NL9401311A

NL9401311A - Bodembewerkende inrichting.

Info

Publication number: NL9401311A
Application number: NL9401311A
Authority: NL
Inventors: Marinus Reincke
Original assignee: Redexim Handel En Expl Mij Bv
Priority date: 1994-08-12
Filing date: 1994-08-12
Publication date: 1996-03-01
Also published as: JPH08280202A; EP0697166A1; CA2155412A1; AU2848695A; US5667019A

Description

Bodembewerkende inrichting

De uitvinding heeft betrekking op een bodembewer-kende inrichting omvattende ten minste óén door een rotatie-as roteerbaar aangedreven werkelement en een het werkelement opnemend gestel dat nagenoeg evenwijdig aan de bodem verplaatsbaar is.

Dergelijke bodembewerkende inrichtingen zijn bekend. Zo bestaat er bijv. een rotorkopeg voorzien van rotors waaraan pennen of messen bevestigd zijn voor het verkruimelen en egaliseren van de bodem. Een rotorkopeg is doorgaans voorzien van meerdere rotors waarbij de bewer-kingszones van naast elkaar gelegen rotors elkaar overlappen. De overlappingszone van twee rotors wordt veel intensiever bewerkt dan de slechts door één enkele rotor bewerkte zones. Hierdoor is het onmogelijk de bodem over het gehele oppervlak even intensief te bewerken. Dit kan bijv. resulteren in gedeeltelijke "versmering" van de bodem in de over-lappingszones.

De uitvinding heeft ten doel een bodembewerkende inrichting te verschaffen waarmee de bodem zeer gelijkmatig bewerkbaar is.

De uitvinding verschaft daartoe een bodembewerkende inrichting van het in de aanhef genoemde type, met het kenmerk dat het roteerbaar werkelement bestaat uit een aantal in een houder bevestigde voor bodembewerking bedoelde contactorganen waarbij althans een deel van de contactorganen op verschillende afstanden van de rotatie-as is gelegen. Door de verschillen in afstand tot de rotatie-as van de aan een werkelement bevestigde contactorganen is er een veel gelijkmatiger bewerking van de bodem mogelijk.

De bodembewerkende inrichting wordt bij voorkeur gekenmerkt doordat de afstand van de contactorganen tot de rotatie-as van een minimale afstand geleidelijk toeneemt tot een maximale afstand bij het doorlopen van een hoek van maximaal 360*. Door een dergelijke positionering van de contactorganen kan los op de bodem gelegen materiaal door de werkelementen over de bodem meegevoerd worden.

Een andere voorkeursuitvoering wordt gekenmerkt doordat slechts een omtreksdeel van de houder is voorzien van contactorganen. De houder verkrijgt hierdoor een minimale grootte.

Andere voorkeursuitvoeringsvormen worden gekenmerkt doordat ongeveer driekwart van de omtrek van de houder is voorzien van contactorganen en doordat de contactorganen borstelharen, verticuteerpennen of verkruimelpennen zijn. Deze uitvoeringsvormen vergroten de toepassingsmogelijkheden voor bijv. het in openingen (zoals bijv. sleuven of gaten) borstelen van op de bodem gelegen vulmateriaal, verticuteren of eggen.

De inrichting omvat bij voorkeur meerdere werkelementen waarbij de rotatierichting van een werkelement tegengesteld is aan de rotatierichting van een naastgelegen werkelement. De afstand tussen de rotatie-assen van twee van dergelijke naast elkaar gelegen werkelementen is bij voorkeur kleiner dan tweemaal de maximale afstand van de contactorganen tot de bijbehorende as. Op deze wijze is het mogelijk de door twee werkelementen bewerkte zones elkaar te laten overlappen zonder dat in de overlapte zone een extra intensieve bewerking van de bodem plaatsvindt.

De uitvinding zal verder worden verduidelijkt aan de hand van de in de navolgende figuren niet-limitatieve uitvoeringsvoorbeelden. Hierin toont: fig. 1 een gedeeltelijk opengewerkt perspektivisch aanzicht op een bodembewerkende inrichting overeenkomstig de uitvinding; fig. 2 een perspektivisch aanzicht op een werkelement zoals toegepast in de inrichting uit fig. 1 waarbij de contactorganen gevormd worden door verticuteerpennen; en fig. 3 een perspektivisch aanzicht op een werkelement overeenkomstig dat uit fig. 2 waarbij de contactorganen worden gevormd door borstelharen.

Een bodembewerkende inrichting 1 is voorzien van armen 2 voor bevestiging aan een hier niet weergegeven trekker. De inrichting 1 kan natuurlijk ook uitgevoerd worden als een zelf-aangedreven inrichting. De inrichting 1 zoals weergegeven in deze figuur wordt aangedreven door een aftakas 3, naar ook hiervoor zijn natuurlijk alternatieve, zoals bijv. een hydraulische motor, denkbaar. De inrichting 1 omvat een gestel 4 dat door middel van wielen 5 over de bodem wordt bewogen. De afstand van het gestel 4 tot de bodem 6 is door middel van stelmiddelen 7 instelbaar. De hier weergegeven inrichting 1 omvat vier werkelementen 8 die door middel van rotatie-assen 9 in aan elkaar tegengestelde richtingen (pijlen Rl, R2) worden aangedreven. De door de aftakas 3 geleverde aandrijfkracht wordt via een overbrenging 10 aan de tandwielkasten 11 toegevoerd. De aandrijf-kracht wordt door de tandwielkasten 11 overgedragen naar de rotatie-assen 9.

