BE1000360A4

BE1000360A4 - Inrichting voor het dubbelvouwen van stoffen.

Info

Publication number: BE1000360A4
Application number: BE8700197A
Authority: BE
Original assignee: Kuczynski Henry
Priority date: 1987-03-03
Filing date: 1987-03-03
Publication date: 1988-11-08
Also published as: EP0282471B1; EP0282471A1; DE3867262D1

Abstract

Inrichting voor het dubbelvouwen van stoffen, dardoor gekenmerkt dat zij hoofzakelijk bestaat in de kombinatie van een zich volgens de breedte (B) van de door de stof (8) gevolgde baan hoofdzakelijk horizontaal uitstrekkende plooidriehoek (1), aan het uiteinde van de plooidriehoek (1) hoofdzakelijk rechtopgeplaatste doekgeleidingselementen en een achter de doekgeleidingsmiddelen (3) opgesteld oprolmechanisme voor de gevouwen stoffen.

Description

EMI1.1
inrichting voor het dubbelvouwen van stoffen. --------------------------------------------Deze uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het dubbelvouwen van stoffen, in het bijzonder om stoffen die over een volledige weefbreedte op een doekboom of enige andere rol gewikkeld zijn in kleinere hoeveelheden in dubbelgevouwen toestand op te rollen.

Het dubbelvouwen of plooien van stoffen die zieh over hun volledige weefbreedte uitstrekken en vervolgens het ervan oprollen in dubbelgeplooide toestand is een techniek die algemeen bekend is. De inrichtingen die hiertoe worden aangewend vertonen echter het nadeel dat zij relatief ingewikkeld zijn, een groot aantal mechanische geleidigen vertonen evenals meet-en regelapparatuur om de stof gedurende het plooien in zijn goede baan te houden.

De huidige uitvinding heeft dan ook tot doel te voorzien in een inrichting voor het dubbelplooien van stoffen die het

voornoemde nadeel niet vertoont, m. a. w. waarbij door middel van de samenbouw van een beperkt aantal elementen en zonder het gebruik van dure regelapparatuur in het feilloos dubbelplooien en oprollen van stoffen kan worden voorzien.

Hiertoe bestaat de inrichting volgens de uitvinding hoofdzakelijk in de kombinatie van een zieh volgens de breedte van de door de te plooien stof gevolgde baan hoofdzakelijk horizontaal uitstrekkende plooidriehoek, aan het uiteinde van de plooidriehoek hoofdzakelijk rechtop geplaatste doekgeleidingsmiddelen en een achter de doekgeleidingsmiddelen opgesteld oprolmechanisme voor de dubbelgeplooide stof. Aan de basis van de plooidriehoek is verder nog een rolhouder voorzien waarin een rol doek of staf, of dergelijke kan geplaatst worden. Andere kenmerken zullen uit de verdere gedetailleerde beschrijving volgen.

Met het inzicht de kenmerken volgens de uitvinding beter aan te tonen worden hierna dan ook, als voorbeelden zonder enig beperkend karakter, enkele voorkeurdragende uitvoeringsvormen beschreven, met verwijzing naar de bijgaande tekeningen, waarin : figuur 1 schematisch de inrichting volgens de uitvinding weergeeft ; figuur 2 in zijaanzicht een praktische uitvoering van de

inrichting weergeeft ; figuur 3 in bovenaanzicht de inrichting volgens figuur 2 weergeeft ; figuur 4 in perspektief de plooidriehoek van de uitvoeringsvorm volgens figuren 2 en 3 weergeeft ; figuur 5 een zieht volgens pijl F5 in figuur 2 weergeeft ; figuur 6 een zicht volgens pijl F6 in figuur 2 weergeeft ; figuur 7 een variante voor een rolhouder weergeeft, zoals deze kan aangewend worden bij de inrichting volgens de uitvinding ;

figuur 8 een variante weergeeft voor de opstelling van het oprolmechanisme, meer speciaal van het gedeelte dat in figuur 3 met F8 is aangeduid ; figuur 9 nog een variante van de rolhouder weergeeft.

Zoals weergegeven in figuur 1 wordt de inrichting volgens de uitvinding gevormd door de direkte aaneenschakeling van een plooidriehoek I, aan het uiteinde 2 van de plooidriehoek 1 hoofdzakelijk rechtop geplaatste doekgeleidingsmiddelen 3 en een oprolmechanisme 4. Aan de basis of de oploopzijde 5 van de plooidriehoek 1 is verder nog een rolhouder 6 voorzien om een rol stof 7 op aan te brengen. De baan die door de stof 8 gevolgd wordt is schematisch in streeppuntlijn aangeduid. Er dient opgemerkt te worden dat de plooidriehoek 1 zieh volgens de breedte B van de door de stof 8 gevolgde baan hoofdzakelijk horizontaal uitstrekt.

