NL9200538A - Inrichting voor het vasthouden van gevogelte. - Google Patents

Description

Inrichting voor het vasthouden van gevogelte

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het vasthouden van met de poten aan een hangtransporteur opgehangen gevogelte tijdens het daarop uitvoeren van een bewerking, zoals het uit de buikholte verwijderen van de ingewanden.

op gevogelte, dat wordt onderworpen aan een bewerking, worden vaak grote krachten uitgeoefend. Teneinde de bewerking succesvol te kunnen uitvoeren dient het gevogelte te worden vastgehouden, zodat de gewenste relatieve beweging van het bewerkingsorgaan ten opzichte van het gevogelte wordt bewerkstelligd. Een voorbeeld van een bewerking omvat het met behulp van een uithaalorgaan uit de buikholte van een vogel verwijderen van de ingewanden. Doordat het ingewandenpakket van het resterende vogellichaam moet worden losgetrokken of losgesneden worden op de vogel krachten uitgeoefend, die deze pogen te verplaatsen. Teneinde een effectief uithalen te kunnen waarborgen moet ervoor worden gezorgd, dat de vogel een in hoofdzaak stationaire positie inneemt.

De uitvinding beoogt thans een inrichting te verschaffen, waarmee aan deze doelstelling kan worden voldaan.

Hiertoe wordt de inrichting volgens de uitvinding gekenmerkt door twee in horizontale richting op enige afstand van elkaar geplaatste en het gevogelte tussen zich in opnemende vasthoudplaten, die op en neer beweegbaar zijn tussen een bovenste stand voor het aangrijpen op de dijbenen van het gevogelte en een onderste stand voor het aangrijpen op de vleugels van het gevogelte.

De vasthoudplaten volgens de uitvinding vervullen een dubbele functie: In hun bovenste stand grijpen ze aan op de dijbenen van het gevogelte en verhinderen ze een omlaagge-richte verplaatsing van het gevogelte, bijvoorbeeld tengevolge van de krachten die ontstaan door het in de buikholte van het gevogelte aanbrengen van een uithaalorgaan. In de onderste stand daarentegen grijpen de vasthoudplaten aan op de vleugels van het gevogelte waardoor wordt voorkomen, dat het gevogelte omhoog beweegt, bijvoorbeeld wanneer de uithaalorganen het ingewandenpakket uit de buikholte lostrekken. Doordat de vast-houdplaten deze twee functies combineren, ontstaat een inrichting, die een effectieve werking paart aan een constructieve eenvoud.

Overeenkomstig een voorkeursuitvoeringsvorm zijn de vasthoudplaten elk voorzien van bovenste en onderste klemvlak-ken. In de bovenste stand zijn de bovenste klemvlakken werkzaam, terwijl in de onderste stand de onderste klemvlakken werkzaam zijn.

Verder is het, overeenkomstig een andere uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, handig, wannneer een tussen de poten van het gevogelte aanbrengbare beugel is toegepast, die in de bovenste stand van de klemplaten aangrijpt op het onderlichaam van het gevogelte. Door de samenwerking van de beugel en de klemplaten wordt de vogel ter plaatse van de dijbenen of heupen op effectieve wijze vastge- t klemd, zodat een beweging van de vogel niet of nauwelijks mogelijk is.

Bij de toepassing van een dergelijke beugel geniet het de voorkeur, dat deze uit een zich in hoofdzaak in een horizontaal vlak uitstrekkende U-vormige beugel bestaat. Op deze wijze vormt de beugel geen belemmering voor het in de buikholte van het gevogelte aanbrengen van een bewerkingsor-gaan of dergelijke. Tevens zorgt deze beugel voor een positionering van het gevogelte in horizontale richting, onafhankelijk van de afmetingen van de afzonderlijke vogels.

Overeenkomstig een andere, met voordeel toe te passen, uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding zijn onder de vleugels van het gevogelte aanbrengbare ondersteuningen toegepast, die in de onderste stand van de klemplaten aangrijpen op de vleugels van het gevogelte. Door de samenwerking tussen de ondersteuningen en de zich in de onderste stand bevindende klemplaten worden de vleugels van het gevogelte stevig vastgeklemd, zodat ook in deze positie een vogel niet of nauwelijks kan bewegen.

Constructief geniet het in een dergelijk geval de voorkeur, dat elke ondersteuning bestaat uit twee, in horizontale richting respektievelijk binnenwaarts en buitenwaarts ten opzichte van de betreffende klemplaat versprongen ondersteu-ningsdelen. Door de versprongen plaatsing van de ondersteu-ningsdelen en de klemplaat wordt bereikt, dat de vleugels weliswaar goed worden vastgeklemd, doch dat wordt vermeden dat een beschadiging van de vleugels optreedt wanneer deze afwijkende afmetingen bezitten. Immers, de versprongen plaatsing van de ondersteuningsdelen en de klemplaat staat een in meer of mindere mate gekromd verloop van de vleugels toe.

