<EMI ID=1.1> <EMI ID=2.1>
wisselende druk met :
- een cilinder,
- een in deze cilinder heen en weer schuifbare zuiger, <EMI ID=3.1> langs een einde uit de cilinder uitsteekt,
- een aansluiting voor de toe- en afvoer van hogergedoeld fluïdum in de nabijheid van een einde van de cilinder, en <EMI ID=4.1>
In inrichtingen van deze soort, bestuurt de verplaatsing van de zuigerstang ten opzichte van de cilinder
<EMI ID=5.1>
zichte van een als vast te beschouwen onderdeel; hierna gestel genoemd.
Het orgaan kan gevormd worden door of verbonden zijn net de cilinder en de zuigerstang is dan verbonden met
<EMI ID=6.1>
zijn met de zuigerstang en de cilinder is dan verbonden met het gestel.
<EMI ID=7.1>
Perslucht is een voorbeeld van een stof in de gasfase die bij zulke inrichting wordt gebruikt.
Het reservoir kan bestaan in een afzonderlijk reservoir
<EMI ID=8.1>
gelegen ten opzichte van de aansluiting voor de toe- en afvoer van fluïdum. Het reservoir kan ook bestaan in het gedeelte van de cilinder zelf dat voor alle standen van de zuiger
aan de andere kant van de zuiger is gelegen ten opzichte van <EMI ID=9.1>
ten opzichte van de cilinder.
Inrichtingen van de beschreven soort worden
<EMI ID=10.1>
uitgeoefend bij de beweging in de -twee richtingen, dus zowel bij de beweging bewerkt door de toevoer van fluïdum naar de cilinder als bij de beweging bewerkt door de afvoer van fluïdum uit de cilinder.
Bij de bekende inrichtingen van de beschreven soort
<EMI ID=11.1>
mosferische druk staat.
Wanneer in de cilinder aan de van het reservoir
<EMI ID=12.1>
laten, dan wordt daardoor de zuiger verplaatst naar het
<EMI ID=13.1>
Wanneer daarentegen fluïdum afgevoerd wordt uit het: gedeelte van de cilinder dat zich aan de andere kant van de zuiger bevindt ten opzichte van het reservoir, neemt
<EMI ID=14.1>
<EMI ID=15.1>
<EMI ID=16.1> <EMI ID=17.1>
in het reservoir en in het daarbij aansluitende gedeelte van de cilinder wordt de verplaatsing van de zuiger, bewerkt wanneer het fluïdum aan de andere zijde van de zuiger uit de cilinder kan weggevoerd worden. De kracht die daarbij
<EMI ID=18.1>
de inrichting bestuurd.
Een doel van de uitvinding is dit nadee�e verhelpen en een inrichting te verschaffen waarin automatisch bij elke heen- en weergaande beweging van de zuiger in de cilinder de
<EMI ID=19.1>
door een onvolledige afdichting tussen de zuiger enerzijds en de binnenwand van de cilinder anderzijds.
Een ander doel van de uitvinding is het verschaffen
<EMI ID=20.1>
toegelaten.
<EMI ID=21.1>
De zuigerstang 5 die een geheel vormt met de
<EMI ID=22.1>
Het buiten de cilinder 1 uitstekende einde 6 van de zuigerstang 5 is van schroefdraad voorzien. Buiten de
<EMI ID=23.1>
Het einde 6 van de zuigerstang 5 en het oog 29 worden verbonden, rechtstreeks of onrechtstreeks, enerzijds met het
te besturen orgaan, en anderzijds met het gestel ten opzichte waarvan dit orgaan moet worden verplaatst. Het einde 6' van de zuigerstang 5 kan zowel met het orgaan als met het gestel
<EMI ID=24.1>
met het gestel of met het orgaan verbonden. De cilinder 1 heeft een mondstuk 9 dat een aansluiting vormt voor de
<EMI ID=25.1>
mondstuk 9 en de zuiger 13 vult en bijgevolg een kracht
<EMI ID=26.1>
zelfde mechanisme kan ook de druk op de olie laten wegvallen en olie uit de cilinder l laten wegvloeien door het mondstuk
9. In dit geval moet de zuiger 13 een verplaatsing ondergaan in tegengestelde zin van pijl 26 ingevolge de druk die op
<EMI ID=27.1>
wordt uitgeoefend. Hoe deze druk ontstaat wordt verder beschreven.
