<Desc/Clms Page number 1>
Werkwijze voor het verwijderen van een foutieve inslagdraad uit de gaap van een weefmachine en weefmachine die deze werkwijze toepast.
EMI1.1
-------------------------------------------------------- Deze uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het verwijderen van een foutieve inslagdraad uit de gaap van een weefmachine, alsook op een weefmachine die deze werkwijze toepast. In het bijzonder betreft de uitvinding een werkwijze die tot doel heeft in de kettingdraden verstrengelde inslagdraden los te maken, en uit de gaap te verwijderen.
In de Nederlandse oktrooiaanvrage nr 86. 02191 van aanvraagster is een werkwijze beschreven om een aangeslagen inslagdraad los te maken van de aanslaglijn en uit de gaap te verwijderen. Volgens deze bekende werkwijze wordt het foutief inslagdraadgedeelte niet losgeknipt van de inslagdraadtoevoer, een en ander zodanig dat door het inbrengen van een nieuwe lengte
<Desc/Clms Page number 2>
inslagdraad het foutief inslagdraadgedeelte zich volgens een lusvorm naar het einde van de gaap verplaatst.
Dergelijke werkwijze vertoont echter het nadeel dat zij niet geschikt is om foutieve inslagdraadgedeelten los te maken die om een of andere reden ter hoogte van de doeklijn zijn vastgehaakt, bijvoorbeeld in de kettingdraden zijn verstrengeld. Dit is te verklaren doordat door middel van de inbreng van een nieuwe inslagdraadlengte slechts een geringe meeneemkracht kan uitgeoefend worden op het foutieve inslagdraadgedeelte, kracht die onvoldoende is om een in de kettingdraden verstrengelde inslagdraad te verwijderen. Bovendien wordt in de meeste gevallen de draad aan zijn verstrengelde uiteinde omwille van de lusvorm nog verder vastgetrokken.
De huidige uitvinding heeft een werkwijze als voorwerp, alsook een weefmachine die deze werkwijze toepast, waarbij systematisch aan het voornoemd nadeel een oplossing wordt gebracht.
Tot dit doel bestaat de werkwijze volgens de uitvinding voor het verwijderen van een foutieve inslagdraad uit de gaap van een weefmachine, waarbij getracht wordt een foutief inslagdraadgedeelte door het inbrengen van een
<Desc/Clms Page number 3>
nieuwe inslagdraad in de vorm van een lus van de doeklijn los te maken en vervolgens uit de gaap te verwijderen aan de uittreezijde van de gaap, hoofdzakelijk in het detekteren of dit inslagdraadgedeelte inderdaad verwijderd is en, indien dit niet het geval blijkt te zijn, opeenvolgend het vanaf de intree- of inbrengzijde van de gaap verwijderen van de nieuw ingebrachte inslagdraad, het vanaf de inbrengzijde van de gaap lostrekken van het verstrengeld foutief inslagdraadgedeelte, en het zodoende uit de gaap verwijderen van dit gedeelte.
Het is duidelijk dat-in het geval dat een inslagdraad bij zijn uiteinde verstrengeld is- door het in lusvorm inbrengen van een nieuwe inslagdraad de voornoemde foutieve draad reeds over zijn volledige lengte, met uitzondering van het verstrengelde uiteinde, vrij in de gaap wordt gelegd.
Dit biedt het voordeel dat niet meer de volledige draad, doch uitsluitend het verstrengelde uiteinde dient losgetrokken te worden.
Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen is hierna, als voorbeeld zonder enig beperkend karakter, een voorkeurdragende uitvoeringsvorm beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin :
<Desc/Clms Page number 4>
figuur 1 een inslaginrichting van een weefmachine volgens de uitvinding weergeeft, waarin een foutieve inslagdraad aanwezig is ; figuren 2 en 3 voor dezelfde inslaginrichting schematisch de stappen weergeven om een foutief inslagdraadgedeelte door middel van de insertie van een nieuwe inslagdraad uit de gaap te verwijderen ; figuren 4 t. e. m. 6 voor dezelfde inslaginrichting stapsgewijs de werkwijze volgens de huidige uitvinding weergeven ; ,figuur 7 een variante weergeeft van de inslaginrichting van figuur 1.
