NL1011200C2 - Inrichting voor het vastgrijpen van de poten van gevogelte. - Google Patents

Description

Inrichting voor het vastgrijpen van de poten van gevogelte

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vastgrijpen van de poten van staand of zittend op een transporteur aangevoerd gevogelte dat met zijn kop in of tegengesteld aan de transportrichting van de transporteur 5 wijst.

Ter voorbereiding op de machinale slacht en verdere behandeling van gevogelte wordt dit in het algemeen met zijn poten opgehangen aan een hangtransporteur. Tot op heden vindt dit ophangen grotendeels handmatig plaats, aangezien het ge-10 vogelte levend en derhalve in sterk wisselende posities wordt aangeleverd. Weliswaar zijn reeds diverse pogingen ondernomen, om het ophangen van gevogelte te automatiseren, doch een volledig tevredenstellende methode respectievelijk inrichting is tot op dit moment nog niet ontwikkeld.

15 Eén van de problemen, waarmee men geconfronteerd wordt wanneer men aangevoerd levend gevogelte automatisch aan de poten wil ophangen, is, dat het gevogelte de neiging heeft om op een aanvoertransporteur te gaan zitten, zodat de poten niet of nauwelijks toegankelijk zijn voor mechanische vast-20 grijpmiddelen.

De uitvinding beoogt thans een inrichting te verschaffen, waarmee de poten.kunnen worden vastgegrepen van gevogelte, dat op niet nader getoonde wijze vooraf reeds zodanig is gepositioneerd dat het met zijn kop in of tegenge-25 steld aan de transportrichting van de transporteur wijst en in staande of zittende toestand wordt aangevoerd.

Hiertoe wordt de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door een onder andere de transporteur omvattende tunnel waarvan, in de transportrichting gezien, de verticale 30 afstand tussen het tunneldak en de transporteur ter progressieve aangrijping op de kop van het gevogelte ten minste aanvankelijk afneemt, en door een zich in de buurt van de door de transporteur gevormde tunnelbodem in de langsrichting van de tunnel uitstrekkende geleiding waarvan, in de transport -25 richting gezien, de verticale afstand tot de transporteur ten minste aanvankelijk toeneemt en die centraal is geplaatst ter ??011200 2 progressieve aangrijping op de borst tussen de poten van het gevogelte, en tenslotte door de poten van het gevogelte aangrijpende en opsluitende vastgrijporganen.

Op verrassende wijze is gebleken, dat wanneer het 5 gevogelte in de genoemde tunnel wordt opgenomen, door de samenwerking tussen het tunneldak en de geleiding het gevogelte een zodanige positie inneemt, dat de poten worden gestrekt en deze goed toegankelijk zijn voor de vastgrijporganen. Het hieraan ten grondslag liggende mechanisme kan als volgt wor-10 den toegelicht. Door de afname van de verticale afstand tussen het tunneldak en de transporteur wordt ervoor gezorgd, dat het gevogelte wordt opgesloten in de tunnel en op een zodanige manier gaat zitten, dat bekend is waar de poten zich bevinden, namelijk tegen het lichaam van het gevogelte aan.

15 Vervolgens grijpt de geleiding aan tussen de poten onder het borstbeen, waarbij de afstand tussen het borstbeen en de transporteur zal worden vergroot. Nagenoeg op hetzelfde moment zullen de vastgrijporganen het loopbeen (het stuk poot tussen de looptenen en de enkel) opsluiten, aangezien op dit 20 moment nog vrij nauwkeurig bekend is waar de poten, van het zittende gevogelte, zich bevinden. Tijdens de verdere toename van de afstand tussen de geleider (het borstbeen) en de transporteur zal het gevogelte strakker worden opgesloten tussen de geleider en het tunneldak en de neiging hebben om 25 de poten te strekken teneinde contact te houden met de door de transporteur gevormde bodem. Hierdoor worden de poten verder geholpen bij het aannemen van een geschikte positie ten opzichte van de vastgrijporganen. Zodra de poten op de juiste wijze zijn vastgegrepen, kan eventueel de afstand tussen het 30 tunneldak en de transporteur weer geleidelijk toenemen, waardoor het gevogelte langzaam wordt vrijgegeven voor verdere bewerkingen en/of manipulaties.

