NL9302107A - Inrichting voor het vastzetten van een dak van een voertuig, in het bijzonder een cabriolet-vouwdak, en voertuig voorzien van een dergelijke inrichting. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Inrichting voor het vastzetten van een dak van een voertuig, in het bijzonder een cabriolet-vouwdak, en voertuig voorzien van een dergelijke inrichting.

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vastzetten van een dak van een voertuig, in het bijzonder een cabriolet-vouwdak, aan de bovenstijl van de voorruit van het voertuig, omvattende in de bovenstijl te plaatsen aantrekmiddelen, die het dak in een dichtbij de bovenstijl gelegen stand daarvan kunnen grijpen en tegen de bovenstijl kunnen trekken, en aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de aantrekmiddelen.

Een dergelijke inrichting is bijvoorbeeld bekend uit EP 0 492 006 en wordt met name toegepast in een voertuig met een uit weefsel vervaardigd cabriolet-vouwdak. Indien de achterrand van het dak vast is verbonden met het voertuig zal bij het sluiten van het dak, ongeacht of dit met de hand of met mechanische middelen gebeurt, de voorrand van het dak op enkele centimeters afstand van de bovenstijl blijven. Om het dak tegen de bovenstijl te brengen moet namelijk het weefsel van het dak onder spanning worden gebracht. Daartoe omvat de uit EP 0 492 006 bekende inrichting twee aantrekmechanismen, die elk aan een zijde van het voertuig in de bovenstijl van de voorruit zijn geplaatst. Elk aantrekmechanisme omvat een beweegbaar haakorgaan, dat een bijbehorend en aan het beweegbare dak aangebracht oogvormig orgaan kan grijpen en vervolgens het dak naar beneden kan trekken totdat het dak tegen de bovenstijl aanligt. De aantrekmechanismen van de bekende inrichting zijn zodanig uitgevoerd dat het dak in de tegen de bovenstijl aangetrokken stand door de aantrekmechanismen zelf wordt vergrendeld. Het vergrendelen van het dak in deze stand is een vereiste aangezien onder alle omstandigheden vermeden moet worden dat het dak ongewild los kan komen.

De bekende inrichting heeft het nadeel dat de bovenstijl ongewenst grote afmetingen moet hebben om aan elk einde een aantrekmechanisme op te nemen. Dit wordt enerzijds veroorzaakt doordat de werking van de aantrekmiddelen noodzakelijkerwijs met zich mee brengt dat deze aantrekmiddelen grote afmetingen hebben. Anderzijds is van belang dat, in de toestand waarin het dak zich op korte afstand van de bovenstijl bevindt, de positie van het dak ten opzichte van de bovenstijl binnen een tolerantiegebied kan variëren, dit met name gezien in de lengterichting van het voertuig. Dit tolerantiegebied wordt bepaald door de uitvoering van het dak, in het bijzonder door het bewegingsmechanisme van het dak. De door de aantrekmiddelen te grijpen delen van het dak moeten dus afmetingen hebben die rekening houden met het tolerantiegebied. Dit betekent bij de uit EP 0 492 006 bekende inrichting dat elk oogvormig orgaan een grijpopening in lengterichting van het voertuig heeft die overeenkomt met het totaal van de dikte van het haakorgaan en het tolerantiegebied. Doordat de aantrekmiddelen de oogvormige organen in de bovenstijl trekken, moet de bovenstijl op die plaatsen een ongewenst grote afmeting hebben.

De onderhavige uitvinding beoogt bovengenoemde nadelen op te heffen en een inrichting van de in de aanhef genoemde soort te verschaffen die op voordelige wijze de aan de bovenzijde van een voorruit beschikbare ruimte benut en constructief eenvoudig en betrouwbaar is uitgevoerd.