In figuur 1 is een inslaginrichting van een weefmachine volgens de huidige uitvinding weergegeven. De klassieke elementen en komponenten die in de eerste plaats bij zulke inslaginrichting voorkomen bestaan zoals bekend uit een voorraadspoel 1, de af de voorraadspoel getrokken inslagdraad 2, een voorraadvormingsmechanisme zoals bijvoorbeeld een voorafwikkelaar 3, insertiemiddelen zoals bijvoorbeeld een hoofdblazer 4 en bijblazers 5, het gevormde weefsel 6, de kettingdraden 7, de doeklijn of aanslaglijn 8, het riet 9, de inslagwachter 10, de gaap 11 en snijmiddelen 12 die aan de inbrengzijde 13 van de gaap 11 met de inslagdraad 2 kunnen samenwerken.
<Desc/Clms Page number 5>
Volgens de huidige uitvinding wordt gebruik gemaakt van draadterughaalmiddelen 14 die aan de inbrengzijde 13 van de gaap 11 staan opgesteld en die geschikt aan de inslagdraad 2 kunnen gepresenteerd worden. Deze draadterughaalmiddelen 14 bestaan uit een wikkelelement dat voorzien is van een aantal, bijvoorbeeld langs de omtrek van een cirkel opgestelde pennen of vingers 15 met de bedoeling, door verdraaien ervan, een draad te kunnen opwikkelen.
Nog een belangrijk kenmerk van de uitvinding bestaat erin dat aan de uittreezijde 16 van de gaap 11 speciale detektiemiddelen 17 zijn opgesteld die, zoals hierna nog verder zal uiteengezet worden, een onderscheid- kunnen maken tussen een draadgedeelte dat rechtstreeks afkomstig is van de hoofdblazer 4 en een draadgedeelte dat zich in de richting van de doeklijn 8 uitstrekt.
Zoals weergegeven in de figuren bestaan deze detektiemiddelen 17 bij voorkeur uit een mondstuk 18, bijvoorbeeld een zuigmond in de vorm van een afgeplatte buis, die aan zijn zijde 19, die het dicht st bij de doeklijn 8 gelegen is, voorzien is van een draaddetektor 20, terwijl centraal in het mondstuk 18 bij voorkeur een blazer 21 staat opgesteld.
<Desc/Clms Page number 6>
Achter de voornoemde eerste draaddetektor 20 zal bij voorkeur een tweede draaddetektor 22 aangebracht zijn.
De detektor 20 zal dienstig zijn voor het detekteren van een draad 2 komende vanaf de doeklijn 8, terwijl de detektor 22 dienstig zal zijn voor het detekteren van een draad 2 komende van de hoofdblazer 4.
Opgemerkt wordt dat, wanneer de zuigmond 18 voldoende zuigt de blazer 21 niet nodig is. Omgekeerd zou de zuigmond kunnen weggelaten worden en enkel een buis met blazer 19 toegepast worden. Tevens wordt opgemerkt dat de detektoren 20 en 22 al dan niet kunnen gevormd zijn door ieder twee elementen, die diametraal tegenover elkaar staan opgesteld (zoals getekend voor detektor 22) en waarbij deze tweedelige detektors in om het even welk vlak tussen horizontaal en vertikaal kunnen opgesteld staan.
De werkwijze die een hiervoor beschreven inslaginrichting toepast, is hoofdzakelijk als volgt.
In het voorbeeld van figuur 1 heeft zieh een breuk 23 in de reeds aangeslagen inslagdraad 2 voorgedaan. In de gaap bevinden zich dan twee foutieve inslagdreadgedeelten, respektievelijk 24 en 25. Het feit dat een foutief inslagdraadgedeelte 25 aanwezig is kan
<Desc/Clms Page number 7>
hier gedetekteerd worden doordat het uiteinde 26 van het inslagdraadgedeelte 25 tot aan minstens een van de voornoemde draaddetektors 20-22 reikt.
