NL9200570A - Werkwijze en inrichting voor het nieten van stapels vellen. - Google Patents

Description

Werkwijze en inrichting voor het nieten van stapels vellen

De uitvinding heeft betrekking op een werkwijze voor het nieten van in parallelle vakken aanwezige stapels vellen met een nieter die ten opzichte van elk van de vakken in nietpositie kan worden gebracht, in welke nietpositie de nieter een randgedeelte van een stapel vellen omgeeft

De uitvinding heeft tevens betrekking op een inrichting voor het uitvoeren van deze werkwijze, welke inrichting een ten opzichte van de vakken beweegbare nieter omvat Een dergelijke werkwijze en een dergelijke inrichting zijn bekend uit de Engelse octrooiaanvrage 2 227 733 en uit de Japanse octrooiaanvrage 59-69346. In de in deze Engelse octrooiaanvrage beschreven inrichting wordt ten behoeve van het nieten elke in een vak liggende stapel vellen door een grijper vastgegrepen, gedeeltelijk uit het vak getrokken en tot bij de naast dat vak in nietpositie gezette nieter gebracht Na het nieten wordt de geniete stapel vellen teruggeschoven in het vak en wordt de nieter verplaatst naar het volgende vak. Daarna brengt de grijper de in dit volgende vak liggende stapel in nietpositie. Een nadeel van deze bekende inrichting is dat een nog niet geniete stapel vellen om te kunnen worden geniet van de positie die de stapel oorspronkelijk in een vak inneemt in een andere positie moet worden gebracht Het aanpakken en verplaatsen van een stapel niet geniete en dus los op elkaar liggende vellen brengt namelijk altijd het gevaar mee dat de vellen onderling verschuiven en daarna in verschoven toestand aan elkaar worden gehecht.

In de in voornoemde Japanse octrooiaanvrage beschreven inrichting valt de positie die een stapel vellen in nietpositie inneemt samen met de oorspronkelijke positie die de stapel vellen in dat vak inneemt. Echter, om te zorgen dat de nieter - die gezien in de richting van de wijdte van een vak een grotere afmeting heeft dan de normale vakwijdte- het randgedeelte van een in dat vak liggende stapel vellen kan omgeven, wordt de vakwijdte vergroot wanneer de nieter bij dat vak in nietpositie komt Een nadeel van deze inrichting is dat voor dat noodzakelijkerwijze verwijden, bij elk vak extra ruimte en extra onderdelen worden gevergd.

De uitvinding stelt zich tot doel een werkwijze en een inrichting van het in de aanhef bedoelde type te verschaffen die deze nadelen opheffen.

Dit doel wordt bij een werkwijze volgens de uitvinding bereikt doordat gelijktijdig met het in nietpositie brengen van de nieter bij een vak, een in een aangrenzend vak aanwezige, eerder geniete stapel vellen wordt verschoven.

Hierdoor wordt bereikt dat voor het nieten, naast elkaar gelegen stapels vellen op dezelfde, korte afstand van elkaar kunnen blijven, ook wanneer ze geniet worden met een nieter die, gezien in een richting loodrecht op het velvlak, een grotere afmeting heeft dan de afstand tussen twee aan weerszijden van de te nieten stapel gelegen stapels vellen.

Het bij de uitvinding gestelde doel wordt bij een inrichting volgens de uitvinding bereikt doordat de nieter beweegbaar is tussen een niet-werkzame stand waarin de nieter is verwijderd van de vakken en een werkzame stand waarin het nietgedeelte van de nieter een randgedeelte van een in een vak liggende stapel vellen omgeeft en doordat de nieter een drukvlak heeft voor het verschuiven van een in een ander vak liggende stapel vellen, welk drukvlak in een richting loodrecht op het stapelvlak op een afstand van het nietgedeelte ligt die correspondeert met de afstand tussen naast elkaar gelegen vakken en, in de werkzame stand van de nieter, in een richting evenwijdig aan het stapelvlak, dichter bij de vakken ligt dan het nietgedeelte van de nieter.

Hierdoor wordt bereikt dat een compacte inrichting wordt verkregen met een minimaal aantal onderdelen voor het nieten van in vakken liggende rechte stapels vellen.

