NL1010592C2 - Doorstroombegrenzer. - Google Patents

Description

DOORSTROOMBEGRENZER

De uitvinding betreft een in een vloeistofleiding op te nemen inrichting voor het begrenzen van een vloeistofstroom in die leiding.

Goed drinkwater kan verkregen worden door 5 zuivering van water dat door middel van oppervlakte winning (rivieren en meren) en dieptewinning (grondwater) is verkregen. Wanneer het water gezuiverd is tot goed drinkwater moet het vervolgens getransporteerd worden naar de afnemer. Dit transport is zeer kostbaar vanwege 10 het zeer fijn vertakte net. Verder heeft grondwaterwinning het nadeel dat het grondwaterpeil door winning van het water zakt, wat nadelige gevolgen kan hebben voor de omgeving.

Besparing op goed drinkwater is zinvol om onder 15 andere het zakken van het grondwater tegen te gaan, en het verbruik van energie voor transport, zuivering en verwarming te reduceren.

Waterleidingbedrijven proberen het verbruik van goed drinkwater op drie manieren terug te dringen.

20 Allereerst wordt getracht het leidingennet zo waterdicht mogelijk te maken. Ten tweede wordt waterbesparende apparatuur gebruikt en kan bijvoorbeeld regenwater gebruikt worden voor bijvoorbeeld het doen van de was, het toilet, en het sproeien van de tuin. Ten derde kunnen 25 kranen die niet specifiek gebruikt worden voor het tappen van een hoeveeldheid water, zoals de kraan van een wasbak worden voorzien van een inrichting zoals in de aanhef is aangegeven. Met een dergelijke inrichting volgens de aanhef wordt het debiet van dergelijke kranen beperkt tot 30 ongeveer 7 a 8 liter per minuut.

NL-A-1001810 beschrijft een doorstroombegrenzer, die een hoedvormig deel omvat, waarbij in de bovenzijde van het deel twee sleuven zijn mi 0592 2 aangebracht. Deze sleuven begrenzen een buigzaam brugdeel, dat onder invloed van het drukverschil over het hoedvormige deel zodanig verbuigt, dat de sleuven verkleind worden. Deze inrichting heeft het nadeel dat 5 door de kleine afmetingen van de spleten, de werking van de inrichting door kleine afwijkingen, bijvoorbeeld door zwellen van het materiaal, nadelig beïnvloed wordt.

Verder heeft deze inrichting het nadeel dat bij begrenzing van warme of hete vloeistofstromen de 10 inrichting vervormt, waardoor de werking nadelig beïnvloed wordt. Bovendien is het door de geometrie van het brugdeel niet mogelijk de inrichting tegen redelijke kosten te fabriceren. Verder is het uitermate moeizaam om een combinatie van materiaaleigenschappen en, vorm en 15 afmetingen te vinden waarbij de inrichting over het gehele werkingsgebied functioneert.

Het is een doel van de uitvinding de bovengenoemde nadelen te voorkomen.

Het is verder een doel van de uitvinding een 20 inrichting te verschaffen welke de doorstroming zodanig begrenst, dat ongeacht de druk van de aanvoer het debiet nagenoeg gelijk blijft.

De bovengenoemde doelen worden bereikt door een inrichting volgens de uitvinding, welke inrichting een 25 basisdeel met een doorstroomopening en een via veermiddelen aan het basisdeel aangebracht althans met een substantiële axiale component verplaatsbaar afsluitdeel voor het tegen een afsluitvlak op het basisdeel ten dele afsluiten van de doorstroomopening 30 omvat, waarbij de inrichting door middel van fixatiemiddelen op een vaste positie in de leiding fixeerbaar is, zodanig dat de vloeistof de inrichting uitsluitend via de doorstroomopening kan passeren en waarbij het basisdeel en het afsluitdeel zodanig ten 35 opzichte van elkaar zijn aangebracht, dat in een door de veermiddelen bepaalde ruststand een spleet tussen het basisdeel en het afsluitdeel is gevormd, welke spleet tegen de veerwerking in door buigen onder invloed van het I 1010592 3 vloeistof-drukverschil over de inrichting verkleind wordt.