De toegepaste ondersteuningen kunnen overeenkomstig een andere uitvoeringsvorm tevens een invoergeleiding voor het gevogelte vormen. Op deze wijze dragen ze bij aan het op juiste wijze positioneren van een vogel in de inrichting.

De uitvinding wordt hierna nader toegelicht aan de hand van de tekening, waarin een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding is weergegeven.

Fig. 1 toont in perspectivisch aanzicht een uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding; fig. 2 toont in vooraanzicht de in fig. 1 getoonde inrichting in een eerste stand; fig. 3 toont een zijaanzicht van,fig. 2; fig. 4 toont de inrichting in een tweede stand; fig. 5 toont een zijaanzicht van fig. 4; fig. 6 toont de inrichting in een derde stand, en fig. 7 toont een zijaanzicht van fig. 6.

In fig. 1 is een gedeelte weergegeven van een roterende bewerkingsinrichting 1 van het type, zoals op grote schaal bij het verwerken van gevogelte wordt toegepast. Een dergelijke bewerkingsinrichting 1 omvat, kortgezegd, een om een verticale as roterende trommel, die regelmatig op zijn omtrek verdeeld bewerkingsstations draagt voor het uitvoeren van specifieke bewerkingen op aangevoerde vogels. De vogels worden hierbij in het algemeen door middel van een hangtrans-porteur aangevoerd, waarin de vogels met hun poten zijn opgehangen.

In fig. l is thans zichtbaar, dat op de bewerkingsinrichting 1 een inrichting voor het vasthouden van gevogelte tijdens het daarop uitvoeren van een bewerking is aangebracht. Tot de inrichting behoren, van boven naar beneden, een U-vor-mige beugel 2, twee klemplaten 3 en 4 en een ondersteunings- en geleidingssamenstel 5.

De klemplaten 3 en 4 zijn bevestigd op een slede 6, die op en neer beweegbaar is langs een op de bewerkingsinrich-ting 1 gemonteerde verticale geleiding 7. Ter bewerkstelliging van een op en neer beweging van de slede 6 langs de verticale geleiding 7 bezit de slede een, niet getoonde, volgrol die op op zichzelf bekende wijze samenwerkt met een op de bewerkings-inrichting 1 aanwezige curvebaan 20.

De U-vormige beugel 2 is bevestigd aan de verticale geleiding 7, en bezit derhalve ten opzichte van de bewerkings-inrichting 1 een stationaire positie. Vanzelfsprekend kan de beugel 2 ook rechtstreeks aan de bewerkingsinrichting 1 zijn bevestigd.

Het ondersteunings- en geleidingssamenstel 5 bezit in de getoonde uitvoeringsvorm eveneens een ten opzichte van de bewerkingsinrichting stationaire positie en is direct op de bewerkings inrichting 1 bevestigd. Het behoort evenwel tot de mogelijkheden, dat dit samenstel, evenals en onafhankelijk van de klemplaten 3, 4, door middel van een slede op en neer beweegbaar is, bijvoorbeeld eveneens langs de verticale geleiding 7.

In fig. 1 is verder zichtbaar, dat het ondersteu-nings- en geleidingssamenstel 5 bestaat uit twee, een invoer-geleiding voor het gevogelte vormende geleidingsplaten 8 en 9 en twee ondersteuningsstangen 10 en 11. De uiteinden van de twee geleidingsplaten 8 vormen samen een verbreed invoerge-deelte, zodat het aanbrengen van een te bewerken vogel in de inrichting zonder problemen verloopt. De ondersteuningsstangen 10 en 11 zijn bevestigd aan de geleidingsplaten 8 en 9. Hun functie zal later blijken.

Tenslotte blijkt uit fig. 1, dat de klemplaten 3 en 4 aan hun onderzijde zijn voorzien van zich in verticale richting uitstrekkende geleidingsdelen 12 en 13. Deze geleidings-delen 12 en 13 strekken zich uit tussen bij elkaar behorende geleidingsplaten en ondersteuningsstangen 8 en 10 respectievelijk 9 en 11. De vorm van de geleidingsdelen 12 en 13 is aan de bovenzijde zodanig, dat samen met de klemplaten 3 en 4 uitsparingen 14 en 15 worden bepaald. Hun functie zal eveneens later worden toegelicht.

De werking van de in fig. 1 getoonde inrichting wordt thans aan de hand van de fig. 2-7 toegelicht. De fig. 2 en 3 tonen in vooraanzicht respectievelijk zijaanzicht een stand van de inrichting onmiddellijk na het hierin aanbrengen van een met zijn poten 16 aan een hangtransporteur 17 opgehangen vogel 18. De U-vormige beugel 2 strekt zich tussen de poten 16 uit, doch grijpt niet noodzakelijkerwijs aan op het onderlichaam van de vogel 18. De slede 6 bevindt zich tengevolge van de samenwerking tussen een volgrol 19 en een in de bewerkings-inrichting 1 gevormde curvebaan 20 in een middenpositie, in welke de klemplaten 3 en 4 noch op de poten 16 noch op de vleugels 21 van de vogel aangrijpen. De vleugels 21 rusten tegen de geleidingsdelen 12 en 13, doch zijn in hoofdzaak vrij van de geleidingsplaten 8, 9 en de ondersteuningsstangen 10, 11.

