NL9101926A - Droger met verbeterde gashuishouding. - Google Patents

Description

DROGER MET VERBETERDE GASHUISHOUDING

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het drogen van banen bedrukt materiaal, omvattende: - een droogkamer, waar de te drogen banen materiaal doorheen worden gevoerd, welke droogkamer door zich hoofdzakelijk loodrecht op de bewegingsrichting van de banen bedrukt materiaal uitstrekkende wanden verdeeld is in tenminste twee secties; en - ten minste een brander, die door een afvoerkanaal voor het afvoeren van ten minste een deel van de verbrandingsgassen verbonden is met de droogkamer, en die door een toevoerkanaal voor het aan de brander toevoeren van met oplosmiddelen verzadigde gassen verbonden is met de droogkamer, waarbij de droogkamer zoveel mogelijk gasdicht is ten opzichte van de omgeving.

Een dergelijke droger is bekend uit een brochure van Stork Contiweb B.V., die in het eerste halfjaar van 1990 in roulatie is gebracht.

Bij deze bekende droger wordt de verse lucht, die in het onderhavige geval via een na de droger geschakelde koelsectie afkomstig is, toegevoerd aan in de bewegingsrichting gezien eerste en tweede sectie. Bovendien worden van de brander afkomstige hete verbrandingsgassen aan de eerste sectie toegevoerd. Aldus kan door het regelen van de toevoer van verbrandingsgassen en de toevoer van verse lucht de temperatuur in de eerste sectie goed worden geregeld.

Bij de tweede sectie is sprake van een minder goede regeling, omdat ook aan de tweede sectie verse lucht wordt toegevoerd, zodat de temperatuur in de tweede sectie niet goed beheersbaar is. De temperatuur in de tweede sectie hangt namelijk af van de hoeveelheid gas, die vanaf de eerste sectie wordt toegevoerd, en daarmee van het drukverschil tussen de eerste en de tweede sectie, en tevens van de hoeveelheid toegevoerde verse lucht.

De onderhavige uitvinding vermijdt dit nadeel, doordat middelen zijn verschaft voor het slechts aan een van de twee uiterste einden van de droogkamer gelegen secties toevoeren van verse lucht.

Als gevolg van deze maatregel is de in de tweede sectie heersende temperatuur slechts afhankelijk van het drukverschil tussen de eerste en de tweede sectie. Aldus wordt een betere regelbaarheid en een betere reproduceerbaarheid van de in de diverse secties heersende temperaturen verkregen.

Volgens een voorkeursuitvoeringsvorm mondt het afvoerkanaal voor de verbrandingsgassen uit in dezelfde sectie als de middelen voor het toevoeren van verse lucht.

Ook deze maatregel heeft een betere beheersbaarheid van de in de secties heersende temperaturen tot gevolg.

Volgens een andere voorkeursuitvoeringsvorm zijn de middelen voor het toevoeren van verse lucht ingericht voor het toevoeren van verse lucht aan de meest stroomafwaarts gelegen sectie. Dit betekent dat zich een gas-stroom in zal stellen vanaf de stroomafwaarts gelegen sectie naar de meest stroomopwaarts gelegen sectie, dat wil zeggen tegen de bewegingsrichting van de te drogen banen materiaal in. Hiermee worden de voordelen bereikt van het tegenstroomprincipe. Dit geldt zowel voor de olieconcentratie als voor de heersende temperaturen.

Vervolgens zal de onderhavige uitvinding worden toegelicht aan de hand van bijgaande uitvoeringsvoorbeel-den, waarin voorstellen: fig. 1: een schematisch doorsnedeaanzicht van een eerste uitvoeringsvorm van een droger volgens de onderhavige uitvinding; en fig. 2: een schematisch aanzicht van een tweede uitvoeringsvorm van een droger volgens de onderhavige uitvinding.

De in fig. 1 afgeheelde droger omvat een droger-huis 1, dat door wanden 2, 3 in drie secties A, B en C is verdeeld. In elk van de secties A, B en C zijn twee spuit-eenheden 4, 5 aangebracht. Tussen elk paar spuitkopeenhe-den 4, 5 is een kanaal 6 uitgespaard voor transport van de te drogen baan 7. De droger heeft ten opzichte van het kanaal 6 een hoofdzakelijk spiegelsymmetrische configuratie. De te drogen baan materiaal wordt tot in het huis 1 gevoerd door een in het huis 1 aangebrachte invoeropening 8 en weer naar buiten gevoerd door een uitvoeropening 9.

De baan materiaal wordt voortbewogen door niet tot de drooginrichting behorende en aldus niet beschreven mechanismen.

Een dergelijke droger is beschreven in de Nederlandse octrooiaanvrage nummer 89.02825 ten name van aanvraagster. Voor een meer uitgebreide beschrijving van een droger wordt naar bovenstaande literatuurplaats verwezen.

Verder zijn in de droger twee branders 10, 11 aangebracht. Elk van de branders is voorzien van een uitgangsopening 12, respectievelijk 13, waardoorheen de van de brander 10, respectievelijk 11 afkomstige verbrandingsgassen toegevoerd worden aan de sectie A.

Binnen de sectie A vindt inwendige circulatie door de beide spuitkopeenheden 4, 5 plaats. Een deel van het in de sectie A aanwezige gasmengsel wordt via in de tussenwand 2 aangebrachte openingen 14 toegevoerd aan de sectie B, waar wederom circulatie plaatsvindt binnen de daar aanwezige spuitkopeenheden 4, 5.

Vervolgens wordt het gasmengsel door in de tussenwand 3 aangebrachte openingen 15 heen toegevoerd aan de laatste sectie c. Ook hier vindt wederom hercirculatie plaats. Vervolgens wordt het in de sectie C aanwezige gasmengsel door middel van daarin aangebrachte ventilatoren 16, 17 aan de brander 10, respectievelijk 11 toegevoerd.

In de brander wordt een deel van het gasmengsel, dat gevormd wordt door uit het te drogen materiaal ver dampte oliën en oplosmiddelen verbrand tezamen met uitwendig toegevoerde brandstof, bijvoorbeeld methaan of aardgas.

De hieruit resulterende verbrandingsgassen worden gedeeltelijk weer toegevoerd aan de eerste sectie A via de regelbare kleppen 12, 13, en gedeeltelijk teruggevoerd naar een tot de brander 10, 11 behorende voorverwarmings-inrichting 18, 19