<Desc/Clms Page number 1>
BESCHRIJVING Werkwijze en inrichting voor het transporteren en het opwikkelen van fineerbanden.
De uitvinding betreft een werkwijze en een inrichting voor het transporteren en opwikkelen van fineerbanden en meer in het bijzonder voor dunne en vochtige fineer.
Het is algemeen bekend dat fineer gebruikt wordt voor het bekleden van houten panelen.
Wegens economische en ecologische redenen worden de fabrikanten ertoe verplicht om op zoek te gaan naar alternatieve oplossingen om het gebruik van massief hout zoveel mogelijk te beperken.
Hiervoor werd een oplossing gevonden door massief hout te vervangen door samengestelde materialen te bekleden of te ommantelen met een dunne laag hout, meestal edel hout, ook fineer genoemd dat bij voorkeur verstevigd wordt met een of meerdere verstevigingslagen die kunnen bestaan uit allerhande soort materiaal in vliesvorm zoals bvb. papier of plastiekvlies.
In Europa wordt meestal fineer gebruikt van 0, 6 tot 0, 9 mm dikte, daar waar in Azië een standaarddikte tussen 0, 12 en 0, 4 mm wordt toegepast.
De machines voor het verwerken van fineer zijn normaal voorzien voor het behandelen van fineer met een dikte van 0, 6 tot 0, 9 mm en zijn doorgaans niet geschikt om aan de normale productievereisten te kunnen voldoen voor het behandelen van fineer met een dikte tot slechts 0, 12 dat bovendien nog vochtig kan zijn.
<Desc/Clms Page number 2>
Om ommantelingsfineer te bekomen met als eindresultaat een dikte van omzeggens 0, 3 mm wordt in het algemeen als volg tewerk gegaan : - men vertrekt van 0, 6 mm dik fineer (Europa); bij het aaneenlassen van twee banden wordt een verbindingslint of tape aangebracht ; in een andere machine wordt door een pers of tussen drukrollen in of meerdere lagen verstevigingsvlies aangebracht aan de andere zijde van de verbindingstape ; vervolgens wordt de verbindingstape weggeschuurd tot de fineer een dikte heeft van ongeveer 0, 2 mm + dikte vlies ;
Probleemstelling : er gaat veel materiaal verloren.
- men vertrekt van 0, 25 mm dik fineer (o. a. Japan) ; bestaande machines kunnen fineer van 0, 25 mm niet opwikkelen, bovendien is het hout zo dun dat de verbindingstape niet kan weggeschuurd worden ; daarom wordt het hout op voorhand gelamineerd t. t. z. van vlies voorzien ; het nadeel hiervan is dat het laten overeenstemmen van de houtstruktuur, met andere woorden, het fineer draaien zodat de draad van het hout van de ene band verder loopt in de volgende band, moeilijk is en dat op de plaats van de verbinding de tape een dikteverschil geeft.
Nadeel : dit is een heel arbeidsintensieve werkwijze.
Het doel van de uitvinding is een werkwijze voor te stellen waardoor het fineer met zo weinig mogelijke spanning kan opgewikkeld worden, zodat het mogelijk wordt met een heel dunne tape (of zelfs met een plaatselijke lijmfilm alleen op de verbinding) de verbinding te verwezenlijken.
De verbinding geeft dus geen extra dikte en kan dus tussen het verstevigingsvlies en het fineer zitten waarbij het vervolgens niet hoeft weggeschuurd te worden.
Een andere mogelijkheid die geboden wordt door het opwikkelen met weinig spanning is het gebruik van tape volgens het
<Desc/Clms Page number 3>
principe van "Post-It" (3M) waarbij de tape kan verwijderd worden voor of na het aanbrengen van het verstevigingsvlies in in of meerdere lagen in ofwel een vlakke pers, doorlooppers of rollenpers. Dit wordt bij voorkeur alleen bij voorgelijmd vlies toegepast.
In een ideale opstelling wordt het versteviginsvlies direct na het met elkaar verbinden van de fineerbanden verwezenlijkt, zoals in een uitvoeringsvorm hierna zal uitgelegd worden, maar dit kan tevens gebeuren in een andere werkgang.
Een tweede doel van de uitvinding is zo weinig mogelijk tijd te verliezen voor en na het aaneenlassen van de fineerbanden ondermeer door deze zo vlug mogelijk over hun ganse lengte te verplaatsen vanuit de lasinrichting naar de opwikkeleenheid.
Daarbij moet vooral opgelet worden dat de dunne fineerband niet beschadigd of gescheurd wordt en dat de band zo weinig mogelijk lateraal verplaatst tijdens de uittrekbeweging.
Dit doel wordt bereikt door de werkwijze en de inrichting volgens de uitvinding zoals meer in het bijzonder omschreven in de conclusies die volgen op de beschrijving van praktische uitvoeringsvormen.
