NL1002255C2 - Werkwijze voor het plaatsen van een leidingstelsel. - Google Patents

Description

Werkwijze voor het plaatsen van een leidingstelsel

De onderhavige uitvinding betreft een werkwijze voor het in een grond aanbrengen van ten minste één leiding, omvattende: het bovengronds assembleren van de leiding; het in plastische toestand brengen van de grond; 5 en het in de grond dringen van de leiding.

Een dergelijke werkwijze is bekend uit de Internationale octrooiaanvrage WO 92/20947, waarbij de leidingen met behulp van een kanaalelement worden verzonken. Hierbij is het kanaalelement aan de naar de bodem 10 gerichte zijde voorzien van sproeiers en een zuiger voor het wegzuigen van vloeibaar gemaakt of in plastische toestand gebracht bodemmateriaal, welk bodemmateriaal in plastische toestand is gebracht met behulp van de sproeiers .

15 Een dergelijke bekende werkwijze vertoont het nadeel, dat deze slechts bij een beperkt aantal bodem-soorten toepasbaar is, waarbij bovendien het kanaalelement verloren gaat met hieraan de relatief kostbare sproeiers en in ieder geval de mondstukken voor de zui-20 ger, omdat na het in de bodem brengen van de leidingen deze kanaalelementen niet terug uit de bodem gehaald kunnen worden, anders dan door deze uit te graven. Hiermee gaat derhalve een aanzienlijk verlies aan materiaal gepaard, tenzij deze kanaalelementen na het verzinken van 25 de leidingen weer worden uitgegraven, waarmee ten minste een deel van het bereikte voordeel teniet wordt gedaan.

Een ander nadeel van een dergelijke werkwijze is, dat toepassing hiervan om een leiding in een bodem onder water te leggen niet mogelijk zijn, daar de bodem 30 reeds met water is verzadigd. In dit geval moeten bijv. eerst langgerekte, met de vorm van een te graven geul 1002255 2 overeenkomende waterkeringen worden gegraven, waarna het water tussen de waterkeringen moet worden weggepompt, voordat met het graven van de geul kan worden aangevangen. Doordat het noodzakelijk is deze waterkeringen te 5 plaatsen en het water hiertussen weg te pompen, treedt een aanzienlijk tijdverlies op, dat wederom in direct verband staat met hoge kosten. Verder is een groot aantal verschillende werktuigen nodig, zoals een werktuig voor het plaatsen van de waterkeringen, een pomp en een graaf-10 machine, zodat logistieke problemen kunnen ontstaan bij het ten uitvoer brengen van een dergelijke werkwijze.

De onderhavige uitvinding beoogt althans één of enkele van de bovengenoemde en andere bezwaren op te heffen, en verschaft hiertoe een nieuwe werkwijze, die 15 zich onderscheidt door het aan een trilling onderwerpen van de grond om de overgang naar de plastische toestand hiervan te bewerkstelligen.

Door een werkwijze volgens de onderhavige uitvinding, welke althans in een thixotrope grond toepas-20 baar is, gaat geen materiaal of werktuig verloren bij het verzinken van de leidingen en kan bovendien in een reeds drassige ondergrond worden gewerkt om hierin een leiding aan te brengen. Verder is het overbodig om een geul te graven om een leiding in een grond te plaatsen, en is het 25 met een werkwijze volgens de onderhavige uitvinding niet langer noodzakelijk waterkeringen te plaatsen om leidingen aan te brengen in een bodem onder water.

Een werkwijze als voorkeursuitvoering van de onderhavige uitvinding onderscheidt zich door het vullen 30 van de leiding, voorafgaand aan het in de grond dringen hiervan. Het vullen kan met vloeistof, zoals water, geschieden.

Met voordeel wordt hierdoor bewerkstelligd, dat een kwetsbare holle leiding van bijv. kunststof voldoende 35 stijf wordt gemaakt om het in de grond dringen van de leiding zonder beschadiging hiervan mogelijk te maken. Door een leiding met vloeistof en in het bijzonder water te vullen wordt een optimale geleiding van tijdens het 1002255 3 trillen veroorzaakte schokgolven langs de lengte van de leiding bewerkstelligd.

Een tweede werkwijze als voorkeursuitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding onderscheidt zich door 5 het gelijktijdig in de grond dringen van tenminste één aanvullende leiding, waarbij de leidingen althans onderling en/of aan de paal zijn verbonden. Derhalve kunnen met voordeel twee of meer gelijke of verschillende leidingen gelijktijdig in de grond worden aangebracht.

10 Een derde werkwijze als voorkeursuitvoerings vorm van de onderhavige uitvinding onderscheidt zich door het plaatsen van palen en het bevestigen van de leiding aan de palen voorafgaand aan het in de plastische toestand brengen van de grond; en door het vervolgens recht-15 standig in de grond dringen van de palen met de hieraan bevestigde leiding.