De fig. 4 en 5 tonen een stand van de inrichting, waarin de klemplaten 3 en 4 tengevolge van de samenwerking tussen de volgrol 19 en de curvebaan 20 zover omhoog zijn bewogen, dat de poten 16 van de vogel 18 ter plaatse van de heupen of dijbenen tussen de als bovenste kleurvlakken fungerende bovenranden van de klemplaten 3, 4 en de U-vormige beugel 2 zijn vastgeklemd. In deze stand grijpt de U-vormige beugel 2 aan op het onderlichaam van de vogel 18. In deze stand kan een bewerkingsorgaan, bijvoorbeeld een uithaler voor het uit de lichaamsholte van de vogel verwijderen van de ingewanden, worden aangebracht zonder dat de vogel in benedenwaartse richting verplaatst.

Evenals bij de in fig. 2 en 3 getoonde stand rusten de vleugels 21 tegen de geleidingsdelen 12 en 13, terwijl de geleidingsplaten 8, 9 en de ondersteuningsstangen 10, 11 in hoofdzaak onwerkzaam zijn.

Tenslotte is in fig. 6 en 7 een onderste stand van de inrichting getoond. Deze stand wordt opnieuw bereikt door samenwerking tussen de volgrol 19 en de curvebaan 20. De klemplaten 3 en 4 zijn zover omlaag bewogen, dat de vleugels 21 van de vogel 18 zich in de respectievelijke uitsparingen 14 en 15 bevinden. De als onderste klemvlakken werkende onderranden van de klemplaten 3 en 4 grijpen aan op de vleugels 21 en drukken deze tegen de ondersteuningsstangen 10 en 11. Tevens rust de vogel op de geleidingsplaten 8 en 9. In deze stand kan een omhooggerichte kracht op de vogel worden uitgeoefend (bijvoorbeeld door een uithaalorgaan tijdens het lostrekken van de ingewanden) zonder dat de vogel omhoog beweegt.

De in het voorgaande beschreven uitvoeringsvorm kan binnen het kader der uitvinding op velerlei wijze worden gevarieerd. Zo is het mogelijk, dat de klemplaten 3 en 4 een andere vorm bezitten dan in de tekeningen getoond. In het bijzonder kan de als klemvlak uitgevoerde onderrand respectievelijk bovenrand van elke klemplaat zijn voorzien van een de vleugels respectievelijk de dijbenen in horizontale richting positionerende uitsparing (zoals een V-vormige verdieping). Ook is het mogelijk, dat de inrichting zonder geleidingsdelen 12 en 13 is uitgevoerd. Tevens kan de beweging van de klemplaten 3 en 4 op een andere wijze dan met volgrol en curvebaan worden bewerkstelligd.

Claims (10)

1. Inrichting voor het vasthouden van met de poten aan een hangtransporteur opgehangen gevogelte tijdens het daarop uitvoeren van een bewerking, zoals het uit de buikholte verwijderen van de ingewanden, gekenmerkt door twee in horizontale richting op enige afstand van elkaar geplaatste en het gevogelte tussen zich in opnemende vasthoudplaten, die op en neer beweegbaar zijn tussen een bovenste stand voor het aangrijpen op de dijbenen van het gevogelte en een onderste stand voor het aangrijpen op de vleugels van het gevogelte.

2. inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de vasthoudplaten elk zijn voorzien van bovenste en onderste kleurvlakken.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, gekenmerkt door een tussen de poten van het gevogelte aanbrengbare beugel, die in de bovenste stand van de klemplaten aangrijpt op het onderlichaam van het gevogelte.

4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de beugel uit een zich in hoofdzaak in een horizontaal vlak uitstrekkende U-vormige beugel bestaat.

5. Inrichting volgens een der conclusies 1-4, gekenmerkt door onder de vleugels van het gevogelte aanbrengbare ondersteuningen, die in de onderste stand van de klemplaten aangrijpen op de vleugels van het gevogelte.

6. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat elke ondersteuning bestaat uit twee, in horizontale richting respektievelijk binnenwaarts en buitenwaarts ten opzichte van de betreffende klemplaat versprongen ondersteuningsdelen.

7. Inrichting volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat de ondersteuningen tevens een invoergeleiding voor het gevogelte vormen.

8. Inrichting volgens een der conclusies 5-7, met het kenmerk, dat de ondersteuningen in beperkte mate op en neer beweegbaar zijn.

9. Inrichting volgens een der conclusies 1-8, met het kenmerk, dat de klemplaten aan hun onderzijde op de vleugels van het gevogelte aangrijpende vertikale geleidingsdelen bezitten.

10. Inrichting volgens een der conclusies 1-9, met het kenmerk, dat de klemplaten zijn bevestigd op een langs een geschikte vertikale geleiding beweegbare slede.