NL1013747C2 - Voertuigblokkeringsinrichting. - Google Patents

Description

VOERTÜIGBLOKKERINGS INRICHTING

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het blokkeren van een voertuig, omvattende een langs een rijbaan opstelbare leibaan, een op de leibaan aangrijpende en geleid daarlangs verplaatsbare wagen die 5 voorzien is van dwars uitstekende wielaangrijpingsmidde-len en grendelmiddelen voor het vergrendelen van de wagen.

Een dergelijke inrichting is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 9302280. Daarbij zijn de 10 wielaangrijpingsmiddelen in dwarsrichting verplaatsbaar ten opzichte van de wagen.

Een inrichting van de onderhavige soort wordt in het bijzonder gebruikt bij laadperrons, waar een vrachtwagen met zijn laadopening aan de achterzijde tegen 15 een laadopening of perron van een magazijn kan worden gemanoeuvreerd. De inrichting voorkomt daarbij dat de vrachtwagen weg kan rollen, hetgeen bijzonder gevaarlijk is wanneer bijvoorbeeld met vorkheftrucks lading in en/of uit de vrachtwagen wordt getransporteerd.

20 De bekende inrichting is tamelijk gecompli ceerd. Deze omvat afzonderlijke aandrijfmiddelen voor de wagen en de wielaangrijpingsmiddelen.

De uitvinding beoogt dan ook een voertuigblok-keringsinrichting van de in de aanhef omschreven soort te 25 verschaffen die eenvoudig van constructie is.

Dit doel wordt met de inrichting volgens de uitvinding bereikt zoals gekenmerkt in conclusie 1. Bij de achterwaartse beweging van de wagen langs de leibaan komt het vooreinde van de wagen omhoog, bij het bewegen 30 langs het oplopende vooreinde van de leibaan. Een van de elementen van de wielaangrijpingsmiddelen aan het vooreinde van de wagen komt daarbij eveneens omhoog en kan aldus tegen de voorzijde van een wiel van het te blokkeren voertuig aanbewegen, teneinde dit op de beoogde 1013747 2 plaats te blokkeren. De inrichting kan bijzonder eenvoudig worden uitgevoerd aangezien geen afzonderlijke aan-drijfmiddelen voor de wagen en de wielaangrijpingsmidde-len nodig zijn. Door een geschikte uitvoering van de 5 wielaangrijpingsraiddelen kan de wagen door het te blokkeren wiel van de vrachtwagen worden meegenomen in achterwaartse richting en, na blokkering van de wagen ten opzichte van de leibaan, is het wiel geblokkeerd.

Een gunstige uitvoeringsvorm is gekenmerkt in 10 conclusie 2. Het achtereinde van de wagen grijpt hierdoor aan in het zich in hoofdzaak evenwijdig aan de rijbaan uitstrekkende deel van de leibaan zodat dit, bij de beweging vanaf het vooreinde achterwaarts, soepel kan lopen.

15 Een zeer gunstige verdere ontwikkeling is gekenmerkt in conclusie 3. Hierdoor is een zeer eenvoudige en robuuste constructie mogelijk. Een in het bijzonder geschikt C-profiel is een profiel dat reeds toegepast wordt voor voertuighefbruggen. Ook hierbij is een wagen 20 in het profiel beweegbaar met behulp van wielen die in het C-profiel zijn opgesloten.

Door toepassing van de maatregel van conclusie 4 kan de wagen automatisch door wielen van verschillende diameter meebewogen worden vanuit de stand aan het voor-25 einde van de leibaan achterwaarts, waarbij het vooreinde van de wagen omhoog komt en het aan het vooreinde van de wagen aangebrachte dwarsuitsteeksel de blokkeringsfunctie van het wiel kan vervullen. Teneinde een grote aanpas-baarheid aan wieldiameters te verkrijgen wordt bij voor-30 keur de uitvoering van figuur 5 toegepast.

Door toepassing van de maatregel van conclusie 6 blijft de veerkracht over de lange slag van het tweede dwarsuitsteeksel op gunstige wijze nagenoeg constant.

