<Desc/Clms Page number 1>
Inrichting voor het vormen van een zelfkant aan een weefsel
EMI1.1
bij weefmachines. bij
Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vormen van een zelfkant aan een weefsel bij weefmachines.
Het is bekend dat bij het vormen van een weefsel op een weefmachine al dan niet zelfkanten aan dit weefsel kunnen gemaakt worden. Om een weefsel met zelfkanten te produceren, worden op de weefmachine apparaten gemonteerd waarmee de vrije uiteinden van een inslagdraad, nadat deze door middel van de kettingdraden is ingebonden, omgeplooid worden en terug in de gaap worden ingebracht en samen met de volgende inslagdraad worden ingebonden.
Hiertoe kan gebruik gemaakt worden van apparaten die minstens een draadklem bevatten waarmee een dergelijk uiteinde wordt vastgenomen en een scharnierend naaldvormig
<Desc/Clms Page number 2>
draaddoorhaalelement dat doorheen de bovenketting door een gedeelte van de gaap wordt gevoerd, dat vervolgens het in de draadklem ingeklemde inslagdraadeinde vastneemt en dit door zijn teruggaande beweging mee in de gaap trekt. Dergelijk apparaat is bijvoorbeeld bekend uit het Belgisch oktrooi nr
893. 142.
Het is eveneens bekend dat op een weefmachine meer dan twee apparaten voor het vormen van een zelfkant kunnen worden geplaatst, zulks in funktie van het aantal weefsels die op één weefmachine naast elkaar worden geproduceerd.
Zelfkantapparaten die tussen twee weefsels staan opgesteld, zijn doorgaans dubbelvoudig uitgevoerd, m. a. w. zij bevatten twee naaldvormige draaddoorhaalelementen die respektievelijk met de naast elkaar gelegen randen van de twee weefsels waartussen het apparaat is opgesteld, kunnen samenwerken.
Het is bekend dat zulke apparaten voor het vormen van zelfkanten, alsook een aantal andere onderdelen van de weefmachine, zoals bijvoorbeeld de weefselsteun, de inrichting voor het verwijderen van draadafval, de inslagschaar en in het geval van een grijperweefmachine de draadpresentatie-inrichting op een profiel gemonteerd worden hetwelke zieh op korte afstand van de doeklijn onder het weefsel uitstrekt volgens de lengterichting van de weefmachine. In dit profiel is een uitholling voorzien
<Desc/Clms Page number 3>
waarin een aandrijfas is gemonteerd, die enerzijds gekoppeld is met de aandrijving van de weefmachine en anderzijds in het aandrijven van de voornoemde onderdelen voorziet. De aandrijfas strekt zieh hierbij door de respektievelijke behuizingen van de apparaten voor het vormen van de zelfkanten uit en is bovendien hierin gelagerd.
Een belangrijk probleem dat zieh bij deze konstruktie stelt, bestaat erin dat in het geval dat hetzij overgeschakeld wordt naar de produktie van een weefsel met een andere breedte, hetzij overgeschakeld wordt van het weven van verschillende weefsels naast elkaar naar het weven van een weefsel dat zieh over de volledige weefbreedte uitstrekt en vice versa, een omslachtige en tijdrovende demontage en vervolgens montage van de voornoemde onderdelen dient te worden uitgevoerd.
Ten einde een apparaat voor het vormen van een zelfkant, hetwelke in het midden van de weefbreedte is opgesteld of moet opgesteld worden, respektievelijk te verwijderen of aan te brengen op de weefmachine dienen een aantal van de andere op het steunprofiel gemonteerde onderdelen van de weefmachine losgemaakt en verwijderd te worden, zodat het betreffende apparaat over de voornoemde aandrijfas kan geschoven worden.
De huidige uitvinding heeft dan ook een inrichting voor het vormen van een zelfkant aan een weefsel bij weefmachines als voorwerp waarbij het voornoemd probleem wordt uitgesloten.