Verdere bijzonderheden en kenmerken van deze uitvinding zullen verduidelijkt worden aan de hand van de hierbij gevoegde tekeningen waarbij : Figuur 1 : een schematische afbeelding is van een zijzicht van de uitvinding ; . Figuur 2 : een schematische afbeelding van een bovenzicht van de uitvinding ; o Figuur 3 : schematische afbeelding is van het zijaanzicht van een andere uitvoeringsvorm van de uitvinding.
Zoals op de figuren 1 en 2 afgebeeld, wordt de band 10 uit fineerhout uit de lasinrichting (niet afgebeeld) getrokken door middel van de siede 12 van een transportband die zieh verplaatst met een snelheid VI over een afstand L langs een geleidingsbaan 18.
De transportband 12 is daartoe voorzien van een grijparm 14 die lateraal opgesteld is en de band 10 via de zijkant 16 kan vastgrijpen.
<Desc/Clms Page number 4>
Volgens de uitvinding, is de geleidingsbaan 18 nog voorzien van een tweede slede 20, die opgesteld staat in het midden van de geleidingsbaan 18 en die zieh met een snelheid V2 kan verplaatsen over een afstand L/2.
De snelheid V2 van de siede 20 is omzeggens de helft van de snelheid VI van de slede 12 waardoor beide sieden gelijktijdig het uiteinde van de geleidingsbaan 18 bereiken waarbij siede 12 een afstand L afgelegd heeft en slede 20 een afstand L/2.
De siede 20 is voorzien van een reeks geleidingsrollen 22 waarrond de fineerband omgebogen wordt om naar de wikkeleenheid 24 te worden afgevoerd via een vast boogelement 26.
Ter hoogte van de geleidingsrollen 22 wordt de al of niet aanwezigheid van de fineerband 10 vastgesteld en gecontroleerd door een schakelaar 28 die de wikkelmotor 30 kan bedienen.
Om de fineerband 10 zo strak mogelijk gespannen te houden gedurende het opwikkelen, is bij voorkeurswijze tussen het vast boogelement 26 van de slede 20 en de rol 30, verbonden met de opwikkelmotor, een opspaninrichting voorzien.
Deze inrichting bestaat hoofdzakelijk uit een stuurrol 32, eventueel uitgerust met een fotocel, en een opspanrol 34 bekleed met een antisliplaag. De opspanrol 34 is aangedreven door een motor 38 met rem door middel van een aandrijfriem of ketting 40 en een instelbare slipkoppeling 36.
De aandrijfriem of ketting 40 kan onder spanning gehouden worden door een looprol 42 onderhevig aan een veerspanning of drukcylinder 46.
Bij het wikkelproces heeft de motor 38 alleen de functie om de opspanrol 34 tegen te houden. De motor 38 draait alleen bij het terugwikkelen van de band waardoor de opspanrol 34 sneller draait dan de band 10 hetgeen opgevangen wordt door de slipkoppeling 36 hetgeen voor gevolg heeft dat de buitenste wikkelingen niet los komen.
De looprol 42 heeft als functie de aanloopmassa van fineerband 10 op te vangen door de opspanrol 36 bij de start van het opwikkelen.
De wikkelcyclus stopt door middel van de schakelaar 28 om het verschil in snelheid tussen de siede 20 en de opspanrol 34 op te
<Desc/Clms Page number 5>
vangen De schakelaar 28 wordt bedient van zodra de fineerband 10 tot tegen de geleidingsrollen 22 komen te liggen hetgeen voor gevolg heeft dat. de wikkelmotor 30 tijdelijk stopt om zodoende terug voldoende speling te laten aan de fineerband die normaal met een losse boog naar het vast boogelement 26 gevoerd wordt.
De figuur 2 toont een bovenzicht van de transporteenheid waarop de fineerband 10 afgebeeld is die uit de lasinrichting getrokken wordt door de grijparm 14 van de slede 12 die zieh langs de geleidingsbaan 18 verplaatst.
De grijparm 14 neemt de band 10 met de zijkant 16 vast terwijl aan de ingang van de transporteenheid middelen 15 aangebracht zijn die een lichte wrijving veroorzaken op de oppervlakte van de fineerband 10 zodanig dat deze nauwkeurig en zonder problemen tegen de geleidingsrand verplaatst.
Deze middelen 15 kunnen bijvoorbeeld een reeks borstels zijn die in aanraking komen met de oppervlakte van de fineerband.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat de afstand van deze middelen tot de rand 16 van de band 10 groter is dan de afstand van de plaats waar de grijparm 14 de band vasthoud.