Dit oogmerk wordt bereikt door een inrichting van de in de aanhef genoemde soort, die is gekenmerkt doordat de inrichting centraal in de bovenstijl plaatsbare aantrekmiddelen omvat, en doordat de inrichting verder in de bovenstijl plaatsbare vergrendelingsmiddelen omvat voor het aan weerszijden van de aantrekmiddelen vergrendelen van het door de aantrekmiddelen tegen de bovenstijl getrokken dak. De uitvinding is gebaseerd op het inzicht dat het centrale deel van de bovenstijl de meeste ruimte biedt, ook in het licht van de wettelijke normen, om de relatief veel ruimte vergende aantrekmiddelen onder te brengen zonder afbreuk te doen aan de zichtmogelijkheden van de inzittenden van het voertuig en aan het uiterlijk van het voertuig. In de praktijk bevindt zich nabij het centrale deel van de bovenstijl immers de achteruitkijkspiegel die het uitzicht reeds belemmert. Verder kan het dak in de tegen de bovenstijl getrokken stand betrouwbaar worden vergrendeld door de volgens de uitvinding aan weerszijden van het centraal geplaatste aantrekmechanisme werkzame vergrendelingsmiddelen. De vergrendelingsmiddelen kunnen constructief eenvoudig worden uitgevoerd aangezien zij slechts het reeds tegen de bovenstijl aangetrokken dak behoeven te vergrendelen.

Een verder voordeel is dat bij de uitvoering van de delen van het dak die samenwerken met de vergrendelingsmiddelen geen rekening behoeft te worden gehouden met het tolerantiegebied, deze delen behoeven immers niet te worden gegrepen, zodat hun afmetingen klein kunnen worden gehouden. Dit betekent dat de bovenstijl op de plaats waar deze delen in de gesloten stand van het dak komen te liggen dienovereenkomstig klein kan worden gehouden.

Het is duidelijk dat, indien de voorrand van het dak voldoende stijf is uitgevoerd, voor het aantrekken van het dak kan worden volstaan met één enkel aantrekmechanisme.

In een voorkeursuitvoeringsvorm omvat de inrichting centraal in de bovenstijl plaatsbare positioneringsmiddelen voor het tijdens het aantrekken positioneren van het dak ten opzichte van de bovenstijl. Door deze maatregel wordt voordelig gebruik gemaakt van de in het centrale deel van de bovenstijl beschikbare ruimte. Hierbij kan de positioneringsfunctie door de aantrekmiddelen worden bewerkstelligd of door afzonderlijke positioneringsmiddelen.

Bij voorkeur zijn de positioneringsmiddelen en de vergrendelingsmiddelen zodanig uitgevoerd dat het dak bij het aantrekken door de positioneringsmiddelen wordt gepositioneerd ten opzichte van de bovenstijl vóórdat het dak in aangrijping komt met de vergrendelingsmiddelen. Aldus wordt bereikt dat de delen van het dak die samenwerken met de vergrendelingsmiddelen reeds gepositioneerd zijn op het moment dat zij in contact komen met de vergrendelingsmiddelen in de bovenstijl. Hierdoor kunnen de afmetingen van de vergrendelingsmiddelen, en dus de afmetingen van de bovenstijl, zo klein mogelijk worden gehouden. Dit is bijzonder voordelig voor het uiterlijk van het voertuig.

In een voordelige uitvoeringsvorm zijn de vergrendelingsmiddelen aandrijfmatig verbonden met de aandrijfmiddelen voor de aantrekmiddelen. Door gebruik te maken van gemeenschappelijke aandrijfmiddelen voor de aantrekmiddelen én de vergrendel ingsmid-delen kan de voor de inrichting benodigde ruimte minimaal worden gehouden. Bij voorkeur zijn de aandrijfmiddelen daarbij centraal in de bovenstijl geplaatst, zodat ook de plaatsing daarvan een minimale belemmering van het uitzicht voor de inzittenden en verstoring van het uiterlijk van het voertuig oplevert.

Met voordeel omvatten de aandrijfmiddelen een door een drukmedium bediende aandrijfcilinder. Door middel van een dergelijke, bij voorkeur hydraulische cilinder kunnen grote krachten worden opgewekt terwijl de cilinder weinig ruimte inneemt.

In een volgende voordelige uitvoeringsvorm omvatten de vergrendelingsmiddelen een in de bovenstijl op te nemen vergrendelingsbalk, die beweegbaar is tussen een ontgrendelde en vergrendelde stand, waarbij de vergrendelingsbalk in de vergrendelde stand aan weerszijden van de aantrekmiddelen samenwerkt met een of meer aan het dak aangebrachte koppelmidde-len.

In een andere voordelige uitvoeringsvorm omvatten de vergrendelingsmiddelen twee aan weerszijden van de aantrekmiddelen in de bovenstijl op te nemen vergrendelingsbalken, waarbij een van de vergrendelingsbalken direct met de aandrijfmiddelen is verbonden en de andere onder tussenplaatsing van omkeermidde-len met de aandrijfmiddelen is verbonden, zodat de vergrendelingsbalken in onderling tegengestelde richting kunnen worden bewogen door de aandrijfmiddelen tussen een ontgrendelde stand en een vergrendelde stand, waarbij elke vergrendelingsbalk in de vergrendelde stand samenwerkt met een of meer aan het dak aangebrachte koppelmiddelen.