De palen vormen een fundering voor de leiding, zowel tijdens de overgang van de grond vanuit de plastische toestand hiervan naar de vaste toestand, als hierna. 20 Hierbij wordt opgemerkt, dat het aanbrengen van een dergelijke fundering bij de bekende werkwijze wellicht mogelijk, maar zeker niet rendabel is.

Verder vormen de palen aangrijpingspunten voor het uitvoeren van de bewerking, waardoor de grond in de 25 plastische toestand hiervan wordt gebracht.

Verder omvat de uitvinding derhalve een lei-dingstelsel, dat zich in een voorkeursuitvoeringsvorm hiervan onderscheidt, doordat in de grond een aan de leidingen bevestigde rij palen is aangebracht.

30 De onderhavige uitvinding wordt nader toege licht aan de hand van de hierna volgende figuurbeschrij-ving van een uitvoeringsvoorbeeld hiervan. In de tekening toont: fig. 1 een leidingstelsel in aanleg met behulp 35 van een werkwijze volgens de onderhavige uitvinding; en fig. 2a-2c zijaanzichten van verschillende stadia van de in fig. 1 getoonde aanleg met behulp van 10099^5 ' 4 een werkwijze volgens de onderhavige uitvinding van een leidingstelsel.

In de figuren wordt met een zelfde referentie-nummer gerefereerd aan een zelfde onderdeel.

5 In fig. 1 is een leidingstelsel in aanleg met behulp van een uitvoeringsvorm van een werkwijze volgens de onderhavige uitvinding getoond, waarbij het leidingstelsel de riolering van huizen 1 omvat. De huizen 1 worden via afvoerleidingen 2 met het riool 3 verbonden, 10 nadat het riool 3 in de grond is aangebracht.

In de hier getoonde uitvoeringsvorm omvat de bodem een vaste bodem 10 met hierop een sliblaag 11, waaroverheen een water 12 stroomt. Het riool 3 dient in de vaste bodem 10 te worden geplaatst.

15 Hiertoe is het riool 3 door middel van koppe lingen 7 aan palen 4 bevestigd. De assemblage van het riool 3 en/of het bevestigen hiervan aan de palen 4 door middel van de koppelingen 7 kan vanaf de wal geschieden, of kan als alternatief vanaf een ponton 5 plaatsvinden.

20 Het riool 3 omvat verbindingspijpen 8 op de plaatsen, waar verbinding met afvoerleidingen 2 bewerkstelligd dient te worden. Via deze verbindingspijpen 8 wordt het riool 3 met water gevuld, waarbij het vrije uiteinde van het riool 3 is afgesloten, en waarna de 25 verbindingspijpen 8 afgesloten kunnen worden.

Vervolgens wordt de rij palen 4 systematisch de vaste bodem 10 in getrild, waarbij de trillingen via het riool 3 in het bijzonder op de vaste bodem 10 worden overgedragen. Hierbij wordt opgemerkt, dat de vaste bodem 30 10 een thixotrope grondsoort omvat, zodat de vaste bodem 10 in de plastische toestand hiervan wordt gebracht door middel van de bovengenoemde trillingen. De systematische aanpak bij het ten uitvoer brengen van een trilbewerking op de palen 4 is van belang om schadelijke spanningen in 35 het materiaal van het riool 3 te vermijden. Overigens wordt opgemerkt, dat het riool 3 voor het ten uitvoer brengen van de trilbewerking met water kan worden gevuld teneinde een benodigde stijfheid van het riool 3 te 1002255 5 bewerkstelligen en omdat schokgolven als gevolg van deze trilbewerkingen door het water in het riool 3 goed langs de lengte van het riool 3 worden geleid.

De rij palen 4, en derhalve het aan de palen 4 5 bevestigde riool 3 wordt tot de gewenste diepte in de vaste bodem 10 getrild, waarna verbinding van de afvoer-leiding 2 en de verbindingspijp 8 tot stand wordt gebracht. Hiertoe behoeft slechts ter plaatse van deze verbinding enig graafwerk te worden verricht.

10 Hierbij wordt opgemerkt, dat het op deze wijze zeer eenvoudig is een vrij vervalleiding aan te leggen, door het riool 3 in de vervalrichting hiervan progressief dieper in de vaste bodem 10 aan te brengen. Hiertoe behoeft het riool 3 bijvoorbeeld slechts op progressief 15 groter wordende afstand van de bovenkant van de palen 4 te worden bevestigd, waarna de palen 4 tot een gelijkblijvende diepte in de vaste bodem 10 worden getrild.