Het is duidelijk dat door deze opstelling van uittransporteren en opwikkelen van de fineerband 10 het mogelijk wordt om tussen de transportsleden 12 en 20 en de opwikkeleenheid 24 de inrichting voor het aanbrengen van een verstevigingsvlies in te lassen zodat deze bewerking niet voor het aaneenlassen van de afzonderlijke lengten met fineerhout moet gebeuren maar wel na de lasbewerking.
Deze mogelijkheid biedt inderdaad grote voordelen aangezien de afzonderlijke lengten met fineerhout onmiddelijk en continu naar de lasinrichting kunnen aangevoerd worden, waarbij geen aandacht meer hoeft besteedt te worden welke zijde van de fineerband met een versterkingsvlies voorzien is.
Ook wordt het mogelijk om de verbindingsstrip of tape, die aangebracht wordt op de lasnaad in de lasinrichting, te overdekken en te beschermen door de versterkingsvlies die achteraf aangebracht wordt.
<Desc/Clms Page number 6>
Deze nieuwe opties worden slechts mogelijk door toedoen van de werkwijze en de kenmerkende onderdelen van de uitvoereenheid volgens de uitvinding.
De figuur 3 toont een dergelijke uitvoeringsvorm waarbij de fineerband 10 rechtstreeks van de transportband 18 met de siede 12 afgevoerd wordt via een stel rollen 50 die opgesteld zijn na de tweede siede 20 en naar een pers 52 gevoerd wordt voor het aanbrengen van de verstevigingsvlies 54 die aangevoerd wordt van een rol 56 vooraleer naar de wikkelinrichting 24 te worden afgevoerd.
De hoofdzaak van deze uitvinding is dus de werkwijze waarbij het opwikkelen van de fineerband kan gebeuren met zo weinig mogelijk spanningen, waardoor het mogelijk wordt zeer dun fineerhout te verwerken.
Het spreekt vanzelf dat andere uitvoeringsvormen van de uitvinding mogelijk zijn zonder daarom buiten de grenzen van de huidige octrooibeschrijving te vallen.
<Desc / Clms Page number 1>
DESCRIPTION Method and device for transporting and winding up veneer strips.
The invention relates to a method and an apparatus for transporting and winding up veneer strips and more particularly for thin and moist veneer.
It is well known that veneer is used for covering wooden panels.
For economic and environmental reasons, manufacturers are obliged to look for alternative solutions to minimize the use of solid wood.
A solution was found for this by replacing solid wood by covering or covering composite materials with a thin layer of wood, usually noble wood, also called veneer, which is preferably reinforced with one or more reinforcement layers that can consist of all kinds of material in nonwoven form. such as eg. paper or plastic fleece.
In Europe, veneer is usually used from 0.6 to 0.9 mm thickness, whereas in Asia a standard thickness between 0.12 and 0.4 mm is used.
The veneer processing machines are normally designed to treat veneer with a thickness of 0.6 to 0.9 mm and are usually not suitable to meet normal production requirements for treating veneer with a thickness of only 0, 12 which can also be damp.
<Desc / Clms Page number 2>
In order to obtain casing veneer with the final result a thickness of about 0.3 mm, the following is generally done as follows: - Veneer is started from 0.6 mm thick (Europe); when joining two tapes, a connecting tape or tape is applied; in another machine, reinforcement fleece is applied to the other side of the joint tape by a press or between pressure rollers in one or more layers; then the joint tape is sanded away until the veneer has a thickness of about 0.2 mm + thickness fleece;
Problem definition: a lot of material is lost.
- the starting material is 0.25 mm thick veneer (eg Japan); existing machines cannot wind up 0.25 mm veneer, moreover the wood is so thin that the joint tape cannot be sanded away; therefore the wood is laminated in advance t. t. z. provided with fleece; the disadvantage of this is that matching the wood structure, in other words, turning the veneer so that the thread of the wood from one band continues into the next band, is difficult and at the place of the connection the tape has a thickness difference gives.
Disadvantage: this is a very labor-intensive method.
The object of the invention is to propose a method whereby the veneer can be wound with as little tension as possible, so that it is possible to realize the connection with a very thin tape (or even with a local adhesive film only on the connection).
The connection therefore does not give extra thickness and can therefore be between the reinforcement fleece and the veneer, whereby it does not have to be sanded away.
Another option offered by low tension winding is to use tape according to the
<Desc / Clms Page number 3>
Principle of "Post-It" (3M) where the tape can be removed before or after applying the reinforcement fleece in or in several layers in either a flat press, walk-through or roller press. This is preferably only used for pre-glued fleece.
In an ideal arrangement, the reinforcement web is realized immediately after joining the veneer belts together, as will be explained in one embodiment below, but this can also be done in another operation.
A second object of the invention is to lose as little time as possible before and after welding the veneer strips together, inter alia by moving them as quickly as possible over their entire length from the welding device to the winding unit.