Bij voorkeur omvatten de koppelmiddelen aan het dak aangebrachte uitsteeksels, die in de vergrendelde toestand van het dak met de daarop aangrijpende vergrendelingsbalk een vormgesloten verbinding vormen.

Indien de bovenstijl met name in het horizontale vlak gezien gekromd is uitgevoerd, waardoor de vergrendelingsplaatsen van het dak aan de beide einden van de bovenstijl in lengterich- ting van het voertuig gezien achter de centrale aantrekmiddelen liggen, heeft het voordeel dat de vergrendelingsmiddelen flexibel zijn uitgevoerd, zodat de vergrendelingsmiddelen in de gekromde bovenstijl beweegbaar zijn. Bij een uitvoering van de vergrendelingsmiddelen als vergrendelingsbalk is het daardoor dat de balk de contour van de bovenrand van de voorruit volgt, waardoor de bovenstijl zo klein mogelijke afmetingen kan hebben.

Tevens heeft de onderhavige uitvinding betrekking op een voertuig voorzien van een inrichting volgens de uitvinding.

De uitvinding zal hierna nader worden toegelicht aan de hand van in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeelden van de inrichting volgens de uitvinding. Daarbij toont: fig. 1 schematisch in vertikale doorsnede een eerste uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, fig. 2 een schematisch bovenaanzicht van de inrichting in fig. 1, en fig. 3 in een aanzicht overeenkomstig fig. 1 een tweede uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

In fig. 1 is in doorsnede de voorrand van een cabriolet-vouwdak 1 van een voertuig weergegeven, welk dak 1 door middel van de hierna te beschrijven inrichting volgens de uitvinding automatisch tegen een in fig. 1 in vertikale doorsnede getoonde bovenstijl 2 van een niet weergeven voorruit van een voertuig kan worden gebracht en daarop kan worden vastgezet. De zeer schematisch getoonde inrichting omvat een aantrekmechanisme 3, dat de voorrand van het dak 1 vanuit een op korte afstand van de bovenstijl 2 gelegen stand tegen de bovenstijl 2 aan kan brengen. Het aantrekmechanisme 3 omvat een om een ten opzichte van de bovenstijl 2 vaste as 4 zwenkbaar haakorgaan 5. Het haakorgaan 5 steekt in de in fig. 1 getoonde stand door een opening in de bovenstijl 2 naar tuiten uit om zo een in het midden aan het dak 1 aangebracht gr ij poog 6 te kunnen grijpen. De zwenkbeweging van het haakorgaan 5 wordt bewerkstelligd door een met de bovenstijl 2 verbonden hydraulische aandrijf cilinder 7, waarvan de zuiger ^tang 8 vast is verbonden met een drukrol 9. Bij het in fig. 1 naar rechts bewegen van de zuigerstang 8 duwt de drukrol 9 tegen het haakorgaan 5, dat daardoor om de as 4 zwenkt tegen de werking van een terugstelveer 10 in. Aldus wordt het dak 1 door één enkel aantrekmechanisme 3 tegen de bovenstijl 2 getrokken. Het aantrekmechanisme 3 en de aandrijf cilinder 7 zijn in het centrale deel van de bovenstijl 2 geplaatst.