<Desc/Clms Page number 4>
Hiertoe betreft de uitvinding een inrichting voor het vormen van een zelfkant aan een weefsel, van het type bestaande uit minstens een apparaat voor het vormen van een of meerdere zelfkanten, waarbij het inleggen van de draadeindjes van het weefsel of van de weefsels gebeurt door middel van elementen die boven het weefsel, respektievelijk de kettingdraden, staan opgesteld en waarbij het apparaat aandrijfmiddelen bevat die gedeeltelijk boven en gedeeltelijk onder het vlak van het weefsel zijn gesitueerd, daardoor gekenmerkt dat het apparaat voor het vormen van de zelfkanten bestaat uit minstens twee demonteerbaar verbonden delen,
respektievelijk een onderste deel en een bovenste deel, waarbij het onderste deel zieh volledig onder het vlak van het weefsel bevindt.
Indien hierbij een apparaat voor het vormen van een zelfkant dient verwijderd te worden, volstaat het om het bovenste deel te demonteren. Het onderste deel dat zich volledig onder bet vlak van het weefsel bevindt, vormt geen hinder om een weefsel te produceren dat de volledige weefbreedte bestrijkt.
In de voorkeurdragende uitvoeringsvorm van de inrichting bestaat het voornoemd onderste deel uit een huis waarin een aangedreven eerste koppelingselement is aangebracht, terwijl het bovenste deel tevens bestaat uit een huis dat een tweede koppelingselement bevat, dat enerzijds door het op elkaar monteren van beide huizen met het eerste koppelingselement
<Desc/Clms Page number 5>
samenwerkt en dat anderzijds in de aandrijving van het bewegingsmechanisme van de verschillende elementen van het apparaat voorziet ; waarbij beide huizen een opening vertonen via dewelke de voornoemde koppelingselementen met elkaar gekoppeld worden. De koppelingselementen bestaan bij voorkeur uit tandwielen. In het onderste huis is bij voorkeur olie aangebracht die in de smering van de koppeling voorziet.
Opdat in de gedemonteerde toestand, enerzijds, de olie het weefsel niet zou bevuilen, en anderzijds, de olie niet zou vervuild worden met weefstof, bevat de inrichting een deksel waarmee het voornoemd onderste deel kan worden afgesloten.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen, wordt hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch een weefmachine weergeeft die een inrichting volgens de uitvinding bevat ; figuur 2 een zicht weergeeft volgens pijl F2 in fi- guur l ; figuur 3 een zieht weergeeft volgens pijl F3 in fi- guur 1 ; figuur 4 een doorsnede weergeeft volgens lijn IV-IV in figuur 2 ;
<Desc/Clms Page number 6>
figuur 5 een doorsnede weergeeft volgens lijn V-V in figuur 2 ; figuur 6 een doorsnede weergeeft volgens lijn VI-VI in figuur 5 ; figuur 7 in perspektief het onderste deel van een apparaat voor het vormen van een zelfkant volgens de uitvinding weergeeft ;
figuur 8 een zieht weergeeft gelijkaardig aan dit van fi- guur 5, doch in de gedemonteerde toestand van de inrich- ting.
In figuur 1 wordt een weefmachine weergegeven waarop een inrichting 1 volgens de uitvinding is aangebracht. In de weergegeven uitvoeringsvorm worden twee weefsel-s 2 en 3 naast elkaar op de weefmachine geproduceerd, die zelfkanten 4-5 en 6-7 vertonen. Om deze zelfkanten te bekomen, bevat de voornoemde inrichting 1 drie apparaten 8 t. e. m. 10 voor het vervaardigen van zelfkanten. De apparaten 8 en 9 die aan weerszijden van de weefmachine staan opgesteld, zijn van het enkelvoudig type, m. a. w. zij vormen slechts één zelfkant, respektievelijk de zelfkanten 4 en 7.
