<Desc/Clms Page number 1>
Naam aanvrager : VAN HOOF, Peter A. J.
Invoeroctrooi :"Werkwijze en middelen voor het vastleggen van meetpunten en het uitzetten van afstanden en richtingen." Voorrangsvordering op basis van Nederlandse octrooiaanvraag nr. 8300153.
Korte aanduiding : Werkwijze en middelen voor het vastleggen van meetpunten en het uitzetten van afstanden en richtingen.
De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het vastleggen van meetpunten en het uitzetten van afstanden en richtingen bij het optrekken van een meerdere verdiepingen omvattend gebouw.
Tot nu toe bestaat er bij het optrekken van gebouwen veelal geen vaste richtlijnen met betrekking tot het uitvoeren van metingen en geschiedt het vaststellen van bepaalde plaatsen voor het aanbrengen van bouwdelen of dergelijke veelal onder gebruikmaking van markeringen, zoals spijkers, zaagsneden en/of potloodstrepen, die zijn aangebracht op reeds voltooide delen van het gebouw of op een of andere wijze vastgezet op planken of balken of dergelijke. Het benutten van dergelijke markeringen leidt echter tot onnauwkeurigheden, daar de plaats van deze markeringen vaak niet goed geborgd is en/of de markeringen tijdens de bouw geheel verloren gaan. Anderzijds stelt het steeds meer toepassen van voorgefabriceerde onderdelen hoge eisen aan de maatnauwkeurigheid, daar anders problemen kunnen ontstaan bij het monteren van de voorgefabriceerde onderdelen.
Met de uitvinding wordt dan ook beoogd een werkwijze van bovengenoemde soort te verkrijgen waarbij op eenvoudige wijze tijdens de gehele bouw een goede maatvoering te waarborgen is.
Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat op de het eerst aangebrachte vloer of dergelijke horizontale constructie op
<Desc/Clms Page number 2>
althans een bepaald punt een markeringsplaats in de vorm van een buisstuk wordt aangebracht en in iedere hoger liggende vloer of dergelijke horizontale constructie van het gebouw boven dit buisstuk in de vloer een doortocht wordt aangebracht met een coaxiaal ten opzichte van het eerste buisstuk gelegen buisstuk.
Het eerst aangebrachte buisstuk op bijvoorbeeld de begane grondvloervormt daarbij een tijdens de gehele bouw te handhaven vast uitgangspunt, terwijl op iedere verdiepingsvloer een loodrecht daarboven gelegen hulpuitgangspunt is aangebracht van waaruit in het horizontale vlak metingen kunnen worden verricht. Dergelijke in de vloeren opgenomen markeringsplaatsen behoeven tijdens de bouw niet verloren te gaan en kunnen dus steeds opnieuw weer als uitgangspunt voor het uitvoeren van metingen worden benut.
Een doelmatig daarbij toe te passen markeringsorgaan wordt gevormd door een ronde plaat met een excentrisch ten opzichte van het middelpunt van de plaat aangebracht gat in de rand waarvan een viertal onderling over 900 ten opzichte van elkaar verdraaide inkepingen zijn aangebracht, terwijl het buisstuk coaxiaal ten opzichte van de hartlijn van het gat op de plaat is bevestigd.
Het eerst aan te brengen markeringsorgaan kan onder benutting van de inkepingen bijvoorbeeld juist worden opgesteld op een tweetal haaks op elkaar aangebrachte meetlijnen, terwijl bij hoger liggende vloeren door de excentrische ligging van de het buisstuk dragende plaat deze plaat zo gunstig mogelijk kan worden opgesteld om een onder deze plaat gelegen gat zo goed mogelijk af te sluiten.
De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van bijgaande figuren.
Fig. 1 toont een markeringsorgaan volgens de uitvinding in perspectief.
Fig. 2 toont een bovenaanzicht op fig. 1, waarbij op een niet nader onderdeel van een bouwwerk aangebrachte meetlijnen zijn weergegeven.
Fig. 3 toont in perspectief een markeringsorgaan met een klemorgaan met behulp waarvan het markeringsorgaan tijdelijk kan worden vastgezet.
<Desc/Clms Page number 3>
Fig. 4 toont in perspectief een aanzicht op een hulpstuk volgens de uitvinding.
Fig. 5 toont in perspectief gedeeltelijk in aanzicht en gedeeltelijk in doorsnede het in fig. 4 weergegeven hulpstuk in een over 1800 verdraaide stand.
Fig. 6 toont een bovenaanzicht op een hulpstuk voor de uitvinding, dat samen met een meetband te gebruiken is.
Fig. 7 toont een dwarsdoorsnede over fig. 6.
Fig. 8 toont het in fig. 6 en 7 weergegeven hulpstuk te zamen met een deel van een aan dit hulpstuk vastgeklemde meetband.
Fig. 9 toont in perspectief een deel van een vloerbekisting en een daarop te bevestigen plaat met de daarbij gebruikte hulpmiddelen.
Fig. 9A toont een bovenaanzicht op een deel van de in fig. 9 afgebeelde hulpmiddelen.
Fig. 10 toont in perspectief de middelen, welke worden gebruikt voor het vormen van een doortocht in een verdiepingsvloer.
Fig. 11 toont de met behulp van in fig. 10 weergegeven middelen vervaardigde doortocht met sparing in een verdiepingsvloer.
Fig. 12 toont een bovenaanzicht op een instelinrichting voor het op de juiste plaats instellen van een buisstuk bij een verdiepingsvloer.
Fig. 13 toont een dwarsdoorsnede over fig. 12, gezien volgens de lijn XIII-XIII in fig. 12 te zamen met een aan te brengen markeringsorgaan en daarbij te gebruiken hulpstuk.
Fig. 14 toont een doorsnede over fig. 12, gezien volgens de lijn XIV-XIV in fig. 12.
Fig. 15 toont een doorsnede over fig. 12, gezien volgens de lijn XV-XV in fig. 12.
Fig. 16 toont een bovenaanzicht op een afsluit-en markeerplug.
Fig. 17 toont een doorsnede over fig. 16, gezien volgens de lijn XVII-XVII in fig. 16.