<EMI ID=28.1> <EMI ID=29.1>
kanaal 14 mondt enerzijds uit in het zijoppervlak van de
<EMI ID=30.1>
op een langskanaai 15 dat het kanaal 14 verbindt: met het inwendige van het huis 16.
<EMI ID=31.1>
huis 16 vertoont een opening waarbij een zitting 17 voor een
<EMI ID=32.1>
Een veer 21 drukt enerzijds op de klep 18 en anderzijds op een schijfje 22 dat zelf rust op een ring 23 die
<EMI ID=33.1>
De veer 21 houdt dus de klep 18 op haar zitting 17.
<EMI ID=34.1>
oliedichte afdichting tussen de buitenrand van de zuiger 13, waarin deze veer gemonteerd is, enerzijds, en de binnenwand
<EMI ID=35.1>
Ter verduidelijking van de werking van de inrichting volgens de figuren 1 tot 3, maar zonder de bedoeling de
<EMI ID=36.1>
<EMI ID=37.1>
zuiger inwerken, meer bepaald wanneer de zuiger zich in de stan <EMI ID=38.1>
<EMI ID=39.1>
waarbij :
<EMI ID=40.1>
uitgeoefend wordt door de olie die ander druk in de cilinder wordt toegel aten door het mondstuk 9.
<EMI ID=41.1>
van het mondstuk 9.
D de binnendiameter is van de cilinder 1.
<EMI ID=42.1>
<EMI ID=43.1>
de zijde van de cilinderbodem 2 in tegengestelde zin van pijl 26 bestaat uit twee delen, althans zolang de klep 18
<EMI ID=44.1>
uitgeoefend door het fluïdum (vloeistof of gas) dat zich in de cilinder bevindt aan de zijde van het deksel 2 en de
<EMI ID=45.1>
<EMI ID=46.1>
waarbij :
<EMI ID=47.1>
<EMI ID=48.1>
cilinder 1 aan de zijde van de bodem 2. D de binnendiameter is van de cilinder.
<EMI ID=49.1>
de cilinderbodem 2-
<EMI ID=50.1>
<EMI ID=51.1>
s de inkorting is van de veer van haar oorspronkelijke lengte
tot de lengte in de beschouwde stand.
Bij geopende klep wordt dus op de zuiger 13 een
<EMI ID=52.1>
in tegengestelde, zin van pijl 26 van volgende waarde :
<EMI ID=53.1>
<EMI ID=54.1>
<EMI ID=55.1>
<EMI ID=56.1>
<EMI ID=57.1>
klepoppervlak dat op dat ogenblik niet in aanraking is met
<EMI ID=58.1>
zuiger uitgeoefend wordt in de zin van pijl 26 voldoende zijn om de zuiger en de ermee verbonden onderdelen te verplaatsen in de zin van pijl 26 tot de klep 18 in aanraking komt met
<EMI ID=59.1>
de veer samen te drukken.
Daartoe moet aan volgende voorwaarde zijn voldaan.
<EMI ID=60.1>
<EMI ID=61.1>
<EMI ID=62.1>
de lengte die ze heeft wanneer ze de klep 18 op de zitting boudt.
<EMI ID=63.1>
<EMI ID=64.1>
Bij een lagere druk in het reservoir vordt de klep geopend, althans indiende zuiger 13 reeds in de uiterste stand
<EMI ID=65.1>
volgt dat reeds de druk in het reservoir 11 en uiteraard in het daarbij aansluitende gedeelte van de cilinder, telkens
<EMI ID=66.1> <EMI ID=67.1>
samengedrukt tot op een waarde die evenwel lager ligt dan de waarde die volgens formule 7 noodzakelijk is om deklep
<EMI ID=68.1>
van pijl 26 duwt dus de zuiger 13 verder in de richting van pijl 26 tot de klep 18 voll edig van haar zitting 17 opgelicht is en het huis 16 zelf in aanraking komt met de bodem 2
van de cilinder.