EMI7.1
Het verwijderen kan in dit geval bijvoorbeeld gebeuren zoals beschreven in de Nederlandse oktrooiaanvrage nr 86 02 827 van aanvraagster, waarin het betreffende inslagdraadgedeelte 25, zoals aangeduid in streeplijn in figuur l, los gedrukt wordt en in dit geval door middel van het mondstuk 18 wordt afgevoerd.
Het eerste foutief inslagdraadgedeelte 24 kan zoals beschreven in de Nederlandse oktrooiaanvrage nr 86 02 191 van aanvraagster en zoals weergegeven in figuur 2, in de vorm van een lus 27 van doeklijn 8 losgemaakt en uit de gaap verwijderd worden door een nieuwe lengte inslagdraad 2 in de gaap te brengen.
Uit figuur 2 is duidelijk dat de detektiemiddelen 17, in het bijzonder de draaddetektor 20, het draadgedeelte 28 detekteert dat afkomstig is van de doeklijn 8, doch niet noodzakelijk het draadgedeelte 29 dat rechtstreeks vanaf de hoofdblazer 4 komt.
<Desc/Clms Page number 8>
Indien de verwijderingsproeedure van het foutief inslagdraadgedeelte 24 probleemloos verloopt is het duidelijk dat na korte tijd de draaddetektor 20, zoals weergegeven in figuur 3, geen draad meer detekteert. Op dat moment kunnen de snijmiddelen 12 in werking treden zodanig dat het gedeelte inslagdraad 2 dat zich in de gaap 11 en in het mondstuk 18 en verder bevindt, wordt afgesneden en afgevoerd, waarbij de kontrole of het draadgedeelte 24 effektief werd afgevoerd met detektor
20 wordt waargenomen. Daarna kan de weefmachine terug gestart worden.
Een zeer belangrijk kenmerk van de uitvinding is weergegeven in de figuren 4 t. e. m. 6, die een werkwijze voorstellen om het voornoemde eerste foutief inslagdraadgedeelte 24 uit de gaap te verwijderen indien dit omwille van een of andere reden in de gaap 11, bijvoorbeeld tussen de kettingdraden 7, op een bepaalde plaats 30 is vastgehaakt of verstrengeld. In zulk geval kan een nieuwe in lusvorm 27 ingebrachte inslagdraad geen voldoende trekkracht uitoefenen om het foutief inslagdraadgedeelte 24 los te trekken. Het gevolg is dat de draaddetektor 20 na het inbrengen van een welbepaalde lengte nieuwe inslagdraad, of na een welbepaald tijdsinterval, nog steeds draad blijft detekteren,
<Desc/Clms Page number 9>
hetgeen er dus op wijst dat het betreffende inslagdraadgedeelte 24 niet is losgekomen.
In zulk geval worden volgens de uitvinding de draadterughaal- middelen 14 in werking gesteld.
Zoals weergegeven in figuur 5 wordt het wikkelelement 14 op dat ogenblik aan de inbrengzijde 13 aan de inslagdraad 2 gepresenteerd en wordt de nieuw ingebrachte inslagdraad opgewikkeld, de verstrengeling losgemaakt en vervolgens het foutief inslagdraadgedeelte 24 uit de gaap verwijderd. Het is duidelijk dat hierbij in dit geval zowel de inslagdraad uit de gaap 11, als de inslagdraad 2 afkomstig van de voorafwikkelaar, opgewikkeld wordt zodanig dat aan de voorafwikkelaar 3 erin moet voorzien worden dat een aantal wikkelingen wordt vrijgegeven.
Tenslotte wordt, zoals weergegeven in figuur 6, de inslagdraad 2, in dit geval achter de hoofdblazer 4, doorgesneden, waarna het teruggehaalde en opgewikkelde draadstuk 31 afgevoerd wordt.