Fig. 18 toont een bovenaanzicht op een hulpstuk, dat te gebruiken is voor het aanbrengen van een doortocht in een op een vloer aan te brengen afdeklaag.
<Desc/Clms Page number 4>
Fig. 19 toont een doorsnede over fig. 18, gezien volgens de lijn XIX-XIX in fig. 18.
Fig. 20 toont een doorsnede over een deel van een vloer met een daarop aangebrachte afdeklaag en daarin aangebrachte doortocht.
Fig. 21 toont een aanzicht op een statief volgens de uitvinding dat bij de werkwijze volgens de uitvinding toe te passen is.
Fig. 22 toont een zijaanzicht op fig. 21 met een op het statief geplaatste theodoliet
Fig. 23 toont een bovenaanzicht op fig. 21.
Voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding wordt op een eerst vervaardigd horizontaal constructiedeel van het bouwwerk, bijvoorbeeld de begane grondvloer, althans een, maar in het algemeen meerdere markeringsplaatsen aangebracht onder toepassing van het in de fig. 1 en 2 weergegeven markeringsorgaan.
Dit markeringsorgaan is opgebouwd uit een dunne ronde plaat 1 waarin een gat 2 is aangebracht. Zoals uit fig. 1 en 2 duidelijk zal zijn is dit gat 2 excentrisch ten opzichte van het middelpunt van de plaat 1 gelegen. In de begrenzing van het gat 2 zijn een viertal V-vormige inkepingen 3 aangebracht zodanig, dat deze inkepingen onderling over een hoek van 900 ten opzichte van elkaar verdraaid staan opgesteld. Verder is aan de plaat 1 een buisstuk 4 bevestigd, dat coaxiaal ten opzichte van de hartlijn van het gat 2 is gelegen.
Zoals in fig. 2 is weergegeven kan het hart van het uitgangspunt voor de metingen worden aangegeven met een tweetal loodrecht op elkaar geplaatste markeringslijnen 5 en 6 en kan onder gebruikmaking van de inkepingen 3 het in de fig. 1 en 2 afgebeelde markeringsorgaan zodanig worden ingesteld, dat het hart van de opening 2 en de hartlijn van het buisstuk loodrecht boven het snijpunt van de lijnen 5 en 6 komt te liggen.
Voor een goede fixering van het markeringsorgaan kan gebruik worden gemaakt van een L-vormige klemstrip 7, welke aan een uiteinde is voorzien van een uitsparing 8, waarin het boveneinde van de bus 4 past.
Door een in het horizontale been van de klemstrip 7 aangebracht sleufgat 8 is een klembout 9 gevoerd, welke bijvoorbeeld is geschroefd in een in de betonnen begane grondvloer ingestorte huls. Indien door verdraaiing en verschuiven van de klemstrip 7 ten opzichte van de bout 9 de bus 4
<Desc/Clms Page number 5>
in de juiste stand is gebracht kan de bus 4 in deze stand worden gefixeerd door het vastzetten van de klembout 9. Vervolgens kan rondom de plaat 1 en de bus 4 specie worden gestort en na het harden van deze specie zal de bus 4 op de gewenste plaats in het bouwwerk zijn gefixeerd en kan de klembout 9 en de klemstrip 7 worden verwijderd.
Veelal zullen meerdere van dergelijke markeringsorganen op de begane grondvloer of dergelijke worden aangebracht in hiertoe uitgekozen punten.
Voor het uitvoeren van metingen uitgaande van deze door de buisstukken 4 gevormde markeringsplaatsen kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van een hulpstuk zoals weergegeven in fig. 4 en 5. Dit hulpstuk omvat een ringvormig lichaam 10, dat aan een einde is afgesloten door een dwarswand 11 in het hart waarvan een kleine doortocht 12 is aangebracht. Daarbij is het ringvormige lichaam zodanig uitgevoerd, dat de diameter van de buitenomtrek van het lichaam 10 althans nagenoeg gelijk is aan de inwendige diameter van het buisstuk 4, zodat het lichaam 10 nauwpassend schuivend in het buisstuk 4 past.
Tussen zijn uiteinden is het lichaam 10 verder voorzien van een rondlopende uitstekende kraag 13 en zodoende is het mogelijk om het ringvormige lichaam in twee over 1800 ten opzichte van elkaar verdraaide standen in het open boveneinde van het buisstuk 4 te schuiven totdat de als aanslag fungerende ringvormende kraag 13 op de bovenrand van het buisstuk 4 komt te rusten.
Het in de fig. 4 en 5 weergegeven hulpstuk is verder voorzien van een boven de wand 11 uitstekende uitsteeksel 14, waarvan een begrenzingsvlak 15 zich diametraal door de hartlijn van het ringvormige lichaam 10 en door de daarmee samenvallende hartlijn van het gat 12 uit-
EMI5.1
strekt. Daarbij zijn op het begrenzingsvlak 15 markeringstekens 16 aan- gebracht.
Het uitsteeksel 14 is verder voorzien van een tweetal uitstekende neuzen 17, welke een V-vormige inkeping 18 begrenzen, welke inkeping zich loodrecht op het begrenzingsvlak 15 uitstrekt.
Het in de fig. 4 en 5 weergegeven hulpstuk kan met het gezien in fig. 4 onderste gedeelte van het cilindrische lichaam 10 in een in de vloer vastgezet buisstuk 4 worden geschoven, waarbij het uitsteeksel 14 boven het vloeroppervlak zal uitsteken. De markeringen 16 kunnen daar-
<Desc/Clms Page number 6>
bij bijvoorbeeld benut worden voor het uitzetten van richtingen met behulp van een op de desbetreffende vloer opgestelde theodoliet. Ook kan een meetdraad door de inkeping 18 worden gevoerd.
