NL1010842C2

NL1010842C2 - Inrichting voor het transporteren van voorwerpen.

Info

Publication number: NL1010842C2
Application number: NL1010842A
Authority: NL
Inventors: Lothar Pasch
Original assignee: Kaak Johan H B
Priority date: 1998-12-18
Filing date: 1998-12-18
Publication date: 2000-06-20
Also published as: DE69901668T2; EP1010648A1; DK1010648T3; US6371284B1; ATE218483T1; JP2000185809A; ES2177199T3; EP1010648B1; DE69901668D1; PT1010648E

Description

✓

Inrichting voor het transporteren van voorwerpen

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het transporteren van voorwerpen omvattende een groot aantal staven van metaal, elk met uiteinden, waarbij naburige staven aan hun uiteinden 5 onderling verbonden zijn door verbindingselementen van metaal.

Bij de meeste bekende inrichtingen steken de staven met hun uiteinden uit voorbij de verbindingselementen, en deze uiteinden zijn veelal voorzien van losse 10 koppen die aan de uiteinden zijn gelast. Deze losse koppen, en in het bijzonder de lassen die ongewenste uitsteeksels kunnen vormen, zijn vanwege slijtage en beschadigingen ongewenst. In het bijzonder wanneer dergelijke om trommels heen gaan kan er beschadiging aan de trommel 15 ontstaan. Hoewel er oplossingen voor deze problemen voorgesteld zijn, bijvoorbeeld het gebruik door in plaats van metalen verbindingselementen verbindingselementen van kunststof te gebruiken, leiden deze oplossingen tot dure en ingewikkelde constructies. Er bestaat dus een behoefte 20 aan een inrichting met staven en verbindingselementen van metaal, die goedkoop en eenvoudig van constructie is en die tevens op geschikte wijze slijtage veroorzaakt door de uiteinden van de staven voorkomt.

Het is een doel van de onderhavige uitvinding 25 een inrichting te verschaffen die aan deze behoefte tege- pi 0 10 8 4 2 2 moetkomt.

Hiertoe voorziet de onderhavige uitvinding in een inrichting voor het transporteren van voorwerpen omvattende een groot aantal staven van metaal waarbij de 5 inrichting tegen over elkaar gelegen randen heeft, waarbij elke staaf een eerste en een tweede uiteinde heeft, waarbij naburige staven aan hun uiteinden, onderling verbonden zijn door verbindingselementen van metaal, waarbij elk verbindingselement in bovenaanzicht in hoofdzaak S-vormig 10 is en voorzien is van een eerste vrij uiteinde dat gelegen is gericht naar een midden tussen het eerste en tweede uiteinde van de staaf, van een tweede vrij uiteinde dat gelegen is gericht naar een betreffende rand van de in-. richting, van een eerste dwarsdeel en een tweede dwars- 15 deel, van een eerste verbindingsdeel dat het eerste vrije uiteinde verbindt met het eerste dwarsdeel, van een tweede verbindingsdeel dat het eerste dwarsdeel verbindt met het tweede dwarsdeel, en van een derde verbindingsdeel dat het ; tweede dwarsdeel verbindt met het tweede vrije uiteinde, 20 waarbij het tweede vrije uiteinde van het verbindingselement op afstand gelegen is van het tweede verbindingsdeel, waarbij het eerste verbindingsdeel van het verbindingselement voorzien is van een eerste opening waar doorheen zich de ene van de naburige staven uitstrekt en van een 25 tweede opening waar doorheen zich de andere van de naburige staven uitstrekt, waarbij het tweede verbindingsdeel van het verbindingselement voorzien is van een derde opening waar doorheen zich de ene van de naburige staven over een afstand uitstrekt en van een vierde opening waar 30 doorheen zich de andere van de naburige staven uitstrekt, en waarbij het verbindingselement aan de ene van de naburige staven is bevestigd door middel van een las nabij het eerste vrije uiteinde van het verbindingselement. Een dergelijke inrichting met S-vormige verbindingselementen 35 levert een goedkope, eenvoudige en betrouwbare constructie, waarbij de uiteinden van de staven binnen het S-vormige verbindingselement liggen, en niet voorbij het P1 010842 3 derde verbindingsdeel uitsteken.

De afstand waarover de staaf uitsteekt voorbij het tweede verbindingsdeel is natuurlijk zo gekozen dat de staaf bij gebruik van de inrichting niet uit de derde 5 opening kan losschieten. In een voorkeursvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding is de afstand zodanig dat de betreffende staaf zich uitstrekt tot in aanligging tegen het derde verbindingsdeel. Hierdoor wordt een meer stabiele constructie verkregen.