Verdere details worden nu beschreven aan de band van de praktische uitvoeringsvorm volgens figuren 2 t. e. m. 6.

In deze praktische uitvoeringsvorm wordt de rolhouder 6 gevormd door een stoffenbak 9 dewelke aan zijn uiteinde voorzien is van uitsparingen 10 en een hierin passende staaf tJ. De staaf 11 kan hierbij door de rol 7 gestoken worden, meer speciaal door een kartonnen buis waarop de staf of het doek meestal is opgerold.

De plooidriehoek 1 loopt vanaf zijn basis 5 in de bewegingsrichting van de stof 8 schuin omhoog, bijvoorkeur over minstens een hoogte H die de helft bedraagt van de voornoemde breedte B. Zoals in het perspektiefzicht van figuur 4 wordt weergegeven is de plooidriehoek 1 bij voorkeur voorzien van vanaf zijn zijranden vertikaal naar beneden gerichte zijwanden 12. Verder zijn op het bovenvlak van de plooidriehoek 1 en op de zijwanden 12 merktekens of merklijnen 13 aangebracht die de mogelijkheid bieden om te kontroleren of de afgerolde stof 8 in de juiste richting over de plooidriehoek 1 geleid wordt.

De doekge ! eidingssn) iddelen 6 bestaan uit twee vertikale op korte afstand van elkaar geplaatste stangen 14 en 15, die juist na het uiteinde 2 van de plooidriehoek 1 zijn geplaatst, en waartussen de stof 8 in dubbelgevouwen toestand dient

geleid te worden. De stangen 14 en 15 kunnen eventueel zodanig bevestigd zijn dat zij ten opzichte van elkaar kunnen verwijderd worden, waarbij zij bijvoorbeeld. door middel van een scharnierend mechanisme 16, hetgeen in streeplijn in figuur 3 wordt weergegeven, uit elkaar kunnen geduwd worden.

Hierdoor wordt het aanbrengen van de stof 8 tussen de doekgeleidingsmiddelen 3 vergemakkelijkt. Hat 1S echter duidelijk dat een groot aantal varianten hierop mogelijk zijn.

Zo zouden de stangen 14 en 15 ook zodanig kunnen bevestigd zijn dat zij naar beneden toe opengeklapt kunnen worden of dat, volgens nog een Variante, de stangen 14 en 15 tijdelijk wegneembaar zijn uit hun voetstuk.

Het oprolmechanisme 4 bestaat hoofdzakelijk uit een dunne rechtopstaande en bij een uiteinde roteerbaar bevestigde plaat, die in het verder verloop van de beschrijving het stoffenzwaard 17 zal genoemd worden. In de uitvoeringsvorm volgens figuren 2 en 3 is het stoffenzwaard 17 centraal achter de voornoemde stangen 14 en 15 geplaatst en is aan zijn onderzijde voorzien van een koppeling met een elektrische motor 18, dewelke kan bevolen worden door middel van een schakelaar 19, bijvoorkeur uitgevoerd in de vorm van een voetschakelaar.

Zoals weergegeven in figuur 5 is naast een vlakke zijde van het stoffenzwaard 17 een in hoogte verstelbare aanslag 20 voorzien, zodanig dat tegen het stoffenzwaard 17 en op deze aanslag 20 een wikkelkern 21, die

doorgaans bestaat uit een kartonnen plaat, op gewenste hoogte kan aangebracht worden.

De werking van de inrichting kan eenvoudig uit de figuren worden afgeleid, en bestaat er hoofdzakelijk in dat na het in de rolhouder 6 aanbrengen van een rol stof 7, het doek of de stof 8 over de plooidriehoek I en tussen de stangen 14 en 15 wordt geleid vervolgens op het oprolmechanisme 4 wordt aangebracht. Hiertoe wordt, zoals weergegeven in figuur 6, legen het zwaard 17 een kartonnen wikkelkern 21 geplaatst en wordt de aanvang van de stof 8 op gepaste wijze daartegen vastgehouden met de hand tot de dubbelgeplooide stof 8 over een wikkeling is opgerold. Vervolgens kan door middel van de elektrische motor 18 in de verdere automatische opwikkeling op de wisselkern 21 voorzien worden. De hoeveelheid opgewikkeld doek wordt gekontroleerd door middel van een rolmeter 22.

Indien de gewenste hoeveelheid stof 8 op de wikkelkern 21 is aangebracht wordt de stof in de breedte doorgesneden en wordt de wikkelkern 21 met de erop gewikkelde hoeveelheid stof langs de bovenzijde van het stoffenzwaard 17 geschoven.