Indien het hulpstuk in de in fig. 5 weergegeven stand op een buisstuk 4 wordt geplaatst zal dus het uitsteeksel 14 in dit buisstuk komen te liggen en kan de dan in het zicht komende ronde doortocht 12 worden benut als centreerpunt voor het opstellen van meetinstrumenten, bijvoorbeeld voor het opstellen van een theodoliet. Doelmatig kan daarbij gebruik worden gemaakt van de in de fig. 21-23 afgebeelde theodolietsteun. Zoals uit deze figuren blijkt omvat deze theodolietsteun een hoofdpoot 19 met een aan het ondereinde daarvan bevestigde centreerpunt 20. Verder is nabij het ondereinde van de centrale poot 19 een waterpas 21 aangebracht. Aan het boveneinde verloopt de poot 19 tot een draadeinde 2H en is draaibaar in een zich vanaf dit boveneinde schuin naar beneden toe uitstrekkende arm 22 bevestigd.
Aan het ondereinde van de arm is een zich haaks op de poot 19 uitstrekkende as 23 aangebracht. Aan het uiteinde van de as 23 zijn instelbare centreerpennen ? 4 aangebracht. Aan het boveneinde van de arm 22 is een handgreep 25 bevestigd. De arm ? 2 vormt verder n geheel met een zich loodrecht op de hartlijn van de poot 19 uitstrekkende steunplaat 26 waarop, zoals schematisch in fig. 22 is weergegeven, een theodoliet 27 kan worden geplaatst. De centrering van deze theodoliet ten opzichte van de lengteas van de poot 19 geschiedt met behulp van boven de steunplaat 26 uitstekende'draadeinde 28.
Het zal duidelijk zijn, dat voor het opstellen van de theodoliet onder gebruikmaking van het in de fig. 21-23 weergegeven hulpstuk de centreerpunt 20 in het gat 12 kan worden geplaatst nadat het in de fig. 4 en 5 weergegeven hulpstuk in een buisstuk 4 is gedrukt.
Met behulp van de pennen 24 kan dan de theodoliet waterpas worden opgesteld en zal deze loodrecht boven het door het buisstuk 4 bepaalde hart zijn gelegen.
Een verder hulpstuk volgens de uitvinding, dat doelmatig bij het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding kan worden toegepast is weergegeven in de fig. 6-8.
Dit hulpstuk bestaat uit een ronde schijf 29 waarvan de uitwendige diameter zodanig is uitgevoerd, dat deze schijf schuivend
<Desc/Clms Page number 7>
past in een buisstuk 4. De schijf 29 is voorzien van een coaxiaal ten opzichte van de hartlijn van de schijf 29 gelegen boring 30 en een tweetal zich evenwijdig daaraan uitstrekkende van schroefdraad voorziene boringen 31 waarin vleugelbouten 32 zijn geschroefd.
Met behulp van de vleugelbouten is op de bovenzijde van de schijf 29 een ring 33 aangebracht waarvan de buitendiameter groter is dan de buitendiameter van de schijf 29, zodat de ring 33 als aanslag zal werken, en bij de inschuiving van de schijf 29 in een buisstuk 4 op de bovenrand van het buisstuk 4 komt te rusten.
De ene vleugelbout 32 is gevoerd door een in de schijf aangebracht sleufgat 34, terwijl de andere bout is gevoerd door een verder aan een uiteinde bij de buitenomtrek van de ring 33 uitmondend sleufgat 35. Het zal duidelijk zijn, dat dientengevolge na het oplossen van de bouten 32 de ring 33 ten opzichte van de schijf kan worden verdraaid en verschoven in een stand, waarin de ring 33 althans grotendeels naast de schijf 29 is plegen, terwijl de ring 33 toch met de schijf blijft verbonden.
Zoals in fig. 8 is afgebeeld kan tussen de ring 33 en de schijf 29 het uiteinde van een meetlint 36 worden vastgeklemd zodanig dat bijvoorbeeld het nulpunt van het meetlint samenvalt met de hartlijn van de schijf 29 en de boring 30. Nadat dan de schijf 29 in een bepaald buisstuk 4 is geplaatst kan men met behulp van dit meetlint afstanden uitzetten vanaf deze een bekende vaste stand innemende, door het buisstuk 4 gevormde markeringsplaats.
Uitgaande van de bijvoorbeeld op de begane grondvloer aangebrachte markeringsplaatsen kunnen soortgelijke markeringsplaatsen loodrecht boven de op de begane grondvloer aangebrachte markeringsplaatsen worden aangebracht zoals hieronder nader zal worden beschreven. Hiertoe wordt bijvoorbeeld in een bekistingsplaat 37 van een hoger aan te brengen vloer ter hoogte van de in deze vloer aan te brengen markering een gat 38 aangebracht. Dit gat wordt afgedekt met behulp van een plaat 39, welke is voorzien van een onder de plaat uitstekende bus 40. In de bus 40 kan een hulpstuk 41 worden geschoven.
Het hulpstuk 41 omvat een cilindrisch lichaam 42, dat nauwpassend kan worden opgenomen in het buisstuk 40 en dat aan zijn bovenrand is voorzien van een uitstekende kraag 43, welke de naar beneden gerichte beweging van het cilindrische
<Desc/Clms Page number 8>
lichaam 42 in het buisstuk 40 begrenst. In het cilindrische lichaam zijn een tweetal transparante schijven 44 en 45 aangebracht. De schijf 45 is voorzien van merktekens, waaronder een het hart van het cilindrische lichaam 42 aangevend kruis 46 (fig. 9A).
Een theodoliet kan nu op bovenomschreven wijze worden geplaatst op een bijvoorbeeld op de begane grondvloer aangebrachte markeringsplaats en zo worden opgesteld, dat de vizierlijn van de theodoliet vertikaal staat. De plaat 39 wordt nu zolang verschoven, totdat het hart 46 van de richting richting 41 in de vizierlijn van de theodoliet ligt. Vervolgens wordt de plaat 39 bijvoorbeeld met spijkers aan de bekistingsplaat 37 vastgezet.
Op de bekistingplaat kan met de hulpstukken volgens fig. 4-8 en fig. 21-23 worden gemeten.