Het apparaat 10 dat tussen de apparaten 8 en 9 staat opgesteld, is bij voorkeur van het dubbelvoudig type, m. a. w. dit apparaat is zodanig uitgevoerd dat het twee zelfkanten 5 en 6 kan vormen, respektievelijk aan de naar elkaar toegerichte randen van twee naast elkaar geproduceerde weefsels 2 en 3. Indien met
<Desc/Clms Page number 7>
meer dan twee weefsels naast elkaar geweven wordt, is het duidelijk dat meerdere apparaten 10 langs de weefbreedte kunnen opgesteld staan.
Ter verduidelijking zijn in figuur 1 nog het riet 11, de kettingdraden 12 die de gaap 13 vormen, de doekboom 14 en de erop gevormde doekrollen 15 en 16 aangeduid.
Zoals schematisch is weergegeven in figuur 2 zijn de apparaten 8 t. e. m. 10 voor het vormen van de zelfkanten 4 t. e. m. 7 tesamen met een aantal andere onderdelen gemonteerd op een steunprofiel 17 van het freem van de weefmachine, dat op een kleine afstand van de doeklijn 18 parallel aan de lengterichting van de gaap 13 onder het vlak van het gevormd weefsel, meer speciaal onder de weefsels 2 en 3, is gesitueerd.
Andere onderdelen die op het steunprofiel 17 kunnen gemonteerd zijn, zijn bijvoorbeeld de steunen 19 die de weefselsteun 20 dragen, waarin op hun beurt de tempels 21 zijn gemonteerd, de inslagschaar 22 en het daarvoor benodigde aandrijfmechanisme 23, in het geval van een grijperweefmachine een voor de inbrengzijde 24 van de gaap 13 geplaatste inrichting 25 voor het gepast aan de gevergrijper 26 presenteren van inslagdraden 27 en een aan het uiteinde 28 van de gaap 13 aangebracht element voor het verwijderen van draadafval, bijvoorbeeld d. m. v. een zuigmond 30.
De aandrijving van de beweegbare onderdelen gebeurt op
<Desc/Clms Page number 8>
bekende wijze d. m. v. een tevens onder het vlak van het weefsel, respektievelijk van de weefsels 2-3, gemonteerd aandrijfelement, dat bijvoorbeeld bestaat uit een aandrijfas
31 die in een uitsparing of uitholling 32 in het steunprofiel 17 is gemonteerd, waarbij deze aandrijfas 31 zoals schematisch weergegeven in figuur 2 gekoppeld is met de aandrijving 33 van de weefmachine. Hierbij kunnen de apparaten 8 t. e. m. 10, het aandrijfmechanisme 23 en de inrichting 25 onafhankelijk van elkaar gesynchroniseerd worden met de aandrijving 33 van de weefmachine.
Ter verduidelijking van het geheel wordt in figuur 3 in perspektief een zieht van het dubbe-lwerkend apparaat 10 weergegeven. Het apparaat is nabij de doeklijn 18 aangebracht. en bezit een aantal elementen 34 voor het behandelen van ingebrachte inslagdraden 35, een en ander zodanig dat zelfkanten 5 en 6 aan de betreffende weefsels 2 en 3 worden gevormd. De elementen 34 bestaan bijvoorbeeld, zoals bekend uit het Belgisch oktrooi nr 893. 142, uit twee wentelbare naaldvormige draaddoorhaalelementen 36 en 37, twee draadklemmen 38 en 39 en snijmiddelen zoals een schaar 40 die tussen de draadklemmen 38 en 39 is opgesteld.
Alle elementen 34 zijn volgens een richting L, dwars t. o. v. de inslagrichting, verplaatsbaar, bijvoorbeeld d. m. v. stangen 41, een en ander zodanig dat al deze elementen 34
<Desc/Clms Page number 9>
respektievelijk voor de doeklijn 18 zoals aangeduid in volle lijn en achter de doeklijn 18 zoals aangeduid in streeplijn kunnen gepositioneerd worden. De werking van het apparaat
10, en meer speciaal de cyclus uitgevoerd door de elementen
34 is op zichzelf bekend, doch wordt duidelijkheidshalve hierna in het kort beschreven.