In de figuur 7 wordt nog een variante weergegeven voor de rolhouder 6 waarbij in de stoffenbak 9 minstens twee paren steunrolletjes 23 zijn voorzien, zodanig dat indien het niet mogelijk is om een staaf i l door de doekrol 7 te steken, deze

laatste op de steunrol1etjes 23 kan neergelegd worden. In de variante volgens figuur 8 wordt nog duidelijk gesteld dat de doekgeleidingsmiddelen 3 niet noodzakelijk uit twee stangen 14 en 15 hoeven te bestaan, doch dat 6) Sn stang 14 volstaat, waarbij het oprolmechanisme 4 dan wel ten opzichte van de bewegingsrichting van de stof 8 op de plooidriehoek 1 zijdelings verplaatst staat.

Zoals weergegeven in figuur 9 kan de rolhouder 6 nog van een spanningsregeling voor de stof 8 voorzien zijn. Hiertoe kan de stof 8 bijvoorbeeld over een verplantsbare geleiding 24 geleid worden, waarvan de plaats ofwel veranderlijk kan ingesteld worden ofwel bepaald wordt door veren die op de uiteinden van de geleiding 24 inwerken.

De huidige uitvinding is geenszins beperkt tot de als voorbeelden beschreven en in de figuren weergegeven uitvoeringsvormen, doch dergelijke inrichtingen voor het dubbelvouwen van stoffen kunnen in allerlei vormen en afmetingen worden verwezenlijkt zonder buiten het kader der uitvinding te treden.

Claims

Conclusies. 1.- Inrichting voor het dubbelvouwen van stoffen, daardoor gekenmerkt dat zij hoofdzakelijk bestaat in de kombinatie van een zieh volgens de breedte (B) van de door de stof (8) gevolgde baan hoofdzakelijk horizontaal uitstrekkende plooidriehoek (l), aan het uiteinde van de plooidriehoek (1) hoofdzakelijk rechtopgeplaatste doekgeleidingsmiddelen (3) en een achter de doekgeleidingsmiddelen (3) opgesteld oprolmechanisme (4) voor de gevouwen stoffen.

2.-Inrichting volgens conclusie 1, daardoor gekenmerkt dat aan de oploopzijde (5) van de plooidriehoek (1) een rolhouder (6) is voorzien.

3.-Inrichting volgens 66n der conclusies 1 of 2, daardoor gekenmerkt dat de plooidriehoek (1) in de richting van de door de stof (8) gevolgde baan schuin omhoog loopt.

4. - Inrichting volgens conclusie 3t daardoor gekenmerkt dat de plooidriehoek (1) aan de zijranden van vertikaal naar beneden gerichte zijwanden (12) is voorzien.

5.-Inrichting volgens een der voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat de doekgeleidingsmiddelen (3) bestaan uit twee <Desc/Clms Page number 9> vertikale en op korte afstand van elkaar geplaatste stangen (J4-1S). EMI9.1 volgens een der conclusies 1 t. m. 4, daardoor gekenmerkt dat de doekgeleidingsmiddelen (3) bestaan uit een vertikaal geplaatste stang (14), het oprolmechanisme (4) ten opzichte van de beweging, sric. hting van de stof (8) op de plooidriehoek (1) zijdelings verplaatst staat.

7.-Inrichting volgens 66n der voorgaande conclusies, daardoor gekenmerkt dat het oprolmechanisme (4) bestaat uit een rechtopstaand en bij een uiteinde roteerbaar bevestigd stoffenzwaard (17).

8.-Inrichting volgens conclusie (7), daardoor gekenmerkt dat het stoffenzwaard (17) wordt aangedreven door middel van een elektrische motor (18).

9.-Inrichting volgens een der conclusies 7 of 8, daardoor gekenmerkt dat het stoffenzwaard (17) nabij zijn onderste uiteinde een in hoogte verstelbare aanslag (20) voor het plaatsen van een wikkelkern (21) bezit.

10. - Inrichting volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de rolhouder (6) gevormd wordt door een stoffenbak (9) die aan zijn respektievelijke uiteinden voorzien is van uitsparingen <Desc/Clms Page number 10> (10) en een hierin passende staaf (11) dewelke bedoeld is om door een rol stof (7) aangebracht te worden.

11.-Inrichting volgens conclusie 2, daardoor gekenmerkt dat de rolhouder (6) hoofdzakelijk gevornd wordt door twee paren steunrollen (23) waarop een rol stof (7) kan gelegd worden.

12.-Inrichting volgens conclusie 5, daardoor gekenmerkt dat de stangen (14-15) uit elkaar verwijderbaar zijn.

13.-Inrichting volgens conclusie 3, daardoor gekenmerkt dat op de plooidriehoek (l), alsook op de vertikale zijwanden (12) merktekens en/of merklijnen (13) zijn voorzien.

14.-Inrichting voor het dubbelvouwen van Stoffen, hoofdzakelijk zoals voorafgaand beschreven en weergegeven in de bijgaande figuren.