Voor het blokkeren van het wiel is het noodza-35 kelijk dat het eerste dwarsuitsteeksel aan de voorzijde van het wiel komt te liggen. Dit kan op eenvoudige wijze teweeg gebracht worden door toepassing van de maatregel van conclusie 7. Het wiel kan eenvoudig over het dwars- 1013747 3 uitsteeksel rijden. Bij voorkeur wordt hierbij de maatregel van conclusie 8 toegepast. Het betreffende wiel kan dan soepel over het dwarsuitsteeksel bewegen.

Een geschikte uitvoeringsvorm van grendelmidde-5 len van de inrichting volgens de uitvinding is gekenmerkt in conclusie 9. Hiermee kan de wagen in elke willekeurige stand ten opzichte van de leibaan worden vergrendeld.

Een goede geleiding van de stang ten opzichte van de houder wordt bereikt met toepassing van de maatre-10 gel van conclusie 10.

De stang kan eenvoudig vervaardigd worden van een in de handel verkrijgbare draadstang. Slechts de langsgroef of -groeven behoeven in de stang aangebracht te worden.

15 De uitvinding zal verder toegelicht worden in de volgende beschrijving en aan de hand van de bij gevoegde figuren.

Figuur 1 toont een zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van de voertuigblokkeringsinrichting volgens de 20 uitvinding in een eerste bedrijfsstand.

Figuur 2 toont de inrichting van figuur 1 in een tweede bedrijfsstand.

Figuur 3 toon een perspectivisch aanzicht van een laadstation waarin een aantal inrichting volgens de 25 uitvinding is aangebracht.

Figuur 4 toont een gedeeltelijk weggebroken perspectivisch aanzicht volgens pijl IV in figuur 3.

Figuur 5, 6 en 7 tonen perspectivische aanzichten van drie uitvoeringsvarianten.

30 De in figuur 1 in zijaanzicht getoonde inrich ting 1 volgens de uitvinding is bestemd voor het blokkeren van een voertuig 3, in het bijzonder door een wiel daarvan tegen verplaatsing te borgen.

De inrichting 1 omvat een langs een rijbaan 2 35 opgestelde leibaan 5, waarlangs een wagen 8 verplaatsbaar is van de in figuur 1 getoonde voorste positie naar een meer naar achteren gelegen positie zoals getoond in figuur 2.

10 1 3747 4

De leibaan 5 omvat aan het in de figuren links weergegeven vooreinde een zich van de rijbaan 2 schuin omhoog uitstrekkend deel 7 en een daaraan aansluitend, zich evenwijdig aan de rijbaan 2 uitstrekkend deel 6.

5 De wagen 8 is voorzien van wielen die aangrij pen in de leibaan 5 op een nog nader te beschrijven wijze. De wielen 9, 10 zijn aan het vooreinde respectie velijk achtereinde van de wagen 8 aangebracht. In de situatie van figuur 1 is het voorstel wiel 9 langs het 10 schuin oplopende deel 7 van de leibaan 5 naar beneden bewogen, zodat het vooreinde van de wagen 8 zich op een laag niveau bevindt. Het achtereinde van de wagen 8, waaraan het wiel 10 is aangebracht bevindt zich nog in het horizontale gedeelte 6 van de leibaan 5 en dus op een 15 hoger niveau.

Uit een beschouwing van de figuren 1 en 2 zal duidelijk zijn dat wanneer de wagen uit de situatie van figuur 1 naar die in figuur 2 beweegt, het vooreinde van de wagen 8 aanvankelijk schuin omhoog beweegt totdat dit 2 0 op het niveau van het horizontale gedeelte 6 van de leibaan 5 is aangekomen en vervolgens in dezelfde stand achterwaarts beweegt langs dit horizontale gedeelte 6.

Aan de wagen 8 zijn twee dwarsuitsteeksels 11 respectievelijk 12 aangebracht. Deze uitsteeksels 11, 12 25 steken zijlings buiten de leibaan 5 uit, zoals duidelijker in figuur 3 is getoond. Het uitsteeksel 12 is daarbij aangebracht aan een zwenkarm 14. Tussen het einde van de zwenkarm 14 en de wagen 8 is een veer 13 aangebracht, die in dit uitvoeringsvoorbeeld op gunstige wijze een gasveer 30 is, en waarmee de arm 14 in de naar voren bewogen stand wordt gedwongen, zoals getoond in figuur 1. Tegen de werking van de veer 13 in kan de arm en daarmee het uitsteeksel 12 naar achteren bewogen worden in de relatieve stand van figuur 2.