Vervolgens wordt een buis, bijvoorbeeld een uit PCV-vervaardigde buis 47 boven op de plaat 39 vastgezet. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de in fig. 10 weergegeven van schroefdraad voorziene stang 48 waaraan een tweetal nabij de uiteinden van de aan te brengen buis 47 opgestelde schijven 49 zijn bevestigd. Het zal duidelijk zijn, dat de lengte van de buis 47 zal worden gekozen in overeenstemming met de dikte van de te storten betonvloer.
Daarbij kan de buis 47 op de plaat worden vastgeklemd doordat een op het ondereinde van de draadstang 48 geschroefde moer 50 wordt aangedraaid tegen een onder de bekistingsplaat 37 gelegen klemprofiel 51, dat is voorzien van een sleufgat 52 waar doorheen het ondereinde van de draadstang 48 is gestoken.
Op het boveneinde van de pijp 47 rust een dikke ronde, vierkante of rechthoekige plaat 53 op het bovenvlak waarvan een een grotere afmeting bezittende vierkante of rechthoekige plaat 54 is bevestigd. Aan het buiten de plaat 53 uitstekende gedeelte van de plaat 54 zijn tegen de onderzijde van de plaat 54 met behulp van bouten 55 inwendige schroefdraad bezittende hulzen 56 vastgeklemd.
Nadat op de uitgekozen markeringsplaatsen op de beschreven wijze de pijpstukken 47 en de platen 53 en 54 zijn aangebracht kan de desbetreffende verdiepingsvloer worden gestort en na een voldoend uitharden van de beton kunnen de platen 53 en 54 en de schroefdraadstang 48
<Desc/Clms Page number 9>
met het klemprofiel 51 worden verwijderd. Zoals in fig. 11 is weergegeven is dan een doortocht gevormd in de vervaardigde vloer 57, welke doortocht wordt begrensd door de pijp 47 en het onder de plaat 39 uitstekende pijpstuk 40. Daarbij komt het pijpstuk 47 nabij zijn boveneinde uit in een door de platen 53 en 54 in de vloer gevormde uitsparing 58 waarin ook de uiteinden van de schroefdraadhulzen 56 uitkomen.
In deze uitsparing 58 kan nu weer een markeringsorgaan zoals afgebeeld in de fig. 1 en 2 worden opgesteld waarna de uitsparing voor het fixeren van dit markeringsorgaan kan worden volgestort met specie of dergelijke.
Ten gevolge van zettingen veroorzaakt tijdens het gieten van de verdiepingsvloer 57 of dergelijke is het echter niet gewaarborgd, dat de hartlijn van het buisstuk 40 en/of de hartlijn van de buis 47 nog zuiver in het verlengde zal zijn gelegen van het hart van het op de lager gelegen vloer aangebrachte pijpstuk, dat op deze lager gelegen vloer een markeringsplaats vormt. Voor het op de juiste wijze aanbrengen van het markeringsorgaan in de uitsparing 58 kan dan ook doelmatig gebruik worden gemaakt van de in de fig. 12-15 afgebeelde inrichting.
De inrichting omvat een basisplaat 59, welke met behulp van bouten 60, die in de schroefdraadbussen 56 te schroeven zijn, op een desbetreffende vloer kan worden vastgezet. Daarbij ondersteunt de basisplaat een horizontaal gelegen ronde stang 61, welke gevoerd is door een boring aangebracht in een schuifstuk 62. In in dit schuifstuk 62 aangebrachte boringen zijn een tweetal zich evenwijdig aan elkaar en loodrecht op de stang 61 uitstrekkende stangen 63 en 64 aangebracht. De stangen 63 en 64 dienen voor de ondersteuning van een draagstuk 65, dat is voorzien van een rond gat 66.
Zoals uit fig. 14 blijkt strekt de stang 61 zich uit door een uitsparing aangebracht in een in het schuifstuk 62 aangebrachte over een deel van zijn lengte van schroefdraad voorziene stift 67'. De uitvoering is daarbij zodanig dat indien een op de stift bij 1 geschroefde dopmoer 67 is opgelost het schuifstuk 62 langs de stang 61 kan worden vershoven. Indien het schuifstuk 62 in de gewenste stand is gebracht kan vervolgens het schuifstuk worden vastgeklemd ten opzichte van de basisplaat door het vastzetten van de dopmoer 67.
Verder kan, indien de dcpmoer 67 is opgelost het schuifstuk
<Desc/Clms Page number 10>
62 niet alleen langs de stang 61 worden verschoven, maar ook om de hartlijn van de stang 61 worden verdraaid met behulp van een bout 68, welke in een van schroefdraad voorzien gat in het schuifstuk 62 is geschroefd en waarvan het ondereinde op de basisplaat 59 rust.
De stang 64 is, zoals weergegeven in fig. 15, gevoerd door een uitsparing van een in het schuifstuk 62 aangebrachte stift 69, welk over een deel van zijn lengte van schroefdraad is voorzien. Indien een op de stift 69'geschroefde dopmoer 69 is opgelost kunnen de stangen 63 en 64 in hun lengterichting ten opzichte van het schuifstuk 62 worden verschoven, terwijl deze stangen 63 en 64 en het daaraan bevestigde draagstuk 65 in die gewenste stand ten opzichte van het schuifstuk 62 kunnen worden vastgezet door het vastzetten van delopmoer 69.
In het gat 66 van het draagstuk kan nu een buisvormig lichaam 70 (fig. 13) worden geplaatst, welk lichaam is voorzien van een uitstekende kraag 71 voor begrenzing van de neerwaartse beweging van het lichaam 70.
In het ondereinde van het lichaam 70 is een transparante van merktekens voorziene plaat 72 aangebracht overeenkomend met de in fig. 9A afgebeelde plaat 45.
Zoals verder in fig. 13 is weergegeven past het ondereinde van het cilindrische lichaam 70 nauw passend in het buisstuk 4 van een markeringsorgaan waarvan de plaat 1 op de bodem van de uitsparing 58 zal zijn gelegd.