Teneinde een optimale positionering van de geleiding tussen de poten van het aangevoerde gevogelte te verkrijgen, 35 is het in dit kader verder mogelijk, dat het begin van de geleiding wordt gevormd door een V-vormige, stationaire ge-leidingsstang, waarvan de punt tegengesteld aan de transport-richting wijst. De looptenen zullen deels onder deze V-vormi-ge geleidingsstang terechtkomen, omdat de oplopende V-vorm 1011200 i 3 dit automatisch veroorzaakt. Op dit punt komen de vastgrijp-organen in werking, waardoor het loopbeen wordt opgesloten. Omdat in de zittende stand het loopbeen (bijna) horizontaal zit, heeft de oplopende V-vormige geleidingsstang ten minste 5 het effect dat de looptenen daaronder terechtkomen, waardoor een licht strekkend effect zal ontstaan. In deze horizontale stand zal echter ook het enkelgewricht zelf tussen de vast-grijporganen terecht kunnen komen. Het verder vergroten van de afstand van borstbeen tot de transporteur zal het strek-10 kende effect vergroten, waardoor het loopbeen van horizontaal naar verticaal zal draaien en de vastgrijporganen goed tussen enkel en looptenen kunnen aangrijpen.

Verder wordt een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding genoemd, waarbij de geleiding hoofdza-15 kelijk bestaat uit een transportband met een transportsnel-heid die overeenkomt met die van de transporteur. Alhoewel een stationaire geleiding ook tot het gewenste effect leidt, bezit een aldus bewegende geleiding het voordeel, dat ook hierdoor een verstoring van het gevogelte zoveel mogelijk 20 wordt voorkomen. Immers, zoals bekend is, leidt stress bij het gevogelte voorafgaande aan de slacht tot een mindere kwaliteit van het vlees.

Constructief is een uitvoeringsvorm van de inrichting van voordeel, waarbij ten minste het tunneldak wordt 25 gevormd door twee, in dwarsdoorsnede van de tunnel gezien, omgekeerd V-vormig geplaatste transportbanden. De transport-snelheid van deze transportbanden kan overeenkomen met de transportsnelheid van de transporteur. Op deze wijze wordt de kop van het gevogelte op de gewenste wijze omlaag gedrukt, 30 zonder dat hierdoor een grote verstoring van het gevogelte optreedt.

In dit kader geniet het verder de voorkeur, dat op de bovenzijde van de omgekeerd V-vormig geplaatste transportbanden aangrijpende steundelen zijn toegepast. Deze steunde-35 len verhinderen, dat de kop van het gevogelte tussen de twee V-vormig geplaatste transportbanden, ter plaatse van de punt van de V, doorschieten.

Overeenkomstig een andere, de voorkeur genietende uitvoeringsvorm van de uitvinding is het in dit kader moge- 1011200 4 lijk, dat de steundelen bestaan uit V-vormig omgebogen plaatdelen die door middel van een parallellogramconstructie tegen de zwaartekracht of een veerkracht in verzwenkbaar zijn opgehangen. De ophanging door middel van een parallellogram-5 constructie zorgt enerzijds voor een betrouwbare ondersteuning van de transportbanden, terwijl anderzijds ter aanpassing aan variërende omstandigheden (gevogelte met wisselende afmetingen) een aanpassing van de positie van de steundelen mogelijk is.

10 Verder is het handig, wanneer de vastgrijporganen worden gevormd door zich in hoofdzaak evenwijdig aan de transporteur uitstrekkende aangedreven snaren die paarsgewijs samenwerken voor het daartussen opnemen en vastgrijpen van de poten van het gevogelte. Nadat de poten van het gevogelte op 15 de in het voorgaande beschreven wijze zijn gestrekt, kunnen de snaren vanaf weerszijden op de poten aangrijpen en deze tussen zich in vastklemmen. Vervolgens wordt het gevogelte met behulp van deze snaren verder getransporteerd. De snaren kunnen op verende wijze zijn gelagerd, zodat opnieuw rekening 20 kan worden gehouden met verschillende lichaamsafmetingen van het gevogelte.

Teneinde het gevogelte, waarvan de poten op de in het voorgaande beschreven wijze zijn vastgegrepen, op geschikte wijze te kunnen aanbieden aan de in de aanhef reeds 25 eerder genoemde hangtransporteur, geniet het verder de voorkeur, dat de snaren zich rondom keerwielen uitstrekken voor het ondersteboven hangen van met de poten tussen de snaren vastgegrepen gevogelte. Aanvankelijk bevindt het gevogelte zich in een normale positie, zittend of staand. Tijdens het 30 passeren van de inrichting worden de poten gestrekt en vast-gegrepen door de vastgrijporganen. Tenslotte vindt het ondersteboven hangen van het gevogelte plaats, in welke stand het gevogelte kan worden aangeboden aan een hangtransporteur.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de 35 hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

- Fig. 1 toont, uitermate schematisch, een zijaanzicht van een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding; 101 1.2 0 0 5 - fig. 2 toont, onder weglating van de bovenste transportbanden, een bovenaanzicht van de in fig. 1 getoonde inrichting; en - fig. 3 toont een gedeeltelijke doorsnede volgens 5 III-III in fig. 1.