35 In de naar voren bewogen stand van de wagen 8, waarbij het vooreinde in het schuine gedeelte 7 van de leibaan 5 naar beneden bewogen is, ligt het uitsteeksel 11 op de rijbaan 2. Op de plek waar dit uitsteeksel 11 op 1013747 5 de rijbaan 2 ligt is een op- en afrij helling 17 geplaatst, in een uitsparing 18 waarvan het dwarsuitsteek-sel 11 in deze toestand wordt opgenomen. Een wiel 4 van de vrachtwagen 3 kan dus eenvoudig via deze op- en afrij-5 helling 17 over het dwarsuitsteeksel 11 rijden tot in de stand van figuur 1.

Hierbij komt het dwarsuitsteeksel 12 aan de arm 14 aan te liggen tegen de achterzijde van het wiel 4. Afhankelijk van de diameter van het wiel 4 zal het dwars-10 uitsteeksel 12 aan de arm 14 meer of minder ver worden verplaatst ten opzichte van de wagen 8, zodanig dat zowel het uitsteeksel 11 als het uitsteeksel 12 tegen het wiel aan komen te liggen. Wanneer nu de vrachtwagen 3 verder naar achteren rijdt zal het wiel 4 door de tegen het 15 dwarsuitsteeksel 12 uitgeoefende kracht, de wagen 8 meenemen, waarbij deze met zijn wielen 9, 10 in de lei- baan 5 naar achteren beweegt.

Aanvankelijk zal dus, bij de achterwaartse beweging van het wiel 4, de wagen 8 eerst met zijn voor-20 einde schuin omhoog bewegen, waarbij dus het dwarsuitsteeksel 11 op een hogere positie tegen de band 4 aan komt te liggen.

Wanneer nu de vrachtwagen 3 in de positie gereden is waarin deze geblokkeerd moet worden, in het 25 bijzonder de positie zoals weergegeven in figuur 2, wordt met behulp van een nog meer in detail te beschrijven vergrendeling 15 de wagen 8 ten opzichte van de leibaan vergrendeld zodat de vrachtwagen 3 niet meer terug naar voren kan bewegen, doordat het dwarsuitsteeksel 11 dit 30 belet.

De gewenste positie waarin de vergrendeling in werking treedt kan bijvoorbeeld worden bepaald met behulp van een af standsensor 16 die aangebracht is aan een band waartegen de vrachtwagen geparkeerd moet worden. Deze 35 sensor kan de afstand tot de vrachtwagen 3 meten ofwel een contact sensor zijn die, zodra de vrachtwagen 3 er tegenaan rijdt, in werking treedt. Afhankelijk van de werking en de instelling van de sensor 16 kan met behulp 1013747 6 van een bijbehorende besturingsinrichting de vergrendeling 15 op het gewenste juiste moment worden geactiveerd.

Zoals figuur 3 laat zien wordt bij een geschikte toepassing van de inrichting volgens de uitvinding 5 telkens een paar 20 inrichtingen zoals getoond in figuur 1 en 2 aangebracht voor een opening 21 waartegen de vrachtwagen achterwaarts geparkeerd moet worden. Deze openingen 21 kunnen bijvoorbeeld laad- en losopeningen zijn in een magazijn, waarbij lading uit de vrachtwagen 3 10 in het magazijn naar binnen of uit het magazijn in de vrachtwagen getransporteerd kan worden. Met behulp van de blokkeringsinrichtingen 1 volgens de uitvinding wordt de vrachtwagen 3 op betrouwbare wijze tijdens het laden en lossen vastgezet, zodat de vrachtwagen niet onbedoeld van 15 de opening 21 weg kan rijden, tijdens het laden en lossen. Dit zou namelijk een groot gevaar kunnen opleveren voor het personeel dat het laden en lossen uitvoert, in het bijzonder wanneer daarbij gebruik gemaakt wordt van een vorkheftruck die van het magazijn in de vrachtwagen 3 20 naar binnen rijdt en weer terug.