<EMI ID=69.1>
<EMI ID=70.1>
<EMI ID=71.1>
de cilinder tussen d�top 3 en de zuiger 13 naar de ruimte
28 in de cilinder tussen de zuiger 13 en de bodem 2 en bijge-
<EMI ID=72.1>
ruimte 28 is aangesloten.
De olie houdt op vanuit de ruimte 27 naar de ruimte
28 en bijgevolg naar het reservoir 11 te vloeien wanneer de druk in de ruimte 28 de waarde p, bereikt heeft en dis voldoende is om de klep weer te sluiten. De klep wordt dus enkel gesloten wanneer een evenwicht van krachten Langs weerszijden
<EMI ID=73.1> voorgesteld mechanisme.
Zodra de druk in de ruimte 27 wegvalt, doordat het
<EMI ID=74.1>
pijl 26, groter zijn dan de kracht K (volgens formule 1, maar nu met een kleine p -waarde) , zodat de zuiger 13 en de daarmee
<EMI ID=75.1>
1 voorgestelde stand en aan het orgaan wordt nu ten opzichte van het gestel een verplaatsing opgelegd in tegengestelde zin van de verplaatsing die werd opgelegd door de beweging van de
<EMI ID=76.1>
reservoir 11 en in de ruimte 28 geleidelijk af door de expansie van de stikstof in de zak 12 en door de expansie
<EMI ID=77.1>
het reservoir 11 aanwezig was.
De eenmaal in de ruimte 28 en in het daarbij aan-
<EMI ID=78.1>
de kanalen 20 en de opening tussen de klep 18 en de zitting 17 toegevoerde olie blijft in het geheel bestaande uit de ruimte
<EMI ID=79.1>
verschilt in hoofdzaak van de inrichting <EMI ID=80.1>
volgende beschrijving van de werking van de inrichting volgens figuren 4 en 5 het gebruik van perslucht in plaats van olie. He mondstuk 9 is dus aangesloten aan een in de figuren niet voorge <EMI ID=81.1>
<EMI ID=82.1>
lucht uit de ruimte 27 door het mondstuk laat ontsnappen
<EMI ID=83.1>
zin van pijl 26.
In de uitvoeringsvorm volgens de figuren 4 en 5 ontbreekt het huis 16 en dus uiteraard ook de delen die in
<EMI ID=84.1>
15 uit de zuigerstang uitgespaard zijn. Daarentegen is aan
<EMI ID=85.1>
stand inneemt, zijn uit de wand van de cilinder 1 openingen
31 en 32 uitgespaard. Voor de genoemde uiterste stand van de zuiger bevindt de opening 31 zich aan de zijde van het mondstu
<EMI ID=86.1>
door het mondstuk 9.
<EMI ID=87.1>
<EMI ID=88.1> <EMI ID=89.1>
<EMI ID=90.1>
<EMI ID=91.1>
van de stand die de zuiger 13 en de zuigerstang 5 innemen
i n figuur 4 en indien wordt verondersteld dat de inrichting nog niet werd gebruikt, en dus ook nog niet met perslucht werd
<EMI ID=92.1>
cilinder 1 uit.