In figuur 7 wordt nog een variante weergegeven van de draadterughaalmiddelen, die in dit geval gevormd worden door een voor de hoofdblazer 4 geplaatste tegenblazer 32
<Desc/Clms Page number 10>
waarmede het foutief inslagdraadgedeelte 24 kan worden verwijderd.
Het is duidelijk dat de tegenblazer 32 ook in kombinatie met het voornoemde wikkelelement 14 kan aangewend worden, waarbij de tegenblazer 32 er voor zorgt dat het foutief inslagdraadgedeelte 24 gedeeltelijk teruggehaald wordt zodanig dat een bepaalde voorraad 33 gevormd wordt, waarna het wikkelelement 14 in werking gesteld wordt en enkele wikkelingen maakt. Vermits een draadvoorraad 33 aanwezig is hoeven in dit geval geen wikkelingen aan de voorafwikkelaar ontnomen te worden gedurende de werking van het wikkelelement 14 en mag de klem 34 gesloten worden. Na enkele wikkelingen van dit wikkelelement 14 kan door middel van de snijmiddelen 12 de inslagdraad 2 doorgesneden worden en de rest van het foutief inslagdraadgedeelte 24 opgewikkeld en losgetrokken worden.
Door het toevoegen van middelen 35 voor het meten van de draadspanning kan aan de werking van de draadterughaalmiddelen 14 of 32 een einde worden gesteld als de spanning boven een in te stellen grens zou komen.
Dit biedt het voordeel dat volgens de breuksterkte van de inslagdraad 2 trekkrachten kunnen uitgeoefend worden waarbij het weinig waarschijnlijk is dat een breuk in
<Desc/Clms Page number 11>
het inslagdraadgedeelte 24 ontstaat. Als de draad bij de ingestelde maximum spanning nog niet loskomt kan een signaal gegeven worden, zodanig dat de wever manueel kan ingrijpen.
Het is duidelijk dat de volgorde van de te nemen verwijderingsakties bepaald wordt door middel van een stuureenheid 36 of dergelijke, die de signalen van de detektiemiddelen 20, 22 en 35 interpreteert en die op haar beurt de werking van alle voornoemde mechanismen beveelt. Hierbij kan de informatie van deze detektiemiddelen gedurende de uitvoering van de werkwijze bijvoorbeeld ook in een geheugen opgeslagen worden en/of aan een verwerkingseenheid doorgegeven worden.
De huidige uitvinding is geenzins beperkt tot de als voorbeeld beschreven en in de tekeningen weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke weefmachine die voorzien is van de voornoemde inslaginrichting, en de voornoemde werkwijze kunnen volgens verscheidene varianten worden verwezenlijkt zonder buiten het kader der uitvinding te treden.
<Desc / Clms Page number 1>
A method for removing an incorrect weft thread from the shed of a weaving machine and weaving machine using this method.
EMI1.1
-------------------------------------------------- This invention relates to a method for removing an incorrect weft thread from the shed of a weaving machine, as well as to a weaving machine employing this method. In particular, the invention relates to a method which aims to loosen and remove weft threads entangled in the warp threads.
In the Netherlands patent application no. 86. 02191 of the applicant a method is described for loosening a wound weft thread from the abutment line and removing it from the shed. According to this known method, the incorrect weft thread section is not cut loose from the weft thread supply, such that by inserting a new length
<Desc / Clms Page number 2>
weft thread the incorrect weft thread portion moves in a loop shape towards the end of the shed.
However, such a method has the disadvantage that it is not suitable for loosening faulty weft thread parts which for some reason are hooked at the cloth line, for example entwined in the warp threads. This can be explained by the fact that by introducing a new weft thread length, only a small drag force can be exerted on the faulty weft thread section, force insufficient to remove a weft thread entangled in the warp threads. In addition, in most cases, the wire is further tightened at its entangled end because of the loop shape.
The present invention has a method as an object, as well as a weaving machine applying this method, in which a solution is systematically brought to the aforementioned drawback.