Gedurende het inbrengen van een inslagdraad 35 in de gaap bevinden de elementen 34 zieh in hun voorste stand, m. a. w. in de positie zoals zij in volle lijn zijn weergegeven. De naaldvormige doorhaalelementen 36 en 37 staan hierbij omhoog gewenteld. Wanneer de inslagdraad 35 is aangeslagen, komt deze in een positie zoals aangeduid in volle lijn in figuur 3. Nadat het riet terug bewogen is, wordt de draad 35 op bekende wijze d. m. v. de wisseling van de kettingdraden 12 ingebonden. Hierna worden de voornoemde elementen 34 tot achter de doeklijn 18 gebracht, een en ander zodanig dat de inslagdraad 35 meegenomen wordt in een positie zoals aangeduid in streeplijn en tussen de draadklemmen 38 en 39 wordt geklemd.
De draad 35, wordt hierbij d. m. v. de schaar 40 doorgesneden zodat twee draadeinden 42 en 43 worden gevormd. Ondertussen worden de naaldvormige doorhaalelementen 36 en 37 naar elkaar toe gewenteld waarbij zij doorheen de bovenketting 44 in de gaap 13 terecht komen, tot zij de tussen de doeklijn 18 en de draadklemmen 38 en 39 gepresenteerde draadeinden 42 en 43 vastnemen, waarna zij
<Desc/Clms Page number 10>
door hun teruggaande beweging deze draadeinden in de gaap 13 inleggen. Zodoende worden bij een volgende binding de draadeinden mee ingebonden.
De aan de uiteinden van de weefmachine opgestelde apparaten
8 en 9 voor het vormen van de zelfkanten 4 en 7 zijn analoog opgebouwd. Het is echter duidelijk dat het nabij bet uiteinde 28 van de gaap 13 opgestelde apparaat 7 slechts een draaddoorhaalelement 45, een draadklem 46 en een schaar 47 bezit. Het aan de inbrengzijde 24 opgestelde apparaat 8 hoeft uitsluitend een naaldvormig draaddoorhaalelement 48 en een draadklem 49 te bezitten. Voor de schaar die nodig is voor het op gelijke lengte afsnijden van de in te leggen draadeinden kan immers gebruik gemaakt worden van de inslagschaar 22.
Ten einde de bevestiging van de verschillende onderdelen op het steunprofiel 17 mogelijk te maken, is het bekend om in de bovenzijde ervan omgekeerd T-vormige groeven 50 en 51, aan weerszijden van de uitholling 32, aan te brengen, bijvoorbeeld zoals weergegeven in figuren 4 en 5. De verschillende onderdelen, zoals bijvoorbeeld de steunen 19 en het zelfkantapparaat 10 die in figuren 4 en 5 in zijaanzicht zijn weergegeven, worden hierbij d. m. v. in de groeven 50 en 51 geschoven bevestigingsstukken 52 en hiermee
<Desc/Clms Page number 11>
samenwerkende schroeven 53, bij voorkeur cilinderkopschroeven, op het steunprofiel 17 gemonteerd.
Het bijzondere van de uitvinding bestaat er in dat de zelfkantapparaten 8 t. e. m. 10, en in het bijzonder de zelfkantapparaten 10 die in het midden van de weefbreedte zijn aangebracht, eenvoudig kunnen gedemonteerd worden, bijvoorbeeld om een weefsel over de volledige breedte van de weefmachine te produceren, zulks zonder dat andere onderdelen dienen gedemonteerd te worden om het verwijderen van het betreffende apparaat 10 toe te laten.