Het zal duidelijk zijn, dat door verschuiving van het schuifstuk 62 ten opzichte van de vast bevestigde basisplaat 59 en door verschuiving van het draagstuk 65 ten opzichte van het schuifstuk 62 een verschuiving van het lichaam 70 met het markeringsorgaan 1,4 kan worden bewerkstelligd tot in de stand, waarin het hart van de transparante plaat 72 en daarmede de hartlijn van de bus 4 in het verlengde zullen zijn gelegen van de op de lager gelegen verdieping bevestigde markeringsbus 4, dit onder gebruikmaking van een op boven beschreven wijze boven de lager gelegen bus 4 opgestelde theodoliet.
Nadat de bus 4 in de gewenste stand is gebracht kan d) hthus 4 en daarmede de plaat 1 om de hartlijn van de bus 4 worden verdraaid tot in een stand waarin de plaat 1 de doortocht van een in de daaronder gelegen buis 47 zo goed mogelijk afsluit. Vervolgens kan de uitsparing 58 worden volgestort met specie of dergelijk materiaal, zodat na ver-
<Desc/Clms Page number 11>
harding van dit materiaal op de desbetreffende vloer weer een nieuwe markeringsplaats is verkregen, welke qua uitvoering overeenkomt met de hierboven beschreven op de begane grondvloer gevormde markeringsvloer en loodrecht boven deze op de begane grondvloer gelegen markeringsplaats is opgesteld.
Het zal duidelijk zijn, dat men door toepassing van deze werkwijze op de verschillende vloeren meerdere recht boven elkaar gelegen identieke markeringsplaatsen kan vormen uitgaande waarvan men weer verdere metingen in het horizontale vlak kan verrichten.
De in de verschillende vloeren aangebrachte bussen 4 zullen in het algemeen slechts zo nu en dan voor het uitvoeren van metingen worden gebruikt. Voor het afschermen van deze bussen gedurende de periodes dat zij niet in gebruik zijn kan doelmatig gebruik worden gemaakt van afdekkappen zoals afgebeeld in de fig. 16 en 17. Een dergelijke kap is voorzien van een getrapt uitgevoerd buisstuk 73 waarvan het onderste, de kleinste diameter bezittende gedeelte nauw schuivend past in een buisstuk 4.
Op het boveneinde van het buisstuk 73 sluit een zich vanaf dit buisstuk naar buiten toe uitstrekkende ringvormige wand 74 aan, welke zich loodrecht op de lengteas van het buisstuk 73 uitstrekt en aan zijn van het buisstuk 73 afgekeerde omtrekswand overgaat in een schuin naar beneden toe verlopend wanddeel 75, waarin een tweetal diametraal tegenover elkaar gelegen uitsparingen 76 zijn aangebracht. De buitenrand 77 van het wanddeel 75 strekt zich concentrisch om de hartlijn van het buisdeel 73 uit en is met zijn onderrand in hetzelfde vlak gelegen als de borst gevormd bij de overgang in de verschillende diameters bezittende gedeelten van het buisdeel 73.
De kap dicht de ter plaatse van het markeringspunt gevormde opening in de vloer af tegen naar beneden lopend water, terwijl de binnenwand van het buisdeel 4 schoon wordt gehouden. Daarbij blijft men een vrije doortocht ter plaatse van het markeringspunt houden.
Indien gewenst kan men echter de doortocht in de kap nog afsluiten met een niet nader weergegeven stop.
Door de kap een opvallende kleur te geven bewerkstelligt men een goede signalering van de markeringsplaatsen, hetgeen belangrijk kan zijn om onbeoogde beschadigingen van deze markeringsplaatsen tijdens de bouw tegen te gaan.
<Desc/Clms Page number 12>
Tijdens een bepaalde fase in de bouw worden, zoals aangegeven in fig. 20 op de diverse vloeren, zoals een verdiepingsvloer 57 veelal afdeklagen of afdekvloeren 77 aangebracht. Indien men daarbij de markeerplaatsen wenst te handhaven kan men gebruik maken van de in fig.
18 en 19 weergegeven hulpmiddelen. Deze hulpmiddelen omvatten een eerste buisstuk 78 voorzien van een mofeinde 79 op de buitenomtrek waarvan uitstekende ribben 80 zijn aangebracht. In dit mofeinde 79 is het uiteinde opgenomen van een verder buisstuk 81 waarvan de inwendige diameter gelijk is aan de inwendige diameter van het buisstuk 4. Het buisstuk 78 is zodanig uitgevoerd, dat dit buisstuk 78 nauwpassend in het buisstuk 4 past.
Zoals nu weergegeven in fig. 20 kan het buisstuk 78 in het buisstuk 4 worden ingeschoven over een zodanige afstand, dat het boveneinde van het buisstuk'81, dat in het mofeinde 79 van het buisstuk 78 kan zijn vastgelijmd, komt te liggen in het bovenste begrenzingsvlak van de aan te brengen afdekvloer 77. Het zal duidelijk zijn, dat zodoende in de afdekvloer 77 weer een markeringsplaats is gevormd met behulp van een buisstuk, waarvan de inwendige afmeting gelijk is aan de inwendige afmeting van de overige markeringsplaatsen vormende buisstukken 4.
<Desc / Clms Page number 1>
Applicant's name: VAN HOOF, Peter A. J.
Import patent: "Method and means for recording measuring points and setting out distances and directions." Priority claim based on Dutch patent application no. 8300153.
Short indication: Method and means for recording measuring points and setting out distances and directions.
The invention relates to a method for determining measuring points and plotting distances and directions when constructing a multi-storey building.
Until now, when constructing buildings, there are often no fixed guidelines with regard to taking measurements and the determination of certain places for the fitting of building parts or the like has often been done using markings, such as nails, saw cuts and / or pencil marks, which are arranged on already completed parts of the building or in some way fixed on planks or beams or the like. However, the use of such markings leads to inaccuracies, since the location of these markings is often not properly secured and / or the markings are completely lost during construction. On the other hand, the increasing use of prefabricated parts places high demands on the dimensional accuracy, since otherwise problems can arise when assembling the prefabricated parts.
The object of the invention is therefore to obtain a method of the above-mentioned type in which good dimensions can be guaranteed in a simple manner throughout the construction.