10 Hoewel de ene hierboven genoemde las voldoende is voor het bevestigen van de betreffende staaf aan het betreffende verbindingselement, is in een voorkeursvorm van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding de betreffende staaf door middel van een verder las verbonden 15 aan het tweede dwarsdeel van het verbindingselement. Alternatief of aanvullend kan de betreffende staaf aan het derde verbindingsdeel van het verbindingselement verbonden zijn door middel van (nog) een verdere las.

Wanneer het derde verbindingsdeel een gebogen 20 vorm heeft, zodat het tweede vrije uiteinde verder van de rand van de inrichting gelegen is dan de rest van het derde verbindingsdeel, vormen de randen van de inrichting, in het bijzonder de tweede vrije uiteinden van de verbindingselementen in alle gevallen geen ongewenste uitsteek-25 seis die voor eventuele beschadiging van trommels kunnen zorgen.

In een voorkeursuitvoering van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding voor het transporteren van voorwerpen over een baan, waarbij de baan een bocht 30 tot een zekere straal kan bevatten, heeft het derde verbindingsdeel een voorafbepaalde lengte, die de zekere straal bepaalt. Bij het doorlopen van een bocht met minimale straal, komt aan een rand van de inrichting het tweede vrije uiteinde van een verbindingselement te liggen 35 tegen het tweede dwarsdeel van een naburig verbindingselement, hierbij is de afstand tussen de naburige staven minimaal. Aan de andere rand van de inrichting is de P1 010842 4 afstand tussen de naburige staven maximaal. Het verschil in de afstanden tussen de staven bij de tegenovergelegen randen, welk verschil de minimale straal van een te doorlopen bocht bepaalt, wordt dus bepaald door de lengte van 5 het derde verbindingsdeel.

Teneinde slijtage van het tweede dwarsdeel als gevolg van wrijving met de betreffende staaf te verminderen, is het tweede dwarsdeel voorzien is van een groef voor het althans gedeeltelijk opnemen van de betreffende 10 staaf. Deze groef kan een uitsparing zijn die in het tweede dwarsdeel is aangebracht, bijvoorbeeld door middel van frezen, maar kan daarnaast bijvoorbeeld gevormd worden door het tweede dwarsdeel V-vormig uit te voeren.

De uitvinding zal nader toegelicht worden aan de 15 hand van de tekening. Hierin toont:

Figuur 1 schematisch een bovenaanzicht van een deel van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding, en

Figuur 2 schematisch een bovenaanzicht van een 20 verbindingselement van een inrichting volgens de onderhavige uitvinding.

Een inrichting volgens de onderhavige uitvinding voor het transporteren van voorwerpen, zoals deeg of andere producten, is schematisch in bovenaanzicht in J 25 figuur 1 weergegeven. De inrichting heeft tegen over elkaar gelegen randen (2, 3) . De inrichting, ook wel transportband genoemd, omvat verder een groot aantal staven (la, lb, lc...) van metaal, bij voorkeur een lichtmetaal. Elke staaf (la, lb, lc) heeft een eerste (4a, 4b, 30 4c...) en een tweede (5a, 5b, 5c...) uiteinde.

Naburige staven (lb, lc) zijn aan hun uiteinden (4b, 4c) , onderling verbonden door verbindingselementen (6, 7) van metaal, bij voorkeur een lichtmetaal, verschillend van of identiek aan het lichtmetaal waarvan de staven 35 vervaardigd zijn. Elk verbindingselement (6) is in bovenaanzicht in hoofdzaak S-vormig en is voorzien van een eerste vrij uiteinde (8) dat gelegen is gericht naar een P1 0 10842 5 midden tussen het eerste (4c) en tweede (5c) uiteinde van de staaf (lc) . Het verbindingselement (6) is verder voorzien van een tweede vrij uiteinde (9) dat gelegen is gericht naar een betreffende rand (2) van de inrichting, een 5 eerste dwarsdeel (10) en een tweede dwarsdeel (11) . Een eerste verbindingsdeel (12) verbindt het eerste vrije uiteinde (8) met het eerste dwarsdeel (10) . Een tweede verbindingsdeel (13) verbindt het eerste dwarsdeel (10) met het tweede dwarsdeel (11), en een derde verbindings-10 deel (14) verbindt het tweede dwarsdeel (11) met het tweede vrije uiteinde (9).