Volgens de uitvinding bevat de inrichting voor het vormen van een zelfkant aan een weefsel hiertoe één of meerdere zelfkantapparaten 8 t. e. m. 10 die, zoals weergegeven in figuur 5 voor het apparaat 10, bestaan uit minstens twee demonteerbaar verbonden delen, respektievelijk een onderste deel 54 en een bovenste deel 55, waarbij het onderste deel 54 zieh volledig onder het vlak van het weefsel, respektievelijk van de weefsels 2-3, bevindt.
Het onderste deel 54 van het betreffende apparaat 10 bestaat bij voorkeur uit een huis 56 waarin een aangedreven eerste koppelingselement 57 van de aandrijfmiddelen 58 van het apparaat 10 is aangebracht, terwijl het bovenste deel 55 bestaat uit een huis 59 dat een tweede koppelingselement 60 van de aandrijfmiddelen 58 bevat, dat enerzijds door het op
<Desc/Clms Page number 12>
elkaar monteren van beide huizen 56 en 59 met het eerste koppelingselement 57 samenwerkt en dat anderzijds in de aandrijving van de voornoemde elementen 34 van het apparaat voorziet. Met uitzondering van de koppelingselementen 57 en
60 zijn de aandrijfmiddelen 58 van het apparaat 10 voor het vormen van de zelfkanten slechts schematisch aangeduid, daar de verdere uitvoering hiervan onbelangrijk is voor de uitvinding en volgens eender welk bekend principe kan worden verwezenlijkt.
Zoals nog is weergegeven in figuur 5, alsook in figuur 6, bestaan de koppelingselementen 57 en 60 uit in elkaar grijpende tandwielen die respektievelijk gemonteerd zijn op de voornoemde aandrijfas 31 en een in het huis 59 gemonteerde spil 61.
De beide huizen 56 en 59 worden bijvoorbeeld op elkaar gemonteerd d. m. v. schroeven, bij voorkeur cilinderkopschroeven 62 en 63.
De voornoemde apparaten die bedoeld zijn om opgesteld te worden tussen twee weefsels 2 en 3, bijvoorbeeld het
EMI12.1
voornoemd deel E tussen de aan weerszijden passerende weefsels 2 en 3 tot een minimum beperkt wordt, een en ander zoals weergegeven in
<Desc/Clms Page number 13>
figuur 6. Hiertoe bestaat de basis 64 bij voorkeur uitsluitend uit de wanden 65 en het voor de overbrenging noodzakelijke tweede koppelingselement 60.
Zoals weergegeven in figuur 7 is bet huis 56 van het onderste deel 54 nagenoeg volledig dicht, met uitzondering van de doorgang 66 voor de aandrijfas 31 en de opening 67 via dewelke het tweede koppelingselement 60 in het eerste koppelingselement 57 kan aangrijpen. In het huis 56 zijn tevens lagers 68 gemonteerd ter ondersteuning van de aandrijfas 31. Aan de doorgangen 66 zijn bovendien oliedichte dichtingen 69 aangebracht zodanig dat het huis 59 met olie kan gevuld worden om de smeringen van minstens de koppelingselementen 57 en 60 en eventueel van nog andere elementen van de aandrijfmiddelen 58, te bekomen.
De vrijwel gesloten konstruktie van de uitvoeringsvorm volgens figuur 7 laat toe dat bij het demonteren van het bovenste deel 55, het onderste deel volledig kan afgesloten worden door aan de bovenzijde van het huis 56, meer speciaal over de opening 67 een deksel, zoals een a f dekplaatj e70 aan t e brengen, bijvoorbeeld d. m. v. schroeven 71. Belangrijk hierbij is dat het onderste deel 54 zodanig is uitgevoerd dat dit ook met het. er op aangebracht deksel 70 onder het vlak van het weefsel gelegen blijft. Rierdoor kan zoals weergegeven in figuur 8 een weefsel 72, dat bijvoorbeeld over de volledige
<Desc/Clms Page number 14>
weefbreedte wordt geproduceerd, vrij over het onderste deel
54 en het deksel 70 passeren.
