NL9500233A - Werkwijze voor het verwerken van slachtafval en daarbij te gebruiken inrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Werkwijze voor het verwerken van slachtafval en daarbij te gebruiken inrichting.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het verwerken van slachtafval tot een bruikbaar vast materiaal door het slachtafval te verwarmen en het verwarmde materiaal verder te verwerken. De onderhavige uitvinding heeft verder betrekking op een inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze.

Slachtafval afkomstig van de slachthuizen waarin varkens, kippen, runderen, schapen en dergelijke worden geslacht en afkomstig van de intensieve veehouderij, zoals bijvoorbeeld varkensmeste-rijen en kippenboerderijen, bevat nog waardevolle bestanddelen waardoor het slachtafval na bewerking hiervan kan worden toegepast als vet en eiwithoudende produkt door het materiaal te steriliseren en te drogen zodat het kan worden gebruikt voor de diervoeding. Een dergelijke inrichting en werkwijze voor het op continue wijze waardevol maken van slachtrestanten is bekend uit de Nederlandse octrooiaanvrage 9002384. Een dergelijke inrichting omvat organen voor het fijnmaken van deze slachtrestanten, alsmede een fermentatiehouder, voor het fermenteren van het materiaal en voor het verpompen van het materiaal.

Gebleken is dat bij een dergelijke inrichting voor het op continue wijze waardevol maken van slachtrestanten het verkregen produkt een dikke brij is die voor verdere toepassing een extra bewerking moet ondergaan. De verkregen brij dient te worden gesteriliseerd, gedroogd en wordt eventueel gemalen tot een poedervormig produkt of tot korrels gevormd, zodat dit produkt gemakkelijk kan worden verpakt en getransporteerd. Een nadeel van een dergelijke werkwijze is de sterke geur die bij de verwerking optreedt. De als hinderlijk ervaren dampen kunnen in een condensor worden gereinigd, waarbij een condensaat met de daarin opgeloste organische bestanddelen ontstaat. Deze wasvloeistof kan niet direkt op het oppervlaktewater worden geloosd en dient verder te worden verwerkt in een waterzuiveringsinstallatie. Ook is het mogelijk biofilters, biowassers en dergelijke na te schakelen.

Het doel van de onderhavige uitvinding is te voorzien in een werkwijze voor het verwerken van slachtafval tot een bruikbaar vast materiaal waarbij de tijdens het verwerken van slachtafval ontstane gassen en dampen op eenvoudige wijze reukloos kunnen worden gemaakt en geen probleem met betrekking tot het afvalwater ontstaat. Een ander doel van de onderhavige uitvinding is te voorzien in een werkwijze voor het verwerken van slachtafval waarbij een minimale hoeveelheid energie wordt verbruikt. Het voordeel van een dergelijke werkwijze is dat de dampen direkt naar de atmosfeer kunnen worden gespuid, waardoor een installatie voor het reinigen van deze dampen niet nodig is.

Deze doelstellingen kunnen worden bereikt door het toepassen van een werkwijze voor het verwerken van slachtafval, zoals vermeld in de aanhef, die volgens de uitvinding hierdoor wordt gekenmerkt dat het verwarmen plaatsheeft in een autoclaaf, uit de autoclaaf enerzijds een vast materiaal wordt verkregen en anderzijds een damp, welke damp wordt onderworpen aan een thermische naverbrander gekoppeld aan een ketel voor het opwekken van stoom, uit de ketel stoom wordt verkregen, welke stoom gedeeltelijk wordt teruggevoerd naar de autoclaaf en gedeeltelijk wordt gespuid, waarbij uit de autoclaaf een condensaat wordt afgevoerd en toegevoerd naar de ketel voor het opwekken van stoom na de thermische naverbrander.

Dankzij het toepassen van een thermische naverbrander worden de dampen afkomstig van de autoclaaf, in welke dampen zich de geurbestanddelen bevinden, in de thermische naverbrander omgezet in de reukloze bestanddelen C02 en H20. Een aan de thermische naverbrander gekoppelde ketel voor het opwekken van stoom levert vervolgens stoom voor het opwarmen van de autoclaaf. Het condensaat dat bij de autoclaaf ontstaat wordt teruggeleid naar de ketel voor het opwekken van stoom. Op deze wijze vindt warmteterugwinning plaats.

Bij voorkeur vindt het verwarmen in de autoclaaf in twee stappen plaats. De eerste stap bestaat uit het verhitten van het slachtafval tot een temperatuur van tussen 110 en 135 C met name 133 C bij een druk van 2-3,5 bar met name ongeveer 3,2 bar. Onder deze omstandigheden in de autoclaaf wordt het slachtafval gedurende 20 minuten gesteriliseerd, waardoor schadelijke micro-organismen worden gedood, hetgeen voor het verder verwerken van het bruikbare vaste materiaal is vereist. De tweede stap vindt bij voorkeur plaats bij een temperatuur van 90-105 *C met name bij 100 °C en atmosferische druk. Onder deze omstandigheden wordt de inhoud van de autoclaaf gedroogd, zodat de dampen direkt naar de thermische naverbrander kunnen worden afgevoerd.