Voor het vergrendelen van het dak 1 in zijn tegen de bovenstijl 2 getrokken stand zijn vergrendelingsmiddelen in de bovenstijl alsmede aan het dak aangebrachte koppelmiddelen voorzien. De vergrendelingsmiddelen omvatten in dit uitvoerings-voorbeeld twee vergrendelingsbalken 11, 12, die aan weerszijden van het aantrekmechanisme 3 door geleideblokken 18 verschuifbaar geleid in de bovenstijl 2 zijn opgenomen. De koppelmiddelen omvatten twee uitsteeksels 14, 16 die elk nabij een zijkant van het dak aan de voorrand van het dak zijn bevestigd. In de tegen de bovenstijl getrokken stand van het dak 1 steken de uitsteeksels 14, 16 door openingen 17 in de bovenstijl 2 naar binnen. De vergrendelingsbalk 11 is aan één einde vast verbonden met de zuigerstang 8 van de hydraulische cilinder 7. Door het bedienen van de cilinder 7 wordt het van een afschuining voorziene vrije uiteinde van de vergrendelingsbalk 11 vormgesloten in een uitsparing 13 van het uitsteeksel 14 gebracht. Tegelijkertijd wordt het afgeschuinde einde van de vergrendelingsbalk 12 vormgesloten in een uitsparing 15 van het uitsteeksel 16 gebracht. In tegenstelling tot de vergrendelingsbalk 11 is de vergrendelingsbalk 12 niet rechtstreeks maar door middel van een omkeermechanisme 20 voor de bewegingsrichting verbonden met de zuigerstang 8. Dit bewerkstelligt dat de vergrendelingsbalk 12 naar links beweegt wanneer de zuigerstang 8 naar rechts wordt bewogen.

Uit fig. 2 blijkt dat de aandrijfcilinder 7 haaks op de lengteas 22 van het voertuig in de bovenstijl 2 is geplaatst om op eenvoudige wijze de in een eveneens haaks op de lengteas gelegen vlak 23 plaatsvindende beweging van het haakorgaan 5 aan te drijven. Verder is te zien dat de bovenstijl 2 in het horizontale vlak een kromming heeft, die gewoonlijk overeenkomt met de kromming van de voorruit van het voertuig. De openingen 17 voor de uitsteeksels 14, 16 van het in fig. 2 niet getoonde dak 1 liggen dus achter de aandrijfcilinder 7. Volgens de uitvinding is er in voorzien dat de beide vergrendelingsbalken 11, 12 flexibel zijn uitgevoerd. In dit voorbeeld zijn de vergrendelingsbalken 11, 12 in het horizontale vlak van de bovenstijl buigzame metalen stroken. Hierdoor kunnen de met aandrijf cilinder 7 gekoppelde uiteinden van de vergrendelingsbalken 11, 12 in het vlak 23 of evenwijdig daaraan worden bewogen, terwijl de vrije uiteinden van de vergrendelingsbalken 11, 12 onder een hoek met dat vlak 23 bewegen. In een niet getoonde andere uitvoeringsvorm kan een op zichzelf niet flexibel uitgevoerde vergrendelingsbalk via een flexibel element, bijvoorbeeld een rubberen koppeling, met de aandrijfcilinder 7 zijn verbonden.

Een ander aspect van de uitvinding dat in de fig. 1 en 2 te herkennen is, betreft de positioneringsfunctie van de inrichting, die waarborgt dat het dak 1 in de enige juiste positie tegen de bovenstijl komt te liggen. In de praktijk zal het grijpoog 6 van het dak 1 zich namelijk binnen een tolerantiegebied bevinden ten opzichte van het haakorgaan 5, waarbij met name de tolerantie in de lengterichting van het voertuig van belang is. Daartoe heeft het grijpooog 6 in de lengterichting van het voertuig een grijpopening die overeenkomt met het totaal van de dikte van het haakorgaan 5 en het tolerantiegebied. Om het dak 1 in de juiste positie te brengen is de bovenstijl 2 voorzien van een uit twee helften gevormde vangmuil 25 voor het grijpoog 6. De vangmuil 25 heeft zodanige afmetingen dat het grijpoog 6 vanuit elke positie binnen het tolerantiegebied in de vangmuil 25 kan komen. Tussen de helften van de vangmuil 25 is spleet aanwezig voor het passeren van het haakorgaan 5. De vangmuil 25 wordt in een invoerdeel daarvan naar beneden toe nauwer waardoor het grijpoog 6, en dus het dak 1, in de juiste positie wordt geleid ten opzichte van de bovenstijl 2. De uitsteeksels 14 en 16 van het dak 1 vallen pas in de corresponderende gaten 17 in de bovenstijl 2 op het moment dat het dak 1 ten opzichte van de povenstijl 2 is gepositioneerd. Dit is in dit uitvoeringsvoorbeeld bewerkstelligd door een geschikte keuze van de lengte van de uitsteeksels 14 en 16 ten opzichte van de lengte van het grijpoog 6.