Het tweede vrije uiteinde (9) van het verbindingselement (6) is op afstand gelegen is van het tweede verbindingsdeel (13), met andere woorden raakt het tweede 15 verbindingsdeel (13) niet. Het eerste verbindingsdeel (12) van het verbindingselement (6) is voorzien van een eerste opening (15) waar doorheen zich de ene (lc) van de naburi ge staven uitstrekt en van een tweede opening (16) waar doorheen zich de andere (lb) van de naburige staven uit-20 strekt. Het tweede verbindingsdeel (13) van het verbindingselement (6) is voorzien van een derde opening (17) waar doorheen zich de ene (lc) van de naburige staven over een afstand (D) uitstrekt en van een vierde opening (18) waar doorheen zich de anderè (lb) van de naburige staven 25 uitstrekt. De afstand (D) waarover de staaf (lc) uitsteekt voorbij het tweede verbindingsdeel (13) is natuurlijk zo gekozen dat de staaf (lc) bij gebruik van de inrichting niet uit de derde opening (17) kan losschieten. Bij voor keur is de afstand (D) zodanig dat de staaf (lc) zich 30 uitstrekt tot in aanligging tegen het derde verbindingsdeel (14) . Hierdoor wordt een meer stabiele constructie verkregen.

Het verbindingselement (6) is aan de ene (lc) van de naburige staven bevestigd door middel van een las 35 (19) nabij het eerste vrije uiteinde (8) van het verbin dingselement (6) . Het is gebleken dat deze ene las (19) al voldoende is voor het verkregen van een voldoend stabiele ü1 0 10842 i 6 constructie van de inrichting. Bij zwaardere belastingen, bijvoorbeeld voor het transporteren van zware producten heeft het echter de voorkeur dat de betreffende staaf (lc) aan het tweede dwarsdeel (11) van het verbindingselement 5 (6) verbonden is door middel van een verdere las (20) . Alternatief of aanvullend kan de betreffende staaf (lc) aan het derde verbindingsdeel (14) van het verbindingselement (6) verbonden zijn door middel van (nog) een verdere las (21) .

10 De eerste, tweede, derde en vierde openingen (15, 16, 17, 18) kunnen van verschillende vormen zijn, zoals cirkelvormig. Teneinde echter meer speling, in het bijzonder bij het doorlopen van bochten toe te staan is ten minste één van de openingen, bij voorkeur alle, sleuf-15 vormig. Verder is het vanwege gewichtsbesparing voordelig dat de eerste en tweede opening en/of de derde en vierde opening door een gemeenschappelijke opening gevormd worden. Doordat in dit geval er geen materiaal tussen afzonderlijke openingen aanwezig is, zijn de verbindingselemen-20 ten dienovereenkomstig lichter.

In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld heeft het derde verbindingsdeel (14) een gebogen vorm, zodat het tweede vrije uiteinde (9) verder van de rand (2) van de ( inrichting gelegen is dan de rest van het derde verbin- 2 5 dingsdeel (14) . Hierdoor vormen de randen (2, 3) van de inrichting, in het bijzonder de tweede vrije uiteinden (9) van de verbindingselementen (6) in alle gevallen geen ongewenste uitsteeksels die voor eventuele beschadiging van trommels, of andere onderdelen waarmee de inrichting 30 in contact kan komen, kunnen zorgen.

Een inrichting volgens de onderhavige uitvinding is geschikt voor het transporteren van voorwerpen over een baan, waarbij de baan een bocht tot een zekere minimale straal kan bevatten. Teneinde ervoor te zorgen dat juist 35 bij het doorlopen van die bocht met minimale straal alle op de inrichting werkende krachten voldoende opgenomen kunnen worden, heeft het derde verbindingsdeel (14) een P1 0 108 4 2 7 voorafbepaalde lengte (L) , die de zekere minimale straal bepaalt. Deze voorafbepaalde lengte (L) is dan zodanig dat het vrije uiteinde (9) van een verbindingselement bij het doorlopen van die bocht met minimale straal, komt aan te 5 liggen tegen het tweede dwarsdeel (11) van een naburig verbindingselement, hierbij is de afstand tussen de naburige staven bij de betreffende rand minimaal. Aan de andere rand van de inrichting is de afstand tussen de naburige staven maximaal. Het verschil in de afstanden 10 tussen de staven bij de tegenovergelegen randen, welk verschil de minimale straal van een te doorlopen bocht bepaalt, wordt dus bepaald door de lengte (L) van het derde verbindingsdeel (14).

Teneinde slijtage van het tweede dwarsdeel (11) 15 als gevolg van wrijving met de betreffende staaf (lc) te verminderen, is het tweede dwarsdeel (11) bij voorkeur voorzien van een (niet weergegeven) groef voor het althans gedeeltelijk opnemen van de betreffende staaf (lc) . Deze groef kan een uitsparing zijn die in het tweede dwarsdeel 20 (11) is aangebracht, bijvoorbeeld door middel van frezen, maar kan daarnaast bijvoorbeeld gevormd worden door het tweede dwarsdeel (11) V-vormig uit te voeren.