De dampen afkomstig van de autoclaaf worden in een thermische naverbrander met lucht en gas verbrand en omgezet in waterdamp en kooldioxide. De thermische naverbrander werkt bij voorkeur bij een temperatuur die ten minste 800-850 *C bedraagt. De verblijftijd in een dergelijke thermische naverbrander bedraagt ten minste 2 seconden. Onder deze omstandigheden wordt een volledige omzetting van de geurbestanddelen in de damp afkomstig van de autoclaaf bereikt. Het toepassen van een thermische naverbrander voor het verbranden van damp afkomstig van slib is op zich bekend zoals beschreven in WO 90/00701.

In de bijgevoegde figuur 1 zal de inrichting volgens de onderhavige uitvinding nader worden toegelicht.

Het slachtafval wordt opgeslagen in opslagruimte 1, waarna het slachtafval via leiding 2 aan de autoclaaf 3 wordt toegevoerd. De autoclaaf 3 is voorzien van een afvoerleiding 5 voor vast materiaal en een afvoerleiding 4 voor dampvormig materiaal. Het verwarmen in de autoclaaf vindt in een eerste stap plaats tot een temperatuur van 133 *C en een druk van 3,2 bar. Deze temperatuur wordt gedurende circa 20 minuten gehandhaafd. Vervolgens wordt de autoclaaf 3 verbonden met de naverbrander 6 en op atmosferische druk gebracht. Het drogen van het gesteriliseerde slachtafval vindt plaats door de autoclaaf 3 te houden op ongeveer 100 *C door te verwarmen met stoom in indirecte warmte-uitwisseling, toegevoerd via leiding 16. Het ontstane condensaat wordt via leiding 15 afgevoerd en toegevoerd aan de stoomketel 10. De tijdens het verhitten ontstane damp wordt naar een thermische naverbrander 6 geleid. De thermische naverbrander 6 wordt verhit door het toevoeren van gas via leiding 7 en lucht via leiding 8. De thermische naverbrander 6 is met leiding 9 gekoppeld aan ketel 10 voor het opwekken van stoom. De ketel 10 voor het opwekken van stoom wordt verhit door het toevoeren van gas via leiding 11 en lucht via leiding 12. Stoom, opgewekt in stoomketel 10, wordt via leiding 16 naar autoclaaf 3 toegevoerd en via leiding 17 kan overtollige stoom worden gespuid. Het voor het opwekken van stoom benodigde voedingswater wordt via leiding 14 aan de ketel 10 toegevoerd. Het condensaat afkomstig van autoclaaf 3 wordt via leiding 15 aan ketel 10 toegevoerd. Via schoorsteen 13 verlaten de rookgassen met een temperatuur van ongeveer 180 *C zonder condensatie ketel 10.

Claims (4)

1. Werkwijze voor het verwerken van slachtafval tot een bruikbaar vast materiaal door het slachtafval te verwarmen en het verwarmde materiaal verder te verwerken, met het kenmerk, dat het verwarmen plaatsheeft in een autoclaaf, uit de autoclaaf enerzijds een vast materiaal wordt verkregen en anderzijds een damp, welke damp wordt onderworpen aan een thermische naverbrander gekoppeld aan een ketel voor het opwekken van stoom, uit deze ketel stoom wordt verkregen, welke stoom gedeeltelijk wordt teruggevoerd naar de autoclaaf en gedeeltelijk wordt gespuid, waarbij uit de autoclaaf een condensaat wordt afgevoerd en toegevoerd naar de ketel voor het opwekken van de stoom na de thermische naverbrander.

2. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het verwarmen in de autoclaaf in twee stappen plaatsvindt, waarbij in een eerste stap voor het steriliseren de temperatuur tussen 110 en 135 C ligt en de druk tussen 2 en 3,5 bar ligt, en waarbij in de tweede stap voor het drogen de temperatuur 95-100 'C is, zonder overdruk.

3. Werkwijze volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de verblijftijd in de thermische naverbrander ten minste 2 seconden is en de temperatuur ten minste 800 °C bedraagt.

4. Inrichting voor het verwerken van slachtafval volgens conclusie 1, bestaande uit een autoclaaf voorzien van een afvoer voor vast materiaal en een afvoer voor damp, welke dampafvoer is gekoppeld aan een thermische naverbrander, verbonden met een ketel voor het opwekken van stoom, welke ketel enerzijds is verbonden met de autoclaaf voor het terugvoeren van stoom en anderzijds is de autoclaaf verbonden met de stoomketel voor het aan de ketel toevoeren van condensaat.