According to the invention, this can be achieved in that on the firstly applied floor or the like horizontal construction
<Desc / Clms Page number 2>
at least a certain point a marking place in the form of a pipe section is provided and in each higher floor or like horizontal construction of the building above this pipe section, a passage is provided with a pipe section located coaxially with respect to the first pipe section.
The first piece of pipe installed on, for example, the ground floor floor forms a fixed starting point to be maintained throughout the construction, while an auxiliary starting point perpendicular to each floor is provided, from which measurements can be taken in the horizontal plane. Such markings incorporated in the floors need not be lost during construction and can therefore be used again and again as a starting point for taking measurements.
An effective marking element to be used therein is formed by a round plate with a hole arranged eccentrically with respect to the center of the plate in the edge of which four notches are mutually rotated through 900 relative to each other, while the pipe section is coaxial with respect to from the centerline of the hole on the plate.
Using the notches, the marking element to be first fitted can, for example, be correctly positioned on two measuring lines arranged at right angles to each other, while with higher lying floors the plate can be positioned as favorable as possible due to the eccentric location of the plate carrying the pipe section. close the hole under this plate as well as possible.
The invention will be explained in more detail below with reference to the accompanying figures.
Fig. 1 shows a marker according to the invention in perspective.
Fig. 2 shows a top view of FIG. 1, showing measuring lines arranged on an unspecified part of a building.
Fig. 3 is a perspective view of a marker with a clamping member by means of which the marker can be temporarily secured.
<Desc / Clms Page number 3>
Fig. 4 shows a perspective view of an accessory according to the invention.
Fig. 5 is a perspective view, partly in view and partly in section, of the fitting shown in FIG. 4 in a position rotated by 1800.
Fig. 6 shows a top view of an accessory for the invention, which can be used together with a measuring tape.
Fig. 7 is a cross-sectional view of FIG. 6.
Fig. 8 shows the fitting shown in FIGS. 6 and 7 together with part of a measuring tape clamped to this fitting.
Fig. 9 shows in perspective a part of a floor formwork and a plate to be fixed thereon with the aids used therewith.
Fig. 9A shows a top view of part of the aids shown in FIG. 9.
Fig. 10 shows in perspective the means used to form a passage in a storey floor.
Fig. 11 shows the passage with recess in a storey floor manufactured by means of means shown in FIG. 10.
Fig. 12 shows a top view of an adjusting device for correctly positioning a pipe section at a storey floor.
Fig. 13 is a cross-sectional view of FIG. 12, taken along line XIII-XIII in FIG. 12, along with a marker to be applied and attachment to be used therewith.
Fig. 14 is a sectional view of FIG. 12, taken along line XIV-XIV in FIG. 12.
Fig. 15 is a sectional view of FIG. 12, taken along line XV-XV in FIG. 12.
Fig. 16 shows a top view of a sealing and marking plug.
Fig. 17 is a sectional view of FIG. 16, taken along line XVII-XVII in FIG. 16.
Fig. 18 shows a top view of an accessory that can be used for applying a passage in a covering layer to be applied to a floor.
<Desc / Clms Page number 4>
Fig. 19 is a sectional view of FIG. 18, taken along line XIX-XIX in FIG. 18.
Fig. 20 shows a section through a part of a floor with a covering layer applied thereon and a passage arranged therein.
Fig. 21 shows a view of a tripod according to the invention that can be used in the method according to the invention.
Fig. 22 shows a side view of FIG. 21 with a theodolite placed on the tripod
Fig. 23 is a plan view of FIG. 21.
In order to carry out the method according to the invention, at least one, but generally several, marking places are applied to a first manufactured horizontal construction part of the structure, for instance the ground floor, using the marking element shown in Figures 1 and 2.
This marking member is built up from a thin round plate 1 in which a hole 2 is arranged. As will be apparent from Figs. 1 and 2, this hole 2 is located eccentrically with respect to the center of the plate 1. Four V-shaped notches 3 are arranged in the boundary of the hole 2, such that these notches are mutually arranged at an angle of 900 relative to each other. Furthermore, a pipe piece 4 is attached to the plate 1, which is located coaxially with respect to the center line of the hole 2.
As shown in FIG. 2, the center of the starting point for the measurements can be indicated by two perpendicularly positioned marking lines 5 and 6 and, using the notches 3, the marker shown in FIGS. 1 and 2 can be set that the center of the opening 2 and the centerline of the pipe piece is perpendicular to the intersection of lines 5 and 6.
For a good fixation of the marking member, use can be made of an L-shaped clamping strip 7, which is provided at one end with a recess 8, into which the top end of the sleeve 4 fits.
A clamping bolt 9 is passed through a slotted hole 8 arranged in the horizontal leg of the clamping strip 7, which screw is for instance screwed into a sleeve collapsed in the concrete ground floor. If the sleeve 4 is rotated and displaced from the clamping strip 7 relative to the bolt 9
<Desc / Clms Page number 5>
in the correct position, the sleeve 4 can be fixed in this position by tightening the clamping bolt 9. Subsequently, mortar can be poured around the plate 1 and the sleeve 4 and after the hardening of this mortar the sleeve 4 will be at the desired are fixed in the building and the clamping bolt 9 and the clamping strip 7 can be removed.
Usually, several such markers will be arranged on the ground floor or the like in points selected for this purpose.
For carrying out measurements from these marking places formed by the tube pieces 4, use can for instance be made of an accessory as shown in fig. 4 and 5. This accessory comprises an annular body 10, which is closed at one end by a transverse wall 11 in the heart of which a small passage 12 has been made. The annular body is designed in such a way that the diameter of the outer circumference of the body 10 is at least substantially equal to the internal diameter of the pipe section 4, so that the body 10 fits snugly into the pipe section 4.
Between its ends, the body 10 is further provided with a circumferential protruding collar 13, and it is thus possible to slide the annular body into the open top end of the pipe section 4 in two positions rotated by 1800 relative to each other until the ring-forming ring-forming element collar 13 rests on the top edge of the pipe section 4.
The fitting shown in FIGS. 4 and 5 is further provided with a projection 14 projecting above the wall 11, a bounding surface 15 of which extends diametrically through the centerline of the annular body 10 and through the coinciding centerline of the hole 12.