Perslucht onder druk wordt door het in de figuren niet voorgesteld mechanisme in de cilinder toegelaten tussen de
<EMI ID=93.1>
heerst in de ruimte 28 en in het reservoir 11 de atmosferische druk van bij de montage. Op de naar de ruimte 27 gerichte zi jde van de zuiger 13 wordt een kracht K uitgeoefend volgens formule
<EMI ID=94.1>
werkt de kracht k' op de zijde van de zuiger 13 die gericht is naar de ruimte 28. Deze kracht neemt geleidelijk toe, naar gelang de zuiger 13 zich naar de cilinderbodem 2 verplaatst, maar blijft beneden de waarde van kracht K. Wanneer het stuk 35 de cilinderbodem 2 raakt, is de afdichting 30 van de zuiger 13
<EMI ID=95.1>
voorbij de opening 32. Er ontstaat dus een verbinding tussen de ruimten 27 en 28 over de uitwendige leiding 33. Daardoor stroomt perslucht vanuit de ruimte 27 door de uitwendige leiding 33 naar de leiding 28,tot op het ogenblik waamp de
<EMI ID=96.1>
formule 7 heeft bereikt, met dien verstande dat er geen veer-
<EMI ID=97.1> <EMI ID=98.1>
�
de openingen 31 en 32. Deze evenwichtspositie bli jft bewaard zolang de druk P in de ruimte 27 wordt gehandhaafd.
<EMI ID=99.1>
opdat deze druk p, zou ontstaan in de ruimte 28 voor de zuiger 13 voorbij de opening 32 gekomen is, mag het verleng-
<EMI ID=100.1>
13 volgens figuur 4 enerzijds en het reservoir 11 en de ruimte 28 voor de stand van de zuiger 13 volgens figuur 5 anderzijds. Deze druk is ook onafhankelijk van de druk die bij de montage zou ingevoerd zijn in het reservoir 11. Deze
<EMI ID=101.1>
kunnen ontstaan door een gewone samendrukking van het gas in de ruimte 28 en het reservoir 11. Natuurlijk wordt ook
<EMI ID=102.1>
samengedrukt.
Om de terugkerende beweging van de zuiger 13 en bijgevolc van de zuigerstang 5 in tegengestelde zin van pijl 26 te bewer-
<EMI ID=103.1>
een leiding langswaar de perslucht terug uit de ruimte 27 kan wegstromen.
Zodra de druk in de ruimte 27 vermindert doordat het mondstuk 9 niet meer met een bron van perslucht onder druk verbonden blijft, maar integendeel de perslucht uit de ruimte
27 laat wegstromen, zal door de kracht k' uit de' ruimte 28 de zuiger 13 in tegengestelde zin van pijl 26 verplaatst worden.
<EMI ID=104.1>
dan de waarde K wanneer de druk P op de atmosferische druk valt.
Bij wegvallende druk in de ruimte 26 wordt de
<EMI ID=105.1> <EMI ID=106.1>
van pijl 26.
Doordat door de opening 31 slechts een beperkt gedeelte van het debiet kan stromen dat door het mondstuk 9 Tcan stromen, zal slechts een beperkt gedeelte van de lucht uit ruimte 28 naar ruimte 27 gestroomd zijn op het ogenblik waarop de zuiger 13 de opening .31 afsluit. De lucht uit de ruimte 28 wordt dus benut. voor expansie en gaat slechts in
<EMI ID=107.1>
aansluitende reservoir door de uitwendige leiding 33 toegevoerde perslucht blijft dus nagenoeg geheel bewaard in de ruimte 28 en in het reservoir, zodat bij een verdere werking
<EMI ID=108.1>
<EMI ID=109.1>
ruimte 27 naar de ruimte 28 moet stromen om eventuele lek-
<EMI ID=110.1>
gegaan is vóór de zuiger 13 tegenover de opening 31 kwam te compenseren.
De inrichting volgens de figuren 6 en 7 verschilt enkel van de inrichting volgens de figuren 4 en 5 doordat
<EMI ID=111.1>
De inrichting volgens figuur 8 verschilt van de inrichting volgens de figuren 4 en 5 doordat de uitwendige leiding 33 vervangen is door een kanaaltje 34 dat uitgespaard
<EMI ID=112.1> <EMI ID=113.1> rijke voordelen.