In een aantrekkelijke uitvoeringsvorm van een inrichting volgens de uitvinding is de nieter voor het uitvoeren van zijn beweging tussen niet-werkzame stand en werkzame stand draaibaar om een draaiingsas en bevindt de nieter zich in zijn niet-werkzame stand naast een zijkant van in vakken liggende stapels vellen.

Hierdoor wordt bereikt dat in de niet-werkzame stand van de nieter stapels vellen gemakkelijk langs de nieter uit de vakken kunnen worden genomen, namelijk zonder dat daarbij hinder wordt ondervonden van de aanwezigheid van de nieter.

Door verder het drukvlak een scherpe hoek te laten vormen met het vlak waarin de draaiingsas van de nieter en het nietgedeelte van de nieter liggen, wordt bereikt dat het drukvlak bij het in contact komen met een stapel vellen in een richting parallel aan voornoemde zijkant van de stapel vellen tegen de stapel vellen drukt waardoor de kans klein is dat de stapel vellen het verschuiven scheef wordt gedrukt

Andere kenmerken en voordelen van de uitvinding zullen verduidelijkt worden aan de hand van bijgaande tekeningen, waarin:

Fig. 1 een vooraanzicht is van een inrichting volgens de uitvinding,

Fig. 2 een doorsnede in bovenaanzicht is van de in Fig. 1 weergegeven inrichting, gezien volgens lijn ll-ll in Fig. 1,

Fig. 3A een doorsnede in zijaanzicht is van de in Fig. 2 weergegeven inrichting, gezien volgens lijn lll-III, met de nieter in nietpositie,

Fig. 3B een deel van het zijaanzicht van Fig. 3A weergeeft met de nieter in een positie tussen twee opeenvolgende nietposities, en

Fig. 3C hetzelfde deel als Fig. 3B weergeeft met de nieter in een volgende nietpositie.

De in de figuren weergegeven inrichting omvat een aantal boven elkaar gelegen vakken 1 waarin uit een kopieerapparaat komende vellen gesorteerd kunnen worden afgelegd.

Elk van de in Fig. 1 weergegeven vakken wordt gevormd door een rechthoekige bodemplaat 2 die een hoek van 27,5° vormt met een horizontaal vlak. De evenwijdige bodemplaten 2 liggen op korte afstand van elkaar, bijvoorbeeld op een afstand van 30 mm, om elk vak geschikt te maken voor het opnemen van een stapel van ongeveer 75 vellen van 80 g/m2.

Zoals in Fig. 1 voor één vak is aangegeven, is elke schuin opgestelde bodemplaat 2 aan zijn laagst gelegen zijde voorzien van een opstaande rand 3 die zich over de hele vaklengte uitstrekt. De ópstaande rand 3 bestaat uit een aan bodemplaat 2 aansluitend gedeelte 4 dat een hoek van 90° vormt met de bodemplaat 2 en een hoogte heeft van ongeveer 5 mm en een aan gedeelte 4 aansluitend gedeelte 5 dat zich in vertikale richting uitstrekt over een afstand van ongeveer 15 mm. Elke bodemplaat 2 is aan een een voorrand voorzien van een opstaande rand 6 die evenals het aan deze rand aansluitende gedeelte 4 een hoogte heeft van ongeveer 5 mm. Opstaande rand 6 strekt zich slechts over een klein gedeelte van de rand van de bodemplaat 2 uit De rest van dit schuin verlopende randgedeelte ligt terug ten opzichte van de opstaande rand 6. Zoals weergegeven in Fig. 2, zijn in een hoekgedeelte 8 en een middengedeelte 9 van de voorkant van elke bodemplaat 2 uitsparingen gevormd voor het bereikbaar maken van op de bodemplaten 2 liggende stapels vellen vanaf de onderkant respectievelijk ten behoeve van het nieten, en het uitnemen van die vellen.