EMI5.1
stretches. Marking marks 16 are provided on the boundary surface 15.
The projection 14 is further provided with two projecting noses 17, which define a V-shaped notch 18, which notch extends perpendicular to the boundary surface 15.
The fitting shown in Figs. 4 and 5 can be slid with the bottom part of the cylindrical body 10 seen in Fig. 4 into a pipe piece 4 fixed in the floor, the projection 14 projecting above the floor surface. The markings 16 can then
<Desc / Clms Page number 6>
when, for example, are used to plot directions with the aid of a theodolite arranged on the relevant floor. A measuring wire can also be passed through the notch 18.
If the fitting is placed on a pipe piece 4 in the position shown in Fig. 5, the projection 14 will thus lie in this pipe piece and the round passage 12 then visible can be used as a centering point for arranging measuring instruments, for example for drawing up a theodolite. Use can be made expediently of the theodolite support shown in Figs. 21-23. As can be seen from these figures, this theodolite support comprises a main leg 19 with a centering point 20 attached to its lower end. Furthermore, a spirit level 21 is arranged near the lower end of the central leg 19. At the top end, the leg 19 extends to a threaded end 2H and is mounted rotatably in an arm 22 extending obliquely downwards from this top end.
A shaft 23 extending at right angles to the leg 19 is arranged at the bottom end of the arm. At the end of the shaft 23 are adjustable centering pins? 4 fitted. A handle 25 is attached to the top end of the arm 22. The arm ? 2 furthermore forms a whole with a support plate 26 extending perpendicular to the center line of the leg 19 on which, as shown schematically in fig. 22, a theodolite 27 can be placed. The centolite is centered with respect to the longitudinal axis of the leg 19 by means of thread end 28 projecting above the support plate 26.
It will be appreciated that to set up the theodolite using the fitting shown in Figures 21-23, the centering tip 20 may be placed in the hole 12 after the fitting shown in Figures 4 and 5 into a tubing 4 is printed.
The theodolite can then be placed level with the aid of the pins 24 and it will be situated perpendicularly above the heart defined by the pipe section 4.
A further accessory according to the invention, which can be used efficiently in carrying out the method according to the invention, is shown in Figures 6-8.
This accessory consists of a round disc 29, the external diameter of which is designed such that this disc is sliding
<Desc / Clms Page number 7>
fits into a tubular section 4. The disk 29 is provided with a bore 30 located coaxially with respect to the center line of the disk 29 and two threaded bores 31 extending parallel thereto, into which wing bolts 32 are screwed.
Using the wing bolts, a ring 33 is applied to the top of the disc 29, the outer diameter of which is greater than the outer diameter of the disc 29, so that the ring 33 will act as a stop, and when the disc 29 is inserted into a pipe section 4 rests on the top edge of the pipe section 4.
One wing bolt 32 is passed through a slotted hole 34 disposed in the disc, while the other bolt is passed through a slotted hole 35 extending further at one end at the outer circumference of the ring 33. It will be appreciated that, consequently, after the bolts 32 the ring 33 can be rotated relative to the disc and shifted into a position in which the ring 33 is at least largely adjacent to the disc 29, while the ring 33 still remains connected to the disc.
As shown in Fig. 8, the end of a tape measure 36 can be clamped between the ring 33 and the disc 29, such that, for example, the zero point of the tape measure coincides with the center line of the disc 29 and the bore 30. After that, the disc 29 is placed in a specific pipe section 4, with the aid of this tape measure distances can be set from this marking position occupying a known fixed position, formed by the pipe section 4.
Starting from the marking places arranged on the ground floor, for example, similar marking places can be arranged perpendicularly above the marking places arranged on the ground floor, as will be described in more detail below. For this purpose, for example, a hole 38 is provided in a form panel 37 of a floor to be arranged higher, at the height of the marking to be arranged in this floor. This hole is covered by means of a plate 39, which is provided with a sleeve 40 projecting under the plate. An aid 41 can be slid into the sleeve 40.
The fitting 41 includes a cylindrical body 42 that can be snugly received in the tubing 40 and is provided at its top edge with a protruding collar 43 which reduces the downward movement of the cylindrical
<Desc / Clms Page number 8>
body 42 in the pipe section 40. Two transparent discs 44 and 45 are arranged in the cylindrical body. The disk 45 is provided with markings, including a cross 46 marking the center of the cylindrical body 42 (Fig. 9A).
A theodolite can now be placed in the manner described above on a marking place arranged, for example, on the ground floor and arranged so that the line of sight of the theodolite is vertical. The plate 39 is now shifted until the center 46 of the direction 41 is in the line of sight of the theodolite. The plate 39 is then fixed to the formwork plate 37 with nails, for example.
Measurements can be made on the formwork plate with the accessories according to fig. 4-8 and fig. 21-23.
Then a tube, for example a tube 47 made of PCV, is fixed on top of the plate 39. For this purpose use is made of the threaded rod 48 shown in Fig. 10 to which two discs 49 arranged near the ends of the tube 47 to be fitted are attached. It will be clear that the length of the pipe 47 will be chosen in accordance with the thickness of the concrete floor to be poured.
The tube 47 can thereby be clamped to the plate by tightening a nut 50 screwed on the lower end of the threaded rod 48 against a clamping profile 51 located under the formwork plate 37, which is provided with a slotted hole 52 through which the lower end of the threaded rod 48 is stabbed.
On the upper end of the pipe 47 a thick round, square or rectangular plate 53 rests on the top surface of which a larger sized square or rectangular plate 54 is attached. The internally threaded sleeves 56 are clamped to the underside of the plate 54 against the underside of the plate 54 by means of bolts 55.
After the pipe pieces 47 and the plates 53 and 54 have been applied to the selected marking locations in the manner described, the relevant storey floor can be poured and after sufficient curing of the concrete the plates 53 and 54 and the threaded rod 48 can be
<Desc / Clms Page number 9>
can be removed with the clamping profile 51. As shown in Fig. 11, a passage is then formed in the manufactured floor 57, which passage is delimited by the pipe 47 and the pipe piece 40 projecting under the plate 39. Thereby the pipe piece 47 ends near its top end in a through the plates 53 and 54 in the floor formed recess 58 into which the ends of the threaded sleeves 56 also protrude.