Ten einde het vasthaken en/of beschadigen van het weefsel 72 te vermijden, vertoont het afdekplaatje 70 een gladde bovenzijde en worden schroeven 71 met een in dit afdekplaatje 70 verzonken kop aangewend.
Het is duidelijk dat door het gebruik van het deksel 70, ook in de gedemonteerde toestand van het betreffende apparaat 8 t. e. m. 9, de olie in het huis 56 kan aanwezig blijven zonder enig risiko dat het er over heen bewegende weefsel 72 wordt vervuild. Anderzijds voorkomt het deksel 70 dat gedurende het weefproces weefstof in de olie terecht komt. - Het is duidelijk dat onder het deksel 70 een afdichtingsring kan worden aangebracht.
Het is eveneens duidelijk dat volgens de uitvinding meerdere van voornoemde onderste delen 54 op het steunprofiel 17 kunnen gemonteerd worden, zodanig dat in funktie van de breedte van het te produceren weefsel of de respektievelijk te produceren weefsels de bovenste delen 56 van het apparaat 10 en/of het apparaat 9 naar behoeven kunnen gemonteerd worden. Belangrijk hierbij is dat het bovenste deel van het apparaat 9, dat normaal aan een uiteinde van de weefmachine
<Desc/Clms Page number 15>
staat, ook eenvoudig kan verplaatst worden in funktie van de breedte van het weefsel.
Zoals weergegeven in figuur 7 is het eerste koppelingselement 57 d. m. v. een spie 73 op de aandrijfas 31 bevestigd. De gleuf 74 voor de spie 73'in de aandrijfas 31 kan plaatselijk voorzien worden in het geval men weet met welke weefbreedten dient rekening gehouden te worden. In een meer universele uitvoering kan gebruik gemaakt worden van een gleuf 74 die zieh over de volledig lengte van de aandrijfas 31 uitstrekt, zodanig dat het onderste deel 54, en bijgevolg het erop gemonteerde bovenste deel 55 van het apparaat 10 op een willekeurige plaats op het profiel 17 kan gemonteerd worden.
De bevestiging van het eerste koppelingselement 57 kan eveneens gebeuren door middel van een klemverbinding.
Hiertoe wordt bijvoorbeeld gebruik gemaakt van een tandwiel 57 met een radiaal samendrukbare naaf die met een klemring rond de aandrijfas 31 wordt aangespannen.
Ten slotte dient nog opgemerkt te worden dat bij bekende inrichtingen de-aan de inbrengzijde 24 op het profiel 17 gemonteerde inslagschaar 22 en het apparaat 8 als een geheel zijn uitgevoerd. Indien niet met zelfkanten gewerkt werd, werd dit apparaat volledig weggenomen en werd een
<Desc/Clms Page number 16>
afzonderlijke inslagschaar in de plaats gesteld. Volgens een bijzonder aspekt van de huidige uitvinding is de schaar 22 met zijn aandrijving 23 volledig onafhankelijk van het apparaat 8 op het profiel 17 gemonteerd, één en ander zoals reeds hiervoor is beschreven aan de hand van figuur 2.
Doordat het apparaat 8 tweedelig wordt uitgevoerd, ontstaat het bijzondere voordeel dat in bet geval geen zelfkanten vereist zijn, het bovenste deel van het zelfkantapparaat eenvoudig kan gedemonteerd worden terwijl de schaar 22 onveranderlijk op haar plaats kan blijven, aldus zonder dat een afzonderlijke schaar dient hergemonteerd te worden.
De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvorm, doch dergelijke inrichting voor het vormen van een zelfkant, respektievelijk van meerdere zelfkanten aan een weefsel of weefsels bij weefmachines, kan in allerlei vormen en varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader der uitvinding te treden.