In fig. 1 is een inrichting volgens de uitvinding in een uitvoeringsvorm weergegeven. Tot de inrichting behoort een transporteur 1 met een door pijl 2 aangeduide transport-richting. Door de transporteur 1 wordt (niet weergegeven) 10 gevogelte staand of zittend van links naar rechts aangevoerd. Door een niet nader getoonde eerdere bewerking is het gevogelte zodanig georiënteerd, dat het met zijn kop in of tegengesteld aan de transportrichting 2 wijst.

Op bekende wijze loopt de transporteur 1 rond gelei-15 dingsrollen 3.

De transporteur 1 vormt de bodem van een tunnel, waarvan het dak wordt gevormd door twee, in dwarsdoorsnede, (zie fig. 3) van de tunnel gezien, omgekeerd V-vormig geplaatste transportbanden 4 en 5. De transportbanden 4 en 5 20 lopen eveneens om rollen 6.

Duidelijk zichtbaar is, dat de verticale afstand tussen het door de transportbanden 4, 5 gevormde tunneldak en de transporteur 1 in de transportrichting 2 gezien ten minste aanvankelijk afneemt.

25 Tot de inrichting behoort verder een geleiding, die bestaat uit een V-vormige stationaire geleidingsstang 7a en een daaropvolgende transportband 8. Zoals met name duidelijk blijkt uit fig. 2, zijn de V-vormige geleidingsstang 7a en de transportband 8 centraal ten opzichte van de transporteur 1 30 geplaatst. In de onderhavige uitvoeringsvorm bestaat de transporteur 1 hiertoe uit twee transportbandsecties 9 en 10. Voorafgaande aan de transportband 8 kan tevens tussen deze transportbandsecties 9 en 10 nog een hulptransporteur 11 zijn aangebracht. Deze laatstgenoemde dient te voorkomen, dat ge-35 vogelte met zijn poten tussen de transportbandsecties 9 en 10 valt.

Zoals eveneens uit fig. 1 duidelijk blijkt, neemt, in de transportrichting 2 gezien, de verticale afstand van de . ._ door de V-vormige geleidingsstang 7a en de transportband 8 1011200 6 gevormde geleiding tot de transporteur 1 ten minste aanvankelijk toe.

Op deze plaats wordt het volgende opgemerkt. In de in fig. 1 weergegeven uitvoeringsvorm neemt de verticale af-5 stand tussen het tunneldak (transportbanden 4, 5) en de transporteur 1 (transportbandsecties 9 en 10) slechts in het eerste gedeelte af, waarna deze afstand later zelfs weer toeneemt. Ter plaatse van de toenemende afstand is de geleiding (V-vormige geleidingsstang 7a en transportband 8) geplaatst 10 met toenemende verticale afstand tot de transporteur 1. Uiteraard is het ook mogelijk, dat de beide gedeeltes met respectievelijk afnemende verticale afstand tussen het tunneldak en de transporteur en toenemende verticale afstand tussen geleiding en transporteur samenvallen respectievelijk elkaar 15 overlappen.

Op de transportbanden 4, 5 grijpen uit V-vormig omgebogen platen bestaande steundelen 12 aan die door middel van stangen 13 parallellogramvormig zijn opgehangen. Deze platen 12 ondersteunen de secties van de transportbanden 4, 5 20 die, zoals later zal worden toegelicht, aangrijpen op de kop van passerend gevogelte, en verhinderen op deze wijze dat een dergelijke kop tussen de secties naar boven uit kan steken.

Door de genoemde parallellogramconstructie met stangen 13 kunnen de steundelen 12 overeenkomstig de dubbele pij-25 len 14 tegen de zwaartekracht of een veerkracht in een ver-zwenkbeweging uitvoeren ter aanpassing aan verschillende omstandigheden (gevogelte met verschillende afmetingen).

De transportband 8, waarvan de transportrichting is aangeduid door pijl 15, zal bij voorkeur dezelfde transport-30 snelheid bezitten als de transporteur 1. Dit geldt ook voor aangedreven snaren 16 tot 19, die bedoeld zijn om paarsgewijs (16 en 17; 18 en 19) de poten van gevogelte op te sluiten en vast te grijpen. Deze snaren 16 tot 19 strekken zich onder andere uit om een stervormig keerwiel 20. De transportrich-35 ting van de snaren is in fig. 1 aangeduid door pijl 21.