/ *1 010842

Claims

1. Inrichting voor het transporteren van voorwerpen omvattende een groot aantal staven (la, lb, lc...) van metaal waarbij de inrichting tegen over elkaar gelegen randen (2, 3) heeft, waarbij elke staaf (la, lb, lc) een 5 eerste (4a, 4b, 4c...) en een tweede (5a, 5b, 5c...) uiteinde heeft, waarbij naburige staven (lb, lc) aan hun uiteinden (4b, 4c) , onderling verbonden zijn door verbin dingselementen (6, 7) van metaal, waarbij elk verbindingselement (6) in bovenaanzicht in hoofdzaak S-vormig is en 10 voorzien is van een eerste vrij uiteinde (8) dat gelegen is gericht naar een midden tussen het eerste (4c) en tweede (5c) uiteinde van de staaf (lc), van een tweede vrij uiteinde (9) dat gelegen is gericht naar een betreffende rand (2) van de inrichting, van een eerste dwarsdeel 15 (10) en een tweede dwarsdeel (11) , van een eerste verbin dingsdeel (12) dat het eerste vrije uiteinde (8) verbindt . met het eerste dwarsdeel (10), van een tweede verbindings- : deel (13) dat het eerste dwarsdeel (10) verbindt met het tweede dwarsdeel (11) , en van een derde verbindingsdeel 20 (14) dat het tweede dwarsdeel (11) verbindt met het tweede vrije uiteinde (9), waarbij het tweede vrije uiteinde (9) van het verbindingselement (6) op afstand gelegen is van het tweede verbindingsdeel (13), waarbij het eerste verbindingsdeel (12) van het verbindingselement (6) voorzien 25 is van een eerste opening (15) waar doorheen zich de ene (lc) van de naburige staven uitstrekt en van een tweede opening (16) waar doorheen zich de andere (lb) van de naburige staven uitstrekt, waarbij het tweede verbindingsdeel (13) van het verbindingselement (6) voorzien is van 3 0 een derde opening (17) waar doorheen zich de ene (lc) van de naburige staven over een afstand (D) uitstrekt en van f1 0 10 8 4 2 een vierde opening (18) waar doorheen zich de andere (lb) van de naburige staven uitstrekt, en waarbij het verbindingselement (6) aan de ene (lc) van de naburige staven is bevestigd door middel van een las (19) nabij het eerste 5 vrije uiteinde (8) van het verbindingselement (6).

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarin het metaal van de staven (la, lb, lc) een lichtmetaal is.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarin het metaal van de verbindingselementen (6) een lichtmetaal 10 is.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, waarin ten minste een van de eerste, tweede, derde en vierde openingen (15, 16, 17, 18) sleufvormig is.

5. Inrichting volgens een der voorgaande conclu- 15 sies, waarin de eerste en tweede opening door een gemeenschappelijke opening gevormd worden.

6. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin de derde en vierde opening door een gemeenschappelijke opening gevormd worden.

7. Inrichting volgens een der voorgaande conclu sies, waarin de afstand (D) zodanig is dat de betreffende staaf (lc) zich uitstrekt tot in aanligging tegen het derde verbindingsdeel (14) .

8. Inrichting volgens een der voorgaande conclu- 25 sies, waarin de betreffende staaf (lc) aan het tweede dwarsdeel (11) van het verbindingselement (6) verbonden is door middel van een verdere las (20).

9. Inrichting volgens conclusie 7 of conclusie 8 onder verwijzing naar conclusie 7, waarin de betreffende 30 staaf (lc) aan het derde verbindingsdeel (14) van het verbindingselement (6) verbonden is door middel van een verdere las (21).

10. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin het derde verbindingsdeel (14) een gebogen 35 vorm heeft, zodat het tweede vrije uiteinde (9) verder van de rand (2) van de inrichting gelegen is dan de rest van het derde verbindingsdeel (14). p1 0 108 42

11. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, voor het transporteren van voorwerpen over een baan, waarbij de baan een bocht tot een zekere straal kan bevatten, waarbij het derde verbindingsdeel (14) een 5 voorafbepaalde lengte (L) heeft, die de zekere straal bepaalt.

12. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, waarin het tweede dwarsdeel (11) voorzien is van een groef voor het althans gedeeltelijk opnemen van de 10 betreffende staaf (lc) . -o-o-o-o-o-o-o-o- *1 010842