Ten opzichte van de bekende inrichtingen die met de hierboven beschrevene overeenstemmen, maar waarbij geen
<EMI ID=114.1>
<EMI ID=115.1>
<EMI ID=116.1>
ontstaan, welke drukken daarenboven onafhankelijk zijn van de
<EMI ID=117.1>
zijde van de zuiger.
<EMI ID=118.1>
volgens & uitvinding bestaat erin dat drukverliezen door
<EMI ID=119.1>
aansluit automatisch worden gecompenseerd.
Ten opzichte van de bekende inrichtingen met een mechanische veer die bij de beweging in één zin var. de zuiger onder spanning wordt gebracht en die de energie biedt voor de terugkerende beweging van de zuiger, biedt de inrichting volgens de uitvinding het voordeel dat veel meer energie ter
<EMI ID=120.1> <EMI ID=121.1>
dat ze eenvoudiger en bijgevolg beterkoop zijn. Laatstgedoelde bekende inrichtingen bevatten inderdaad twee aansluitingen voor toe- en afvoer van fluïdum naar de cilinder en dus een
<EMI ID=122.1>
aanvrage kunnen aan de beschreven uitvoeringen vele veranderingen worden aangebracht, onder meer wat betreft de vorm, de samenstelling, de schikking en het aantal van de onderdelen die voor
<EMI ID=123.1>
Alhoewel voor de inrichting volgens de figuren 1 tot 3
<EMI ID=124.1>
een andere vloeistof of met gas, bij voorbeeld met perslucht, werken,
<EMI ID=125.1>
<EMI ID=126.1>
met olie, werken.
<EMI ID=127.1>
<EMI ID=128.1>
twee kanten uit de cilinder kunnen uitsteken of enkel kunnen
<EMI ID=129.1>
klep dan buiten de weg van de zuiger stang zou gemonteerd zijn.
<EMI ID=130.1> voorbeeld door vorkvormige aansluitingen, Tcogelschamieren , enz..
De cilinder en de zuigerstang kunnen ook onrechtstreeks met het gestel en met het te besturen orgaan verbonden zijn.
In de uitvoeringsvormen volgens de figuren 4 tot 8 wordt de uiterste stand van de zuiger mede bepaald door een verlengstuk van de zuigerstang. Dit verlengstuk is niet strikt noodzakelijk. Zoals uit de hoger gegeven beschrijving blijkt wordt de evenwichtsstand van de zuiger 13 ook automatisch opgelegd tussen de openingen 31 en 32 door de druk p die zodanig opgebouwd wordt in de ruimte 28 dat zodra de grensdruk ontstaat de zuiger 13 tot voor de opening 31 wordt verplaatst. De uiterste stand van de zuiger is dus niet noodzakelijk een
<EMI ID=131.1>
een vast deel van de cilinder stoot.
In de verschillende uitvoeringsvormen werd een reservoir
<EMI ID=132.1>
<EMI ID=133.1>
de cilinder.
<EMI ID=134.1>
in een elastische zak voorkomt. Dit gas kan ook gewoon vrij
<EMI ID=135.1>
(13) zich in een uiterste stand aan de zijde van het reservoir (11) bevindt.
<EMI ID=136.1>
1. Inrichting voor het besturen van een orgaan onder invloed van eer. flutdum met wisselende druk met <EMI ID=137.1>
- een in deze cilinder (1) heen en weer schuifbare zuiger (13) , een met deze zuiger (13) verbonden zuigerstang (5) die minstens lar�gs een einde uit de cilinder (1) uitsteekt, <EMI ID=138.1> <EMI ID=139.1>
en
- een reservoir (11) aan het andere einde van de cilinder (1) , <EMI ID=140.1>
en het deel van de cilinder (1) waarop hoger gedoelde aansluiting
(9) uitgeeft met elkaar in verbinding te stellen als de zuiger
2. Inrichting volgens vorige conclusie, met het kenmerk
<EMI ID=141.1>
aangesloten is in de nabijheid van het einde dat afgekeerd is van het einde waarop de aansluiting (9)- voor de toe- en afvoer
<EMI ID=142.1>