Naast de laagst gelegen zijden van de vakken 1 is een veilentransportsysteem 10 opgesteld voor het toevoeren van vellen naar deze vakken 1 en het selectief in een van deze vakken 1 voeren van deze vellen. Het transportsysteem 10 bestaat uit een transportband 11 die in een vertikaal verlopend traject door drukrollen 12 tegen transportrollen 13 wordt gedrukt Afbuigorganen 14 bij elk vak kunnen selectief in een niet-actieve stand (A) en een actieve stand (B) worden gezet, in welk laatste stand een vel van transportband 10 wordt afgebogen en over opstaande rand 3 in het betreffende vak wordt gevoerd. Nadat een vel geheel voorbij deze opstaande rand 3 is, glijdt het vel terug onder invloed van de zwaartekracht en een onder dat vel aanwezig luchtlaagje, totdat het met een rand tegen de opstaande rand 3 stuit De eerste 25 vellen komen daarbij tot stilstand tegen gedeelte 4 van de opstaande rand, zodat de met deze vellen gevormde stapel, gezien in de toevoerrichting, recht is en daarmee geschikt om te worden geniet Daaropvolgend in een vak gevoerde vellen komen tegen gedeelte 5 van de opstaande rand 3 tot stilstand, waarbij de ingesloten scherpe hoek tussen randgedeelte 5 en bodemplaat 2 verhindert dat deze vellen gemakkelijk over de opstaande rand kunnen schuiven.

Het transportsysteem 10 voert elk vel in een zodanig stand in een vak dat een zijrand van dat vel op korte afstand van opstaande rand 6 blijft bijvoorbeeld op een afstand van nominaal 5 mm.

Aan de tegenover opstaande rand 6 gelegen zijde van de bodemplaat is in elke bodemplaat 2 een gleuf 15 gevormd in een richting die evenwijdig is aan de opstaande rand 3. Door deze gleuven 15 steekt een vertikale stang 16 die met behulp van een in Fig. 2 en 3a weergegeven krukdrijfstangmechanisme 17, met kruk 18 en drijfstang 19, in de gleuf 15 heen en weer geschoven kan worden. Een motor 20 wordt daartoe telkens wanneer een vel in een vak is gevoerd geactiveerd, voor het maken van een omwenteling, waarbij stang 16 van een met onderbroken lijnen weergegeven ruststand via een met getrokken lijnen weergegeven actieve stand terugkeert in de ruststand. Bij beweging van de ruststand naar de actieve stand drukt stang 16 het toegevoerde vel tegen de opstaande rand 6 voor het ook in de richting dwars op de toevoerrichting vormen van een rechte stapel vellen in de vakken.

Aan de van opstaande randen 3 afgekeerde zijden van vakken 1 is een schroefspindel 21 opgesteld die aan de uiteinden draaibaar is gelagerd in onder en boven de vakken opgestelde lagerblokken 22 en die door niet weergegeven aandrijfmiddelen gedraaid kan worden. Met deze schroefspindel 21 werkt een moer 23 samen die bij draaiing van de schroefspindel 21 omhoog of omlaag beweegt Een parallel aan schroefspindel 21 opgestelde en door een gat in moer 23 gestoken stang 24 voorkomt draaiing van de moer 23 tijdens zijn opwaartse of neergaande beweging. Moer 23 heeft een plat uitsteeksel 25 dat zich in de richting van de vakken en parallel daaraan uitstrekt.

Tegen de onderzijde van uitsteeksel 25 is een motor 26 bevestigd waarvan de uitgaande as in het uitsteeksel 25 is gelagerd en aan zijn uiteinde een automatische nietinrichting 27 draagt, verder nieter 27 genoemd, die is uitgerust met een om as 29 draaibaar aambeeld 30 en een vaste nietkop 31. Een dergelijke nieter, bijvoorbeeld van het type Swingline Zephyr, heeft de vorm van een platte doos waarvan de dikte gevormd wordt door de lengte van de ruggen van nieten. De afmetingen in de andere richtingen zijn groter vanwege het herbergen van aandrijfmechanismen voor de nietkop 31 en het aambeeld 30.

