichting min of meer rechtop moeten worden gehouden en in deze positie aan de toiletpotrand moeten worden opgehangen. Mocht tijdens het ophangen van de inrichting aan de rand van de toiletpot toch, door een schudbeweging, een weinig vloeistof uit de compartimenten in de buisvormige elementen 23 en 24 en dus in de kamer 25 terecht komen, dan 15 wordt deze vloeistof via het middelste gedeelte van het poreuze element afgevoerd bij komende spoelbeurten.

In het hier beschreven uitvoeringsvoorbeeld is het reservoir van de flacon voorzien van twee compartimenten. Meerdere compartimenten kunnen echter aanwezig zijn. Dit is op schematisch wijze aangegeven in fig. 20 7. Naast de twee vloeistofcompartimenten 3 en 4, waarvan de luchtruimten

20 en 21 weer met elkaar in verbinding zijn te brengen met behulp van een verbindingselement 32, is tussen deze beide compartimenten 3 en 4 een derde compartiment 33 aangebracht, waarin in dit uitvoeringsvoorbeeld een vast reinigingsblok 34 vertikaal opgesteld is aangebracht. Dit compartiment 25 33 is zodanig aangebracht dat bij een spoelbeurt op een door de pijl P

aangegeven wijze een hoeveelheid spoelwater vrijwel direct in het compartiment wordt gebracht via onderin, op een afstand van de bodem van het compartiment 33 aangebrachte spoelwatertoevoeropeningen. Via een nauwe uitstroomopening 35 stroomt het spoelwater met de daarin opgeloste 30 substantie van het reiningingsblok 34 gedurende enkele minuten in de 10 toiletpot om daarin een reinigende werking uit te oefenen. De uitstroomopening 35 bevindt zich daarbij op ongeveer dezelfde hoogte als het poreuze element 5.

De uitvinding is niet beperkt tot de hier aan de hand van de figuren 5 beschreven uitvoeringsvoorbeelden, doch omvat allerlei modificaties hierop, uiteraard voor zover deze vallen binnen de beschermingsomvang van de hiernavolgende conclusies.

Claims

1. Inrichting met een meervoudig toiletverzorgende werking, voorzien van een reservoir voor een actieve substantie en ophangmiddelen voor het zodanig ophangen van de inrichting aan de rand van een toiletpot, dat bij 5 elke spoelbeurt een actieve substantie wordt afgestaan aan het spoelwater in de toiletpot, met het kenmerk, dat het reservoir is voorzien van ten minste twee compartimenten voor een actieve substantie.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat deze is voorzien van een houder, een losneembaar met de houder verbonden flacon 10 met ten minste twee compartimenten voor een actieve vloeistof, en een afgifte-element, dat zich, wanneer de inrichting is opgehangen aan de rand van de toiletpot, bevindt in de weg van het spoelwater in de toiletpot voor het hieraan bij elke spoelbeurt toevoegen van een actieve vloeistof, waarbij de inhoud van de compartimenten in een constante verbinding staat met het 15 afgifte-element.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat een verbindingselement aanwezig is met behulp waarvan de compartimenten met elkaar in verbinding kunnen worden gebracht.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het 20 verbindingselement, voordat de flacon op de houder is aangebracht, de compartimenten gescheiden van elkaar afsluit.

5. Inrichting volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat het verbindingselement afsluit- en vrijgavemiddelen omvat met behulp waarvan, wanneer de flacon op de houder wordt aangebracht of kort 25 daarvoor of kort daarna, luchtruimten bovenin elk van de compartimenten met elkaar in verbinding worden gebracht.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat twee compartimenten aanwezig zijn, en het verbindingselement is voorzien van ? . ί C ' · A -ts’iK * <- ;·' ,·;*'> een in elk van de compartimenten aangebracht open buisvormig element, waarvan het boveneinde uitmondt in een betreffende luchtruimte en van welke buisvormige elementen de beide ondereinden met elkaar in verbinding staan, en dat voorts de afsluit- en vrijgave middelen worden 5 gevormd door een tweetal staafvormige elementen, waarvan elke zich door een betreffend buisvormige element uitstrekt en waarvan elk, zolang de flacon nog niet op de houder is aangebracht, het betreffend buisvormig element afsluit en, wanneer de flacon op de houder wordt aangebracht, de luchtruimten met elkaar in verbinding brengt.

7. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het reservoir is voorzien van een verder compartiment met een daarin aangebracht blok van een actieve substantie dat zich, wanneer de inrichting is opgehangen aan de rand van de toiletpot, eveneens bevindt in de weg van het spoelwater in de toiletpot voor het hieraan bij elke 15 spoelbeurt toevoegen van een in het spoelwater opgelost hoeveelheid van de actieve substantie.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat het blok zodanig is gevormd en opgesteld dat het gedurende het grootste deel van zijn gebruiksduur tijdens spoelbeurten slechts gedeeltelijk met het 20 spoelwater in contact komt.

9. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat het blok zodanig is samengesteld en opgesteld dat gedurende het grootste deel van de gebruiksduur van het blok het met het spoelwater in contact komende deel daarvan constant is.

10. Inrichting volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat het blok balkvormig is en vertikaal is opgesteld in het verdere compartiment.

11. Inrichting volgens een van de conclusies 6-10, met het kenmerk, dat het verdere compartiment is aangebracht tussen twee vloeistofcompartimenten.

12. Inrichting volgens een van de conclusies 6-11, met het kenmerk, dat het verdere compartiment is voorzien van een uitstroomopening die op in hoofdzaak dezelfde hoogte is gelegen als het afgifte-element.

13. Flacon met een reservoir bestaande uit meerdere compartimenten 5 voor verschillende actieve substanties, bruikbaar in combinatie met een houder zoals beschreven in een van de voorgaande conclusies.