Door schotten 6 aan de palen 4 na het aanbrengen van het riool 3 te bevestigen is het op eenvoudige 20 wijze mogelijk een nieuwe walkant te creëren. Bij toepassing van deze werkwijze kunnen de palen 4 verder dienen als fundering voor afzonderlijke bouwwerken, zoals steigers, gebouwen etc.

Verder wordt hier opgemerkt, dat met de hierbo-25 ven beschreven werkwijze gelijktijdig andere leidingen in de grond kunnen worden aangebracht, bijv. waterleidingen, gasleidingen, telefoonkabels en/of electrakabels.

In de figuren 2a-2c zijn duidelijk onderscheidbare stadia van het in de vaste bodem 10 aanbrengen van 30 het riool 3 in doorsnede-aanzicht getoond.

Voorafgaand aan het in fig. 2a getoonde stadium is de paal 4 reeds tot een vooraf bepaalde diepte in de vaste bodem 10 getrild met behulp van een trilkop 9, welke deel uitmaakt van een overigens niet getoonde 35 inrichting. Als een dergelijke inrichting zijn in de techniek verscheidene soorten apparatuur beschikbaar, zodat deze hier niet verder zal worden beschreven.

1002255 6

In het in fig. 2a weergegeven stadium wordt het riool 3 met verbindingspijp 8 door middel van de koppeling 7 met de paal 4 verbonden. Deze bewerking kan vanaf het ponton 5 geschieden, echter, in het hier weergegeven 5 geval geschiedt het aanbrengen van de koppeling 7 vanaf de wal.

Vervolgens wordt in het in fig. 2b weergegeven stadium de paal 4 met het hiermee gekoppelde riool 3 geleidelijk in de vaste bodem getrild tot de gewenste 10 diepte. Deze bewerking van het intrillen van de palen 4 met het hieraan gekoppelde riool 3 vindt systematisch plaats, bijvoorbeeld op de in fig. 1 getoonde wijze.

Vervolgens wordt in het in fig. 2c getoonde stadium de verbindingspijp 8 op de gewenste lengte hier-15 van gebracht, waarna de verbindingspijp 8 in verbinding kan worden gesteld met de afvoerleiding 2. Hiertoe dient mogelijk enig graafwerk te worden verricht, behalve in het geval, dat de in fig. 1 getoonde schotten 6 een nieuwe kantwal vormen en het water tussen de oude en de 20 nieuwe kantwal weggepompt wordt. De ruimte tussen de oude en de nieuwe kantwal zal dan later met aarde worden opgevuld, zodat een boven het niveau van de sliblaag 11 gelegen verbinding tussen de afvoerleiding 2 en de ver-bindingspijp 8 door het volstorten van deze ruimte zal 25 zijn ingegraven. In ieder geval behoeft geen geul langs de volledige lengte van het riool 3 te worden gegraven.

1002255

Claims (11)

1. Werkwijze voor het in een grond aanbrengen van ten minste één leiding, omvattende: het bovengronds assembleren van de leiding; het in plastische toestand brengen van de grond; en het in de grond dringen van de 5 leiding, gekenmerkt door het aan een trilling onderwerpen van de grond om de overgang naar de plastische toestand hiervan te bewerkstelligen.

2. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt door het vullen van de leiding, voorafgaand aan het 10 in de grond dringen hiervan.

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt door het gelijktijdig in de grond dringen van ten minste één aanvullende leiding, waarbij de leidingen althans onderling zijn verbonden.

4. Werkwijze volgens één van de voorgaande conclu sies, gekenmerkt door het plaatsen van palen en het bevestigen van de leiding aan de palen voorafgaand aan het in de plastische toestand brengen van de grond; en door het vervolgens in de grond dringen van de palen met 20 de hieraan bevestigde leiding.

5. Werkwijze volgens conclusie 4, gekenmerkt door het tot een bepaalde diepte in de grond dringen van de palen voorafgaand aan het aan de palen bevestigen van de leiding.

6. Werkwijze volgens conclusie 4 of 5, geken merkt door het aan aan de lengterichting van de palen evenwijdige trilling onderwerpen van de grond.

7. Werkwijze volgens conclusie 4, 5, of 6, gekenmerkt door het in de grond dringen van de palen over ten 30 minste de gehele lengte hiervan.

8. Werkwijze volgens één van de conclusies 4 tot en met 7, gekenmerkt door het aan de palen bevestigen van meer dan één soort leiding.

9. Leidingstelsel in een grond, welke ten 35 minste één soort leiding omvat, met het kenmerk, dat in 1002255 de grond aan de leidingen bevestigde palen zijn aangebracht.

10. Leidingstelsel volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat de palen geheel ondergronds zijn aange- 5 bracht.

11. Leidingstelsel volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat de palen een fundering voor afzonderlijke bouwwerken vormen. 1002255