Door draaiing van de schroefspindel 21 in één richting kan de nieter 27 van een in Fig. 1 met C weergegeven bovenste stand-by positie naar een met D aangegeven onderste positie worden verplaatst vanuit welke laatste positie de nieter 27 door aandrijving van motor 26 een kwartslag kan worden verdraaid om in nietpositie te komen. Door draaiing van schroefspindel 21 in tegenovergestelde richting kan de nieter 27 van positie D stapsgewijze naar de boven het onderste vak gelegen vakken worden bewogen, zoals in Fig. 1 voor een tussengelegen vak met E is aangegeven. Tijdens het in vertikale richting verplaatsen van de nieter 27 neemt deze een stand in die in Fig. 1 bij posities C en E met onderbroken lijnen is aangegeven. In deze stand ligt de dikte van van doosvormige nieter 27 evenwijdig aan de opstaande rand 6 en ligt de bewegingsbaan van de nieter 27 in vertikale richting geheel buiten in de vakken opgenomen te nieten stapels vellen. Nadat de nieter 27 vanuit stand-by positie C omlaag tot in positie D is bewogen, in welke laatste positie aambeeld 30, gezien ten opzichte van het vak waarin de stapel ligt, hoger ligt dan de stapel en nietkop 31 lager, wordt de nieter 27 door motor 26 een kwartslag gedraaid en komt in de in Fig. 2 met getrokken lijnen weergegeven stand, in welke stand een hoekgedeelte van de stapel vellen tussen de nietkop 31 en het aambeeld 30 ligt Door activering van het aandrijfmechanisme in de nieter 27 drukt daarna het beweegbare aambeeld 30 de stapel tegen de op een vaste korte afstand onder bodemplaat 2 aanwezige nietkop 31 en drukt de nietkop 31 vervolgens de poten van een niet door de vellen, waarna het aambeeld 30 de door de stapel gedrukte poten platdrukt tegen de bovenzijde van de stapel vellen.

Voor het nieten van stapels vellen in boven het onderste vak gelegen vakken wordt vervolgens telkens de volgende cyclus uitgevoerd: - activering van motor 26 voor het een kwartslag draaien van de nieter 27 (Fig. 3A), - draaiing van schroefspindel 21 voor het over een vakafstand omhoog bewegen van de nieter 27 (Fig. 3B), en - wederom activering van motor 26 voor het een kwartslag terugdraaien van een nieter 27 (Fig. 3C).

Bij dit terugdraaien van de nieter bij een boven het onderste vak gelegen vak komt een aan de nieter 27 gevormd drukvlak 32 (zie Fig. 2) in contact met de in het daaronder gelegen vak liggende, reeds geniete stapel vellen en drukt deze opzij in een richting evenwijdig aan de opstaande rand 3 en over een afstand van bijvoorbeeld ongeveer 25 mm tot in de in Fig. 2 met onderbroken lijnen weergegeven stand. Zoals in het bijzonder getoond in Fig. 2 sluit drukvlak 32 een hoek in met het zijvlak van de nieter 27. De grootte van deze hoek is zodanig gekozen dat tijdens de verdraaiing van de nieter naar de nietpositie drukvlak 32 op een moment in hetzelfde vlak ligt als de opstaande rand 6. Aldus wordt voorkomen dat tijdens de zijdelingse verplaatsing van de geniete stapel vellen de stapel vellen scheef wordt gedrukt

Door het verschuiven van een stapel vellen na het nieten kan enerzijds een nieter worden gebruikt die hoger is dan de onderlinge afstand van de vakken en kan anderzijds de vakafstand kleiner gekozen worden dan de hoogte van normaal gebruikelijke automatische nieters, zoals de Swingline Zephyr, met een capaciteit van 25 vel.

Nadat de bovenste stapel vellen is geniet kan voornoemde cyclus nog een keer uitgevoerd om ook deze laatste stapel vellen opzij te schuiven en zo een eenduidige ligging van uit te nemen geniete stapels vellen te verkrijgen. De geniete en verschoven in de vakken liggende, maximaal 2,5 mm dikke stapels vellen liggen nu 25 mm achter de 5 mm hoge opstaande rand 6 en kunnen zo gemakkelijk met de hand uit de vakken worden genomen zonder de opstaande rand 6 opklapbaar te hoeven maken. De hand behoeft namelijk slechts onder een hoek van 15° naar boven terug te bewegen.