De werking van de in fig. 1 en 2 getoonde inrichting is als volgt. De voorrand van het dak 1 wordt door niet weergegeven middelen, bijvoorbeeld met een door hydraulische cilinders aangedreven mechanisme of met de hand, in de nabijheid van de bovenstijl 2 gebracht, waarbij de inrichting volgens de uitvinding zich reeds in de in fig. 1 getoonde stand bevindt. Vervolgens wordt door niet weergegeven middelen olie onder druk toegevoerd aan de cilinder 7, zodat de zuigerstang 8 daarvan in fig. l naar rechts beweegt. Indien het grijpoog 6 van het dak 1 zich binnen het grijpbereik van het haakorgaan 5 bevindt, zal laatstgenoemde het grijpoog 6 en dus het dak 1 vastgrijpen en tegen de bovenstijl 2 trekken. Het invoerdeel van de vangmuil 25 bewerkstelligt dat het dak tijdens het aantrekken wordt gepositioneerd ten opzichte van de bovenstijl 2. Tegelijkertijd bewegen de vergrendelingsbalken 11, 12 uit elkaar om uiteindelijk resp. in de uitsparingen 13 en 15 te steken en het dak 1 in zijn gesloten stand te vergrendelen. De afstand die de vrije uiteinden van de vergrendelingsbalken 11, 12 afleggen totdat zij in de bijbehorende uitsparing 13 resp. 15 steken, is zodanig gekozen dat dit pas gebeurt wanneer het aantrekken van het dak 1 door het aantrekmechanisme 3 nagenoeg volledig is voltooid. Dit kan eenvoudig worden gerealiseerd door een geschikte lengte van de vergrendelingsbalken 11, 12 te bepalen.

Een belangrijk voordeel van de hierboven beschreven inrichtig is de geringe ruimtebehoefte van de inrichting. De wat hun afmetingen betreft meest omvangrijke delen van de inrichting, te weten het aantrekmechanisme 3, de vangmuil 25, en de aandrijfcilinder 7 zijn volgens de uitvinding in het centrale deel van de bovenstijl 2 geplaatst. Dit is in de praktijk de plaats waar zij het minst storend zijn voor de inzittenden en voor het uiterlijk van het voertuig. Overigens is het niet noodzakelijk dat de aandrijf cilinder 7 ruimtelijk gezien beneden het aantrekmechanisme 3 is geplaatst, zoals in fig. 1 is aangegeven. De cilinder 7 zou ook ongeveer in het vlak van het dak naast het aantrekmechanisme 3 kunnen zijn geplaatst of zodanig dat de aandrijfcilinder 7 en het aantrekmechanisme 3 gezien in de lengterichting van de bovenstijl 2 achter elkaar liggen. Door gebruik te maken van vergrendelings-balken 11, 12 kan de beweging van de zuigerstang 8 op eenvoudige en betrouwbare wijze worden overgebracht naar de plaatsen waar het vergrendelen van het dak 1 gewenst is. Voor het opnemen van de vergrendelingsbalken 11, 12 in de bovenstijl 2 is slechts een minimale ruimte nodig.

In een niet getoonde variant van het uitvoeringsvoorbeeld van fig. 1 en 2 kan de positionering van het dak worden gerealiseerd door met de uitsteeksels 14 en 16 van het dak samenwerkende vangmuilen in plaats van door middel van de centrale vangmuil 25. Omdat de uitsteeksel 14 en 16 met name in lengterichting van het voertuig kleiner kunnen zijn uitgevoerd dan het grijpoog 6 in fig. 1, de uitsteeksels 14 en 16 worden immers niet gegrepen, kunnen de bijbehorende vangmuilen ook kleiner zijn dan de vangmuil 25. Ook met deze variant kan dus een met name aan de einden minder omvangrijke bovenstijl worden verkregen dan bij de uit de stand van de techniek bekende inrichting.

Fig. 3 toont een ander uitvoeringsvoorbeeld van de inrichting volgens de uitvinding. Evenals bij het hiervoor beschreven uitvoeringsvoorbeeld omvat de inrichting een in het centrale deel van de bovenstijl 3 0 geplaatst aantrekmechanisme 32 voor het tegen de bovenstijl 30 trekken van het dak 31 en niet weergeven positioneringsmiddelen. Het aantrekmechanisme 32 komt in hoofdzaak overeen met het hiervoor beschreven aantrekmechanisme en zal niet nader worden toegelicht. De aandrijving van het aantrekmechanisme 32 vindt plaats door middel van een aan een vergrendelingsbalk 33 aangebrachte drukrol 34. De vergrendelingsbalk 33 loopt ruimtelijk gezien om het aantrekmechanisme 32 heen in de bovenstijl 30. Aan weerszijden van het aantrekmechanisme 32 is de vergrendelingsbalk 33 voorzien van grendeluitsteeksels 35. Deze grendeluitsteeksels 35 kunnen in de tegen de bovenstijl 30 gelegen stand van het dak 31 in bijbehorende uitsparingen 36 van aan het dak gevormde uitsteeksels 37 grijpen en houden daardoor het dak in zijn vergrendelde stand. De schuif beweging in de richting van zijn langsas van de vergrendelingsbalk 33 wordt bewerkstelligd door een hydraulische cilinder 39, waarvan de zuigerstang 40 is verbonden met de vergrendelingsbalk 33.