De uitvoering met een inrichting volgens de uitvinding per opening 21, zal normaal gesproken de standaard uitvoering zijn. De dubbele opstelling, zoals getoond in de figuren, is wenselijk wanneer voertuigen 25 met meesturende achteras tussen de inrichtingen achteruitgereden moet worden en de trekker niet voor het voertuig staat. Aangezien de inrichting volgens de uitvinding ook als wiel dwinger fungeert, zal hierbij de meesturende achteras, die de neiging heeft uit te breken, tussen de 30 beide inrichtingen worden opgesloten.

Figuur 4 toont meer in detail de constructie van de voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting zoals getoond in de voorgaande figuren.

De leibaan 5 is hierbij vervaardigd van een in 35 het algemeen C-vormig profiel 23 dat in het bijzonder ook gebruikt wordt voor hefkolommen van autohefbruggen. De wagen 8 is aan het voor- en achtereinde voorzien van paren wielen 9, 10 die passend in de hoogte van het C- 1013747 7 profiel zijn opgenomen. Het zal duidelijk zijn dat door de opsluiting van de wielen 9, 10 in het C-profiel 23 de wagen zowel tegen een dwarse als een verticale verplaatsing opgesloten is.

5 De bij de getoonde inrichting toegepaste uit voeringsvorm van de vergrendelinrichting 15 omvat een zich langs het horizontale gedeelte 6 van de leibaan uitstrekkende stang 25, die bijvoorbeeld een schroef-draadstang kan zijn. In deze stang zijn op tegenover 10 elkaar liggende posities groeven 26 aangebracht, zodanig dat gezien over de omtrek van de stang 25 telkens afwisselend een kwart van de omtrek wel en een kwart van de omtrek geen groeven heeft.

Aan de wagen 8 is een houder 29 gemonteerd die 15 een doorgaande opening heeft welke complementair is met de doorsnede van de van groeven voorziene stang 25. De opening is daarbij zodanig dat de houder vrij over de lengte van de stang 25 verschuifbaar is.

De vangdelen van de opening in de houder 29 die 20 uit steken in de groeven 26 hebben de vorm van ribben die corresponderen met de groeven in de stang 25. Bij een verdraaiing van de stang 25 over 90° ten opzichte van de houder 29 zullen de ribben van de houder 29 dus in aan-grijping komen met de groeven van de stang 25, waardoor 25 een relatieve langsverplaatsing wordt verhinderd. Op deze werking is de vergrendeling dan ook gebaseerd. In de figuur 4 weergegeven positie van de stang 25 kan de houder 29, zoals opgemerkt, vrij over de stang 25 bewegen en kan de wagen 8 zich dus vrij langs de leibaan 5 ver-30 plaatsen. Wanneer de wagen 8 op de gewenste blokkerings-positie aangekomen is, wordt een pneumatische cilinder 27 geactiveerd die via een arm 28 de stang 25 over 90° verdraaid. Daardoor komen de groeven en de ribben met elkaar in aangrijping en wordt de wagen 8 in zijn positie 35 vergrendeld. Bij een andere uitvoering kan de pneumatische cilinder ook een ander verstelmechnisme omvatten, zoals een electrische stelmoter of dergelijke.

1013747 8

In figuur 5, 6 en 7 zijn nog enige varianten getoond. Bij de inrichting 30 van figuur 5 zijn extra staanders 31 toegepast die de leibaan extra steunen, ter voorkoming van deformatie bij een onbedoeld hard contact 5 met bijvoorbeeld een vrachtwagen.

Bij de inrichting 32 van figuur 6 zijn bescher-mingsplaten 33 aangebracht die voorkomen dat omstanders met hun voeten bekneld raken. De steunen 31 en scherm-plaat 33 kunnen uiteraard ook tezamen worden toegepast.

10 Bij de inrichting 34 van figuur 7 is het ach terste dwarsuitsteeksel 40 aangebracht aan een gebogen arm 3 5 die zo hoog mogelijk aan het achtereinde van de wagen 36 is gelagerd.

De arm 37 is verder weer met een gasveer 38 15 verend verbonden met de wagen 36.

Door de ver achterwaartse en hoge ligging van het lager 37 van de arm 3 5 wordt een maximale relatieve verplaatsing van het achterste dwarsuitsteeksel 40 ten opzichte van de wagen 36 verkregen, zodat een maximale 20 aanpassingsmogelijkheid aan verschillende wieldiameters wordt verkregen.