For this purpose, the method according to the invention consists in removing an incorrect weft thread from the shed of a weaving machine, in which an incorrect weft thread section is attempted by inserting a
<Desc / Clms Page number 3>
loosen new weft thread in the form of a loop from the cloth line and then remove it from the shed at the exit side of the shed, mainly in detecting whether this weft thread portion has indeed been removed and, if not, sequentially removing the newly inserted weft thread from the entry or insertion side of the shed, pulling the entangled erroneous weft thread portion from the shed insertion side, and thus removing this portion from the shed.
It is clear that, in the case where a weft thread is entangled at its end, by inserting a new weft thread in loop, the aforementioned defective thread is already laid freely in the shed over its full length, except for the entangled end.
This offers the advantage that it is no longer necessary to pull out the entire thread, but only the entangled end.
With the insight to better demonstrate the features according to the invention, a preferred embodiment is described below, by way of example without any limiting character, with reference to the accompanying drawings, in which:
<Desc / Clms Page number 4>
Figure 1 shows a weft device of a weaving machine according to the invention, in which an incorrect weft thread is present; Figures 2 and 3 schematically show for the same weft device the steps for removing an incorrect weft thread section from the shed by means of the insertion of a new weft thread; figures 4 t. e. m. 6 for the same impact device show step by step the method according to the present invention; figure 7 represents a variant of the weft device of figure 1.
Figure 1 shows a weft machine weaving machine according to the present invention. The classical elements and components which occur primarily in such a weft device consist, as is known, of a supply reel 1, the weft thread drawn from the supply reel 2, a supply-forming mechanism such as, for example, a pre-wrapper 3, insertion means such as, for example, a main blower 4 and auxiliary blowers 5, the formed fabric 6, the warp threads 7, the cloth line or stop line 8, the reed 9, the weft guard 10, the shed 11 and cutting means 12 which can cooperate with the weft thread 2 on the insertion side 13 of the shed 11.
<Desc / Clms Page number 5>
According to the present invention use is made of thread retrieval means 14 which are arranged on the insertion side 13 of the shed 11 and which can be suitably presented on the weft thread 2. These thread retrieval means 14 consist of a winding element which is provided with a number of pins or fingers 15, for instance arranged along the circumference of a circle, for the purpose of winding a thread by twisting it.
Another important feature of the invention is that special detection means 17 are arranged on the exit side 16 of the shed 11, which, as will be further explained hereinafter, can distinguish between a thread portion which comes directly from the main blower 4 and a thread portion extending in the direction of the cloth line 8.
As shown in the figures, these detection means 17 preferably consist of a nozzle 18, for example a suction mouth in the form of a flattened tube, which is provided on its side 19, which is closest to the cloth line 8, with a wire detector 20 while a blower 21 is preferably arranged centrally in the mouthpiece 18.
<Desc / Clms Page number 6>
A second wire detector 22 will preferably be arranged behind the aforementioned first wire detector 20.
The detector 20 will be useful for detecting a wire 2 coming from the cloth line 8, while the detector 22 will be useful for detecting a wire 2 coming from the main blower 4.
It is noted that when the suction mouth 18 sucks sufficiently, the blower 21 is not necessary. Conversely, the squeegee could be omitted and only a tube with blower 19 used. It is also noted that the detectors 20 and 22 may or may not be formed by two elements which are arranged diametrically opposite each other (as shown for detector 22) and these two-part detectors may be arranged in any plane between horizontal and vertical stand.
The method using an above-described weft device is mainly as follows.
In the example of Figure 1, a break 23 has already occurred in the already wound weft thread 2. In the shed there are then two faulty weft thread sections, respectively 24 and 25. The fact that a faulty weft thread section 25 is present can
<Desc / Clms Page number 7>
detected here in that the end 26 of the weft thread portion 25 extends to at least one of the aforementioned thread detectors 20-22.