De in de figuren weergegeven inrichting is naast het nieten van in vakken rechtgelegde stapels vellen van een vooraf bepaald formaat, bijvoorbeeld het formaat A4 ook geschikt voor het afleggen van vellen van groter formaat, bijvoorbeeld tot het formaat A3 en het vormen van een dikkere stapel vellen, bijvoorbeeld van 75 vel. In deze laatste gevallen blijven het krukdrijfstangmechanisme 17 en de nieter 27 in de ruststand, respectievelijk de stand-by stand staan.

Met de in de figuren weergegeven inrichting wordt een stapel rechthoekige vellen van bijvoorbeeld het formaat A4 geniet in de linkerbovenhoek met de rug van de niet evenwijdig aan de lange zijde en wordt de geniete stapel vellen in de met pijl 35 aangegeven richting uitgenomen. Het zal duidelijk zijn dat een inrichting volgens uitvinding ook kan worden ingericht voor het aanbrengen van nieten in een richting evenwijdig aan de korte zijde van het A4 en het uitnemen van de geniete stapels vellen in een richting evenwijdig aan de korte zijde, bijvoorbeeld door plaatsen van de schroefspindelas 21 op de in Fig. 2 met verwijzingscijfer 36 aangegeven plaats en het' maken van een uitsparing in de bodemplaat 2 aan de van opstaande rand 3 afgekeerde zijde.

Het opzij bewegen van een reeds geniete stapel vellen om de nietkop in een nietpositie bij een in een volgend vak gelegen stapel vellen te brengen, kan in plaats van meteen draaiende beweging ook met een rechtlijnige beweging uitgevoerd worden, bijvoorbeeld door de nieter middels een in horizontale richting verlopende rechtgeleiding te koppelen aan een, in vertikale richting stapsgewijs beweegbare drager voor de nieter.

Claims (5)

1. Werkwijze voor het nieten van in parallelle vakken (1) aanwezige stapels vellen met een nieter (27) die ten opzichte van elk van de vakken(1) in nietpositie kan worden gebracht in welke nietpositie de nieter (27) een randgedeelte van een stapel vellen omgeeft met het kenmerk, dat gelijktijdig met het in nietpositie brengen van de nieter (27) bij een vak (1) een in een aangrenzend vak aanwezige, eerder geniete stapel vellen wordt verschoven.

2. Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze volgens conclusie 1, welke inrichting een ten opzichte van de vakken (1) beweegbare nieter (27) omvat met het kenmerk, dat de nieter (27) beweegbaar is tussen een niet-werkzame stand waarin de nieter (27) is verwijderd van de vakken en een werkzame stand waarin het nietgedeelte (30,31) van de nieter (27) een randgedeelte van een in een vak liggende stapel vellen omgeeft en dat de nieter (27) een drukvlak (32) heeft voor het verschuiven van een in een ander vak (1) liggende stapel vellen, welk drukvlak (32), in een richting loodrecht op het stapelvlak op een afstand van het nietgedeelte (30,31) ligt die correspondeert met de afstand tussen twee naast elkaar gelegen vakken (1) en, in de werkzame stand van de nieter (27), in een richting evenwijdig aan het stapelvlak, dichter bij de vakken (1) ligt dan het nietgedeelte (30, 31) van de nieter (27).

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de nieter (27) voor het uitvoeren van zijn beweging tussen niet-werkzame stand en werkzame stand draaibaar is om een draaiingsas en dat de nieter (27) zich in zijn niet-werkzame stand naast een zijkant van in vakken liggende stapels vellen bevindt die zich parallel aan de verschuifrichting uitstrekt.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het drukvlak (32) een scherpe hoek vormt met het vlak waarin de draaiingsas van de nieter (27) en het nietgedeelte (30,31) liggen.

5. Inrichting volgens een der conclusies 2 tot en met 4, met het kenmerk, dat aan de zijde van de vakken (1) die ligt tegenover de zijde waar het drukvlak (32) zich in de werkzame stand bevindt een vellenaandrukinrichting (15-20) is opgesteld dat een aandrukelement (16) heeft dat beweegbaar is tussen een stand waarbij het aandrukelement (16) in vakken (1) liggende vellen tegen een zijaanslag (6) drukt en een stand waarbij het aandrukelement (16) vrij is van vellen die door drukvlak (32) van de aanslag (6) af zijn verschoven.