Particular attention should be paid to ensure that the thin veneer band is not damaged or torn and that the band moves as little as possible laterally during the extraction movement.
This object is achieved by the method and the device according to the invention as more particularly described in the claims following the description of practical embodiments.
Further details and features of this invention will be elucidated on the basis of the accompanying drawings, in which: Figure 1 is a schematic view of a side view of the invention; . Figure 2: a schematic view of a top view of the invention; o Figure 3: schematic representation of the side view of another embodiment of the invention.
As shown in Figures 1 and 2, the veneer log belt 10 is pulled out of the splicer (not shown) by the section 12 of a conveyor belt moving at a speed VI through a distance L along a guideway 18.
For this purpose, the conveyor belt 12 is provided with a gripping arm 14 which is arranged laterally and which can grip the belt 10 via the side 16.
<Desc / Clms Page number 4>
According to the invention, the guide track 18 is further provided with a second slide 20, which is arranged in the middle of the guide track 18 and which can move at a speed V2 over a distance L / 2.
The speed V2 of the section 20 is approximately half the speed VI of the slide 12, whereby both sections simultaneously reach the end of the guide track 18, section 12 having traveled a distance L and slide 20 traveling a distance L / 2.
The siede 20 is provided with a series of guide rollers 22 around which the veneer tape is bent to be discharged to the winding unit 24 via a fixed arc element 26.
At the location of the guide rollers 22, the presence or absence of the veneer belt 10 is determined and checked by a switch 28 which can operate the winding motor 30.
In order to keep the veneer belt 10 as tight as possible during winding, a tensioning device is preferably provided between the fixed arc element 26 of the carriage 20 and the roller 30 connected to the winding motor.
This device mainly consists of a control roller 32, optionally equipped with a photocell, and a tensioning roller 34 coated with an anti-slip layer. The tensioner roller 34 is driven by a motor 38 with a brake by means of a drive belt or chain 40 and an adjustable slip clutch 36.
The drive belt or chain 40 can be held under tension by a track roller 42 subject to a spring tension or pressure cylinder 46.
In the winding process, the motor 38 only functions to stop the tension roller 34. The motor 38 only rotates when the tape is rewound, so that the tensioner roller 34 rotates faster than the tape 10, which is received by the slip clutch 36, as a result of which the outer windings do not come loose.
The roller 42 has the function of absorbing the starting mass of the veneer belt 10 from the tensioning roller 36 at the start of the winding.
The winding cycle stops by means of the switch 28 to detect the difference in speed between the section 20 and the tensioning roller 34
<Desc / Clms Page number 5>
capture The switch 28 is operated as soon as the veneer belt 10 comes to rest against the guide rollers 22, which has the consequence that. the winding motor 30 temporarily stops so as to leave sufficient play again on the veneer belt which is normally fed with a loose arc to the fixed arc element 26.
Figure 2 shows a top view of the transport unit showing the veneer belt 10 pulled out of the welding device by the gripping arm 14 of the carriage 12 which moves along the guide track 18.
The gripping arm 14 grips the belt 10 with the side 16, while at the entrance of the transport unit means 15 are provided which cause a slight friction on the surface of the veneer belt 10 such that it moves accurately and without problems against the guide edge.
These means 15 can be, for example, a series of brushes that come into contact with the surface of the veneer band.
It should be noted here that the distance of these means from the edge 16 of the belt 10 is greater than the distance from the location where the gripping arm 14 holds the belt.
It is clear that this arrangement of conveying and winding up the veneer tape 10 makes it possible to weld in between the transport sliders 12 and 20 and the winding unit 24 the device for applying a reinforcing fleece so that this operation is not for welding the individual lengths with veneer must be done after welding.
This possibility does indeed offer great advantages since the individual lengths with veneer wood can be supplied immediately and continuously to the welding machine, whereby it is no longer necessary to pay attention to which side of the veneer belt is provided with a reinforcing fleece.
It also becomes possible to cover and protect the connecting strip or tape, which is applied to the welding seam in the welding device, by the reinforcement fleece which is applied afterwards.
<Desc / Clms Page number 6>
These new options become possible only through the action of the method and the characteristic parts of the output unit according to the invention.
Figure 3 shows such an embodiment where the veneer belt 10 is discharged directly from the conveyor belt 18 with the section 12 through a set of rollers 50 disposed after the second section 20 and is fed to a press 52 for applying the reinforcement web 54 is supplied from a roll 56 before being discharged to the wrapping device 24.
The main object of this invention is thus the method in which the winding up of the veneer strip can take place with as few stresses as possible, which makes it possible to process very thin veneer wood.
It goes without saying that other embodiments of the invention are possible without therefore falling outside the limits of the present patent description.