De werkelementen 8 worden gevormd door een houder-plaat 12 waarin op verschillende afstanden van de rotatie-as 9 gelegen verkruimelpennen 13 opgenomen zijn. De positie van de verkruimelpennen 13 ten opzichte van de bodem 6 is regelbaar door de stelmiddelen 7. Duidelijk zichtbaar in deze figuur is dat de verkruimelpennen 13 aan de omtrek van de houderplaat 12 zijn bevestigd. De daardoor ontstane minimale buitenafmetingen van de houderplaat 12 maken het mogelijk de rotatie-assen 9 relatief dicht bijelkaar te plaatsen. De afstand tussen twee naast elkaar gelegen rotatie-assen 9 is in deze figuur namelijk duidelijk kleiner dan tweemaal de maximale afstand van een verkruimelpen 13 tot de bijbehorende rotatie-as 9. De positie van de verkruimelpennen 13 ten opzichte van de bijbehorende rotatie-as 9 bepalen een bewer-kingspatroon 14. Zo wordt het mogelijk de bodem 6 gelijkmatig te bewerken ondanks de aanwezigheid van bodemzones die door slechts één werkelement 8 worden bewerkt en zones die door twee verschillende werkelementen 8 worden bewerkt.

Fig. 2 toont een alternatief werkelement 15 waarbij een houder 16 is bevestigd aan een rotatie-as 17 en in de houder 16 verticuteerpennen 18 zijn opgenomen. Naast de bij fig. 1 reeds beschreven verkruimelende werking is het daardoor ook mogelijk met een dergelijk werkelement 15 bijv. een gazon te verticuteren.

Fig. 3 toont weer een alternatief werkelement 19, waarbij een deel van de omtreksrand van een houder 20 is voorzien van borstelharen 21. Met een dergelijk werkelement 19 is het bijv. mogelijk zand 22 in de sleuven tussen juist gelegde tegels of klinkers te borstelen. Ook is het bijv. mogelijk de bij het verticuteren in een gazon ontstane openingen onder gebruikmaking van het werkelement 19 met zand te vullen. Door dat de opening tussen de meest nabij een rotatie-as 23 gelegen deel 24 van de borstelharen 21 en het meest ver van de rotatie-as 23 gelegen deel 25 van de borstelharen 21 door de rotatierichting R3 naar voren wordt bewogen zal er steeds nieuw zand 22 onder de houder 20 worden aangevoerd. Het door de meest nabij de rotatie-as 23 gelegen deel 24 van de borstelharen 21 vrijgelaten zand 22 wordt ondanks de rijrichting Tl van de inrichting 1 door het meest ver van de rotatie-as 23 gelegen deel 25 van de borstelharen 21 weer opnieuw meegevoerd. Op deze wijze zal er weinig zand 22 (of eventueel ander in te brengen materiaal) verloren gaan.

Claims

1. Bodembeverkende inrichting omvattende ten minste éón door een rotatie-as roteerbaar aangedreven werkelement en een het werkelement opnemend gestel dat nagenoeg evenwijdig aan de bodem verplaatsbaar is, met het kenmerk, dat het roteerbaar werkelement bestaat uit een aantal in een houder bevestigde voor bodembewerking bedoelde contactorganen waarbij althans een deel van de contactorganen op verschillende afstanden van de rotatie-as is gelegen.

2. Bodembeverkende inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de afstand van de contactorganen tot de rotatie-as van een minimale afstand geleidelijk toeneemt tot een maximale afstand bij het doorlopen van een hoek van maximaal 360*.

3. Bodembeverkende inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat slechts een omtreksdeel van de houder is voorzien van contactorganen.

4. Bodembeverkende inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat ongeveer driekwart van de omtrek van de houder is voorzien van contactorganen .

5. Bodembeverkende inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de contactorganen borstelharen zijn.

6. Bodembeverkende inrichting volgens één der conclusies 1-5, met het kenmerk, dat de contactorganen verticuteerpennen zijn.

7. Bodembeverkende inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de contactorganen verkruimelpennen zijn.

8. Bodembeverkende inrichting volgens één der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de inrichting meerdere werkelementen omvat waarbij de rotatierichting van een werkelement tegengesteld is aan de rotatierichting van een naastgelegen werkelement.

9. Bodembewerkende inrichting volgens conclusie 9, et het kenmerk, dat de afstand tussen de rotatie-assen van twee naast elkaar gelegen werkelementen kleiner is dan tweemaal de maximale afstand van een contactorgaan tot de bijbehorende as.