De dwarsuitsteeksels 39, 4 0 zijn bij voorkeur roteerbaar gelagerd aan respectievelijk de wagen 36 en de arm 35. Hierdoor worden verticale krachten geminimali-25 seerd, waardoor de langsbeweging van de wagen zo min mogelijk wordt gehinderd en het risico dat het wiel over een uitsteeksel 39 of 40 heen rijdt, eveneens wordt geminimaliseerd.

De uitvinding is niet beperkt tot de hier 30 getoonde uitvoeringsvorm. Zo kan in het bijzonder een andere uitvoering van de leibaan, de wagen en de vergrendeling worden gekozen. Wel wordt door toepassing van met name de maatregel van conclusie 1 een zeer eenvoudige constructie met weinig bewegende delen verkregen, hetgeen 35 voor de bedrijfszekerheid en de fabricagekosten gunstig is.

1013747

Claims (11)

1. Inrichting voor het blokkeren van een voertuig, omvattende een langs een rijbaan opstelbare lei-baan, een op de leibaan aangrijpende en geleid daarlangs verplaatsbare wagen die voorzien is van dwars uitstekende 5 wielaangrijpingsmiddelen en grendelmiddelen voor het vergrendelen van de wagen, waarbij de leibaan aan een vooreinde een zich van nabij de rijbaan omhoog uitstrekkend deel en een daaraan aansluitend, zich in hoofdzaak evenwijdig aan de rijbaan uitstrekkend deel omvat en de 10 wagen nabij een vooreinde en een achtereinde op de leibaan aangrijpt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de afstand tussen de leibaan aangrijpende delen van de wagen groter is dan de lengte van het zich omhoog uitstrekkende 15 deel van de leibaan.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de leibaan een met de opening naar beneden gericht C-profiel is en de leibaan aangrijpende delen van de wagen in het C-profiel opgesloten wielen zijn.

4. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de wielaangrijpingsmiddelen omvatten een eerste, nabij een vooreinde vast met de wagen verbonden dwarsuitsteeksel en een tweede, tegen veerkracht in van het eerste af verplaatsbaar dwarsuitsteeksel.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij het tweede dwarsuitsteeksel aan een zwenkbaar met de wagen verbonden arm is aangebracht.

6. Inrichting volgens conclusie 4 of 5, waarbij een gasveer aangebracht is tussen het tweede dwarsuit- 30 steeksel en de wagen.

7. Inrichting volgens één van de conclusies 4 -6, waarbij het eerste dwarsuitsteeksel zodanig aan de wagen is aangebracht, dat dit in de naar het vooreinde 10 1 3747 van de leibaan bewogen positie van de wagen ten minste nagenoeg op de rijbaan ligt.

8. Inrichting volgens conclusie 7, waarbij op de rijbaan een oprijd- en een afrijdhelling zijn aange- 5 bracht aan weerszijden van de positie waar zich het eerste dwarsuitsteeksel bevindt in de naar het vooreinde van de leibaan bewogen positie van de wagen.

9. Inrichting volgens één van de voorgaande conclusies, waarbij de grendelmiddelen een zich langs het 10 evenwijdige deel uitstrekkende stang omvat die van regelmatig verdeelde groeven is voorzien, een aan de wagen aangebrachte houder die van complementaire groeven is voorzien en blokkeringsmiddelen voor het met elkaar in aangrijping brengen van de groeven van de houder en de 15 stang.

10. Inrichting volgens conclusie 9, waarbij de stang een cirkelronde omtrek heeft en voorzien is van ten minste één langsgroef, de houder een overeenkomstige cirkelronde opening met ten minste één naar binnen ste- 20 kende, in een ontgrendelde toestand in de corresponderende langsgroef vallende rug, waarin de complementaire groeven zijn aangebracht en waarbij de blokkeringsmiddelen de stang om zijn langsas kunnen verdraaien van de ontgrendelde toestand in een vergrendelde toestand.

11. Inrichting volgens conclusie 9 of 10, waarbij de regelmatige verdeelde groeven de gangen van een schroefdraad zijn. 10 1 3747