In this recess 58 a marking member as shown in Figs. 1 and 2 can now again be arranged, after which the recess for fixing this marking member can be filled with mortar or the like.
However, due to settlements caused during the pouring of the storey floor 57 or the like, it is not guaranteed that the center line of the pipe section 40 and / or the center line of the pipe 47 will still be exactly in line with the center of the pipe piece arranged on the lower floor, which forms a marking place on this lower floor. Therefore, the device shown in Figs. 12-15 can be used efficiently for correctly placing the marker in recess 58.
The device comprises a base plate 59, which can be secured to a relevant floor by means of bolts 60, which can be screwed into the threaded bushes 56. The base plate thereby supports a horizontally located round rod 61, which is passed through a bore arranged in a sliding piece 62. In bores arranged in this sliding piece 62, two rods 63 and 64 extending parallel to each other and perpendicular to the rod 61 are arranged. The bars 63 and 64 serve to support a support 65, which is provided with a round hole 66.
As can be seen from Figure 14, the rod 61 extends through a recess provided in a pin 67 'threaded in the slider 62 over a portion of its length. The design is such that if a cap nut 67 screwed onto the pin at 1 is dissolved, the sliding piece 62 can be displaced along the rod 61. When the slider 62 has been brought into the desired position, the slider can then be clamped relative to the base plate by tightening the cap nut 67.
Furthermore, when the dc nut 67 is dissolved, the slider can be moved
<Desc / Clms Page number 10>
62 are not only slid along the rod 61, but are also rotated about the axis of the rod 61 using a bolt 68, which is screwed into a threaded hole in the slider 62, the bottom end of which rests on the base plate 59 .
As shown in FIG. 15, the rod 64 is passed through a recess of a pin 69 disposed in the slider 62, which is threaded along part of its length. When a cap nut 69 screwed onto the pin 69 'is dissolved, the rods 63 and 64 can be slid in their longitudinal direction relative to the slider 62, while these rods 63 and 64 and the support 65 attached thereto are in that desired position relative to the slider 62 can be secured by tightening the lock nut 69.
A tubular body 70 (Fig. 13) can now be placed in the hole 66 of the support piece, which body is provided with a protruding collar 71 for limiting the downward movement of the body 70.
In the lower end of the body 70, a transparent, labeled plate 72 is provided corresponding to the plate 45 shown in Fig. 9A.
As further shown in Fig. 13, the lower end of the cylindrical body 70 fits snugly into the tubing 4 of a marker whose plate 1 will be placed on the bottom of the recess 58.
It will be appreciated that by sliding the slider 62 relative to the fixed base plate 59 and sliding the support 65 relative to the slider 62, a shift of the body 70 with the marker 1,4 can be accomplished into the position in which the center of the transparent plate 72 and thus the centerline of the sleeve 4 will be in line with the marking sleeve 4 mounted on the lower floor, using a manner described above above the lower sleeve 4 arranged theodolite.
After the sleeve 4 has been brought into the desired position, d) hthus 4 and therewith the plate 1 can be rotated about the axis of the sleeve 4 into a position in which the plate 1 has the best possible passage of a tube 47 located underneath it. shutdown. Subsequently, the recess 58 can be filled with mortar or the like, so that after replacement
<Desc / Clms Page number 11>
Once this material has been hardened on the relevant floor, a new marking place has been obtained, which in design corresponds to the marking floor formed on the ground floor described above and is positioned perpendicularly above this marking place located on the ground floor.
It will be clear that by applying this method on the different floors several identical marking places can be formed directly above each other, starting from which further measurements can be made in the horizontal plane.
The buses 4 arranged in the different floors will generally only be used occasionally for taking measurements. To shield these bushings during the periods that they are not in use, use can be made of cover caps as shown in fig. 16 and 17. Such a cap is provided with a stepped tube piece 73 of which the bottom, the smallest diameter part that fits snugly into a pipe section 4.
Connected to the upper end of the pipe section 73 is an annular wall 74 extending outwardly from this pipe section, which extends perpendicular to the longitudinal axis of the pipe section 73 and merges with its circumferential wall remote from the pipe section 73 into a sloping downward wall part 75, in which two diametrically opposite recesses 76 are arranged. The outer edge 77 of the wall part 75 extends concentrically about the center line of the pipe part 73 and with its lower edge lies in the same plane as the breast formed at the transition in the different diameters of the pipe part 73.
The cap seals the opening in the floor formed at the location of the marking point against water running downwards, while the inner wall of the pipe section 4 is kept clean. In doing so, a free passage is maintained at the location of the marking point.
If desired, however, the passage in the hood can still be closed with a stop (not shown).
By giving the hood a striking color, good marking of the marking places is achieved, which can be important to prevent accidental damage to these marking places during construction.
<Desc / Clms Page number 12>
During a certain phase in the construction, as indicated in Fig. 20, cover layers or cover floors 77 are usually applied to the various floors, such as a storey floor 57. If one wishes to maintain the marking places, one can use the means shown in fig.
18 and 19 tools shown. These auxiliary means comprise a first pipe piece 78 provided with a socket end 79 on the outer circumference of which protruding ribs 80 are arranged. Included in this socket end 79 is the end of a further pipe piece 81, the internal diameter of which is equal to the internal diameter of the pipe piece 4. The pipe piece 78 is designed such that this pipe piece 78 fits snugly into the pipe piece 4.
As now shown in Fig. 20, the pipe piece 78 can be pushed into the pipe piece 4 by such a distance that the top end of the pipe piece 81, which can be glued in the socket end 79 of the pipe piece 78, lies in the top boundary surface of the covering floor 77 to be applied. It will be clear that in this way a marking place is again formed in the covering floor 77 with the aid of a pipe section, the internal dimension of which is equal to the internal dimension of the other marking sections forming pipe sections 4.