EMI7.1
The removal can in this case take place, for example, as described in the Dutch patent application no. 86 02 827 of the applicant, in which the relevant weft thread section 25, as indicated in broken line in figure 1, is pressed loose and in this case is discharged by means of the nozzle 18 .
The first erroneous weft thread section 24, as described in applicant's Dutch patent application no. 86 02 191 and as shown in figure 2, can be loosened in the form of a loop 27 from cloth line 8 and removed from the shed by a new length of weft thread 2 in the yawn.
From Figure 2 it is clear that the detection means 17, in particular the thread detector 20, detects the thread portion 28 which comes from the cloth line 8, but not necessarily the thread portion 29 coming directly from the main blower 4.
<Desc / Clms Page number 8>
If the removal procedure of the faulty weft thread section 24 proceeds without problem, it is clear that after a short time the thread detector 20, as shown in figure 3, no longer detects thread. At that time, the cutting means 12 may operate such that the portion of weft thread 2 located in the shed 11 and in the mouthpiece 18 and beyond is cut and discharged, the control or the thread portion 24 being effectively discharged with detector
20 is observed. The weaving machine can then be started again.
A very important feature of the invention is shown in Figures 4 t. e. 6, which propose a method of removing said first erroneous weft thread portion 24 from the shed if for some reason it has been hooked or entangled in the shed 11, for example between the warp threads 7, at a particular location. In such a case, a new weft thread introduced in loop shape 27 cannot exert enough pulling force to pull the faulty weft thread portion 24 away. As a result, the thread detector 20 continues to detect thread after insertion of a specified length of new weft thread, or after a specified time interval,
<Desc / Clms Page number 9>
thus indicating that the weft thread portion in question 24 has not come loose.
In such a case, according to the invention, the wire retrieval means 14 are actuated.
As shown in Figure 5, the wrapping element 14 is then presented on the insertion side 13 to the weft thread 2, and the newly inserted weft thread is wound, the entanglement loosened, and then the faulty weft thread portion 24 removed from the shed. It is clear that in this case both the weft thread from the shed 11 and the weft thread 2 from the pre-winder are wound up, so that the pre-winder 3 must be provided for a number of turns to be released.
Finally, as shown in figure 6, the weft thread 2, in this case behind the main blower 4, is cut, after which the retrieved and wound thread piece 31 is discharged.
Figure 7 shows a further variant of the thread retrieval means, which in this case are formed by a counter-blower 32 placed in front of the main blower 4
<Desc / Clms Page number 10>
with which the faulty weft thread portion 24 can be removed.
It is clear that the counter blower 32 can also be used in combination with the aforementioned winding element 14, the counter blower 32 causing the faulty weft thread portion 24 to be partially retrieved so that a certain supply 33 is formed, after which the winding element 14 is actuated and makes some windings. Since a thread stock 33 is present, in this case no windings need to be taken from the pre-wrapper during the operation of the winding element 14 and the clamp 34 may be closed. After a few turns of this winding element 14, the weft thread 2 can be cut by means of the cutting means 12 and the rest of the incorrect weft thread section 24 can be wound up and pulled off.
By adding means 35 for measuring the thread tension, the operation of the thread retrieval means 14 or 32 can be stopped if the tension should rise above an adjustable limit.
This offers the advantage that, according to the breaking strength of the weft thread, 2 tensile forces can be exerted, whereby it is unlikely that a break in
<Desc / Clms Page number 11>
the weft thread portion 24 is created. If the thread does not come loose at the set maximum tension, a signal can be given, so that the weaver can intervene manually.
It is clear that the order of the removal actions to be taken is determined by means of a control unit 36 or the like which interprets the signals of the detection means 20, 22 and 35 and which in turn commands the operation of all the above-mentioned mechanisms. During the execution of the method, the information of these detection means can for instance also be stored in a memory and / or be passed on to a processing unit.
The present invention is by no means limited to the exemplary embodiments described in the drawings, but such a weaving machine provided with the aforementioned weft device and the aforementioned method can be realized in various variants without departing from the scope of the invention.