Een voordeel van een inrichting volgens de uitvinding is dat het afsluitdeel de doorstroomopening, 5 tot zover nodig, afsluit en de grootte van de spleet afhankelijk is van het vloeistofdrukverschil. Door de relatie tussen het afsluitdeel en het vloeistofdrukverschil wordt verkregen dat er een nagenoeg zelfde uitstroom verkregen wordt onafhankelijk van de 10 aanvoerdruk van de vloeistof. In een geprefereerde uitvoeringsvorm van de uitvinding omvat het basisdeel een ringvormig flensdeel een langs de binnenomtrek van het ringvormige flensdeel opstaande wand, en is het afsluitdeel van het ringvormige flensdeel afgekeerde eind 15 van de wand aangebracht. Deze uitvoering kan eenvoudig in een leiding ingebouwd worden en doordat het basisdeel een ringvormig flensdeel omvat kan de vloeistof eenvoudig door de spleet stromen zonder dat de vloeistof onafhankelijk van de spleet door het basisdeel weerstand 20 ondervindt.

in een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding is de spleet wigvormig. Door deze uitvoering van de spleet wordt een zeer geprefereerde begrenzingskarakteristiek verkregen.

25 In nog een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding omvat de spleet aan beide einden een vernauwing. Hierdoor wordt over het gehele werkgebied van de inrichting een nagenoeg constant debiet verkregen.

In een andere voorkeursuitvoeringsvorm van de 30 uitvinding omvat het buigzame deel een plaatdeel en ten minste een het plaatdeel met het basisdeel verbindend veerelement. Hierdoor wordt de doorstroombegrenzingskarakteristiek volledig bepaald door het veerelement. Door geschikte keuze van de 35 veerkarakteristiek van het veerelement wordt de geprefereerde begrenzingskarakteristiek verkregen. Bij voorkeur is het veerelement schoeflijnvormig.

1010592 4

In weer een andere uitvoeringsvorm is de inrichting monolitisch. Daarbij is de inrichting bij voorkeur vervaardigd door spuitgieten, waardoor de kosten laag gehouden kunnen worden.

5 In weer een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding omvat het afsluitvlak een nok voor het voorkomen van volledige afsluiting van de spleet.

Hierdoor wordt voorkomen dat de inrichting de leiding volledig afsluit, wanneer de vloeistofdruk te hoog op 10 loopt.

In nog een andere uitvoeringsvorm omvat de inrichting een opening voor het waarborgen van een minimale doorstroming. Hierdoor wordt eveneens voorkomen dat bij een te hoge vloeistofdruk de spleet volledig 15 wordt afgesloten door het afsluitdeel.

Deze en andere kenmerken van de uitvinding zullen aan de hand van de bijgaande tekeningen nader toegelicht worden.

Figuur 1 toont een perspectiefaanzicht van een 20 kraan, waarin een inrichting volgens de uitvinding is toegepast.

Figuur 2 toont een dwarsdoorsnede van de uitstroomopening van de kraan getoond in figuur l.

Figuren 3 t/m 7 tonen uitvoeringsvormen van de 25 inrichting volgens de uitvinding.

Figuur l toont een kraan 1 omvattende een behuizing 2 met een bedieningshendel 3. Aan de onderzijde van de behuizing 2 is een uitstroomopening 4 aangebracht, in welke uitstroomopening 4 een inschroefdeel 5 is 3 0 aangebracht.

In figuur 2 wordt een dwarsdoorsnede getoond van de uitstroomopening 4 en het inschroefdeel 5. Dit inschroefdeel 5 bestaat uit een van schroefdraad voorziene bus 6 en een in de stand van techniek bekende 35 filterinrichting 7. Op de filterinrichting 7 is verder in de bus 6 een inrichting 8 voor het begrenzen van de 3 vloeistofstroom aangebracht. Deze inrichting 8 volgens de Ά 1 uitvinding omvat een ringvormig flensdeel 9, een langs de 1010592 5 binnenomtrek van het ringvormige flensdeel opstaande wand 10 en een op de opstaande wand aangebracht buigzaam afsluitdeel ll. Het afsluitdeel 11 en de opstaande wand 10 zijn zodanig ten opzichte van elkaar aangebracht dat 5 in ruststand de spleet 12 tussen het afsluitdeel en de opstaande wand is gevormd. Het aan de spleet 12 grenzende deel van de opstaande wand 10 vormt het afsluitvlak 13.

Bij het bedienen van de bedieningshendel 3 van de kraan 1 zal een vloeistof, bijvoorbeeld water, door de 10 uitstroomopening 4 via het inschroefdeel 5 naar buiten stromen (zie figuur 1). Bij een klein drukverschil tussen de waterdruk in de uitstroomopening 4 en de buitendruk zal het buigzame afsluitdeel 11 niet verbuigen en zal het water via de spleet 12 door de filterinrichting 7 15 stromen. Bij het door de filterinrichting 7 stromen van het water W wordt lucht L aan de zijkant van de inrichting aangezogen, waardoor er een "opgeschuimde" waterstraal ontstaat. Wanneer de druk in de kraan 1 toeneemt zal het drukverschil over de inrichting 8 20 toenemen en zal deze druk P het buigzame afsluitdeel 11 verbuigen. Hierdoor wordt de spleet 12 kleiner, waardoor de uitstroom van water W begrensd wordt. Bij maximaal drukverschil zal het buigzame afsluitdeel ll tegen het afsluitvlak 13 aan komen te liggen. Door de vorm van de 25 spleet 12 zal deze niet volledig afgedicht zijn, waardoor een minimale waterdoorstroom gewaarborgd blijft.