Claims (11)

1. Inrichting voor het vastzetten van een dak van een voertuig, in het bijzonder een cabriolet-vouwdak, aan de bovenstijl van de voorruit van het voertuig, omvattende in de bovenstijl te plaatsen aantrekmiddelen, die het dak in een dichtbij de bovenstijl gelegen stand daarvan kunnen grijpen en tegen de bovenstijl kunnen trekken, en aandrijfmiddelen voor het aandrijven van de aantrekmiddelen, met het kenmerk, dat de inrichting centraal in de bovenstijl (2;30) plaatsbare aantrekmiddelen (3;32) omvat, en dat de inrichting verder in de bovenstijl plaatsbare vergrendelingsmiddelen (11,12;33) omvat voor het aan weerszijden van de aantrekmiddelen vergrendelen van het door de aantrekmiddelen tegen de bovenstijl getrokken dak (l;31).

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de inrichting centraal in de bovenstijl (2,30) plaatsbare positioneringsmiddelen (25) omvat voor het tijdens het aantrekken positioneren van het dak (1) ten opzichte van de bovenstijl (2) .

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de positioneringsmiddelen (25) en de vergrendelingsmiddelen (11,12) zodanig zijn uitgevoerd dat het dak (1) bij het aantrekken ten opzichte van de bovenstijl wordt gepositioneerd door de positioneringsmiddelen vóórdat het dak in aangrijping komt met de vergrendelingsmiddelen.

4. Inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de vergrendelingsmiddelen (11,12;33) aandrijfmatig zijn verbonden met de aandrijfmiddelen (7;39) voor de aantrekmiddelen (3;32).

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen (7;39) centraal in de bovenstijl (2;30) zijn geplaatst.

6. Inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de aandrijfmiddelen een door een drukmedium bediende aandrijfcilinder (7;39) omvatten.

7. Inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de vergrendelingsmiddelen een in de bovenstijl (30) op te nemen vergrendelingsbalk (33) omvatten, die beweegbaar is tussen een ontgrendelde en vergrendelde stand, waarbij de vergrendelingsbalk in de vergrendelde stand aan weerszijden van de aantrekmiddelen (32) samenwerkt met een of meer aan het dak aangebrachte koppelmidde-len (35).

8. Inrichting volgens een of meer van de conclusies 1-6, met het kenmerk, dat de vergrendelingsmiddelen twee aan weerszijden van de aantrekmiddelen (3) in de bovenstijl (2) op te nemen vergrendelingsbalken (11,12) omvatten, waarbij een van de vergrendelingsbalken (11) direct met de aandrijfmiddelen (7) is verbonden en de andere (12) onder tussenplaatsing van omkeermiddelen (20) met de aandrijfmiddelen (7) is verbondem, zodat de vergrendelingsbalken in onderling tegengestelde richting kunnen worden bewogen door de aandrijfmiddelen tussen een ontgrendelde stand en een vergrendelde stand, waarbij elke vergrendelingsbalk in de vergrendelde stand samenwerkt met een of meer aan het voertuigdak aangebrachte koppelmiddelen (14,16) .

9. Inrichting volgens conclusie 7 of 8, met het kenmerk, dat de koppelmiddelen aan het dak aangebrachte uitsteeksels (14,16;35) omvatten die in de vergrendelde toestand van het dak met de daarop aangrijpende vergrendelingsbalk (11,12;33) een vormgesloten verbinding vormen.

10. Inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de vergrendelingsmiddelen (11,12;33) flexibel zijn uitgevoerd, zodat de vergrendelingsmiddelen in een gekromde bovenstijl (2;30) beweegbaar zijn.

11. Voertuig voorzien van een inrichting volgens een of meer van de voorgaande conclusies.