De inrichting werkt als volgt. Gevogelte wordt, aanvankelijk zittend of staand en met de kop in of tegengesteld aan de transportrichting 2 wijzend, door de transporteur 1 van links naar rechts aangevoerd. Door de afnemende verticale 101120o i 7 afstand tussen de transporteur 1 en de transportbanden 4, 5 wordt het gevogelte met de kop omlaag gedrukt. Hierdoor gaat het zitten, en hebben de poten een bekende positie. De loop-tenen zullen onder de V-vormige geleidingsstang 7a terechtko-5 men. De snaren 16 en 19 werken vervolgens samen met achterwaartse verlengingen 7b. van de geleidingsstang 7a om het loopbeen van het gevogelte op te sluiten. Dit bevindt zich in deze fase nagenoeg horizontaal, doch zal met toenemende afstand van de transportband 8 tot de transporteur 1 10 (transportbanden 9 en 10) een verticale positie innemen, zodat de snaren 16 en 19 (en na het achterste uiteinde van de verlengingen 7b ook de snaren 17 en 18) goed tussen de enkel en de looptenen kunnen aangrijpen.

Tenslotte neemt de afstand van de transportbanden 4, 15 5 tot de transporteur 1 weer toe, zodat het gevogelte gelei delijk wordt vrijgegeven.

Het aldus met zijn poten tussen de snaren 16 tot 19 vastgegrepen gevogelte wordt met behulp van de snaren rond het keerwiel 20 getransporteerd en komt uiteindelijk onder-20 steboven aan de snaren te hangen. Hierna kan het gevogelte worden overgegeven aan een hangtransporteur.

Met behulp van de getoonde inrichting kunnen de poten van het gevogelte op mechanische wijze worden aangegrepen en opgesloten tussen vastgrijporganen, die in de getoonde 25 uitvoeringsvorm bestaan uit de snaren 16 tot 19. Uiteraard zijn ook andere vastgrijporganen denkbaar.

De uitvinding is niet beperkt tot in het voorgaande beschreven uitvoeringsvorm, die binnen het door de conclusies bepaalde kader op velerlei wijze kan worden gevarieerd.

ί·01·120η

Claims (8)

1. Inrichting voor het vastgrijpen van de poten van staand of zittend op een transporteur aangevoerd gevogelte dat met zijn kop in of tegengesteld aan de transportrichting van de transporteur wijst, gekenmerkt door een onder andere 5 de transporteur omvattende tunnel waarvan, in de transportrichting gezien, de verticale afstand tussen het tunneldak en de transporteur ter progressieve aangrijping op de kop van het gevogelte ten minste aanvankelijk afneemt, en door een zich in de buurt van de door de transporteur gevormde tunnel-10 bodem in de langsrichting van de tunnel uitstrekkende geleiding waarvan, in de transportrichting gezien, de verticale afstand tot de transporteur ten minste aanvankelijk toeneemt en die centraal is geplaatst ter progressieve aangrijping op de borst tussen de poten van het gevogelte, en tenslotte door 15 de poten van het gevogelte aangrijpende en opsluitende vast-grijporganen.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het begin van de geleiding wordt gevormd door een V-vormige, stationaire geleidingsstang, waarvan de punt tegenge- 20 steld aan de transportrichting wijst.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de geleiding hoofdzakelijk bestaat uit een transportband met een transportsnelheid die overeenkomt met die van de transporteur.

4. Inrichting volgens één der conclusie 1-3, met het kenmerk, dat ten minste het tunneldak wordt gevormd door twee, in dwarsdoorsnede van de tunnel gezien, omgekeerd V-vormig geplaatste transportbanden.

5. Inrichting volgens conclusie 4, gekenmerkt door 30 op de bovenzijde van de omgekeerd V-vormig geplaatste transportbanden aangrijpende steundelen.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de steundelen bestaan uit V-vormig omgebogen plaatdelen die door middel van een parallellogramconstructie tegen de 35 zwaartekracht of een veerkracht in verzwenkbaar zijn opgehangen . 101120ο

7. Inrichting volgens één der conclusies 1-6, met het kenmerk, dat de vastgrijporganen worden gevormd door zich in hoofdzaak evenwijdig aan de transporteur uitstrekkende aangedreven snaren die paarsgewijs samenwerken voor het daar- 5 tussen opnemen en vastgrijpen van de poten van het gevogelte.

8. Inrichting volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de snaren zich rondom keerwielen uitstrekken voor het ondersteboven hangen van met de poten tussen de snaren vastgegrepen gevogelte. 10i120o