In figuur 3 wordt een perspectiefaanzicht getoond van de inrichting 8 volgens de uitvinding, zoals toegepast in de kraan 1 volgens de figuren l en 2.

30 In figuur 4 wordt een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding getoond. Hierin is de spleet 14 wigvormig en om te voorkomen dat de spleet volledig wordt afgesloten is er op het afsluitvlak 13 een nok 15 aangebracht, welke een minimale doorstroom van het water 35 waarborgt.

In figuur 5 wordt een perspectiefaanzicht getoond van een derde uitvoeringsvorm van de uitvinding. Hierin is de spleet 14 eveneens wigvormig, maar om een 1010592 6 minimale doorstroom te waarborgen zijn aan het uiteinde van de spleet 14 twee gaten 16 aangebracht. Deze gaten worden niet door het buigen van het afsluitdeel ll afgesloten, waardoor een minimale doorstroom gewaarborgd 5 blijft.

Figuur 6 toont een vierde uitvoeringsvorm van de uitvinding, waarbij de inrichting 8 een ringvormig flensdeel 9 en een opstaande wand 10 omvat. Op de opstaande wand 10 zijn schroeflijnvormige veerelementen 10 17 aangebracht, welke een plaatdeel 18 ondersteunen. Door deze veerelementen 17 wordt een gelijkmatige afsluiting van de spleet verkregen. Hierdoor kan een nagenoeg constante doorstroom verkregen worden, die onafhankelijk is van het druk verschil over de inrichting.

15 Figuur 7 toont een vijfde uitvoeringsvorm van de uitvinding. Deze uitvoering komt grotendeels overeen met de uitvoering volgens figuur 3. De spleet 14 omvat echter aan beide einden vernauwingen 19, waardoor de aanloop van de doorstroom karakteristiek zodanig 20 beïnvloed wordt dat zelfs bij klein druk-verschil over de inrichting een constante doorstroom verkregen wordt.

Het is verder mogelijk het buigbare deel van de inrichting te voorzien vna ribben, waardoor de doorstroomkarakteristiek beïnvloed wordt. Ook de vorm van 25 de spleet draagt hiertoe bij.

1010592

Claims (9)

1. In een vloeistofleiding op te nemen inrichting voor het begrenzen van een vloeistofstroom in die leiding, welke inrichting een basisdeel met een doorstroomopening en een via veermiddelen aan het 5 basisdeel aangebracht althans met een substantiële axiale component verplaatsbaar afsluitdeel voor het tegen een afsluitvlak op het basisdeel ten dele afsluiten van de doorstroomopening omvat, waarbij de inrichting door middel van fixatiemiddelen op een vaste positie in de 10 leiding fixeerbaar is, zodanig dat de vloeistof de inrichting uitsluitend via de doorstroomopening kan passeren en waarbij het basisdeel en het afsluitdeel zodanig ten opzichte van elkaar zijn aangebracht, dat in een door de veermiddelen bepaalde ruststand een spleet 15 tussen het basisdeel en het afsluitdeel is gevormd, welke spleet tegen de veerwerking in door buigen onder invloed van het vloeistof-drukverschil over de inrichting verkleind wordt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het 20 basisdeel een ringvormig flensdeel en een langs de binnenomtrek van het ringvormige flensdeel opstaande wand omvat, en waarbij het afsluitdeel op het van het ringvormige flensdeel afgekeerde eind van de wand is aangebracht.

3. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de spleet wigvormig is.

4. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het afsluitdeel een plaatdeel en ten minste één het plaatdeel met het basisdeel verbindend veerelement omvat.

5. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij het veerelement in hoofdzaak schroeflijnvormig is.

6. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de inrichting monolitisch is. 1010592

7. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het afsluitvlak een nok omvat voor het voorkomen van volledige afsluiting van de spleet.

8. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de 5 inrichting een opening omvat voor het waarborgen van een minimale doorstroming.

9. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij de spleet aan zijn beide einden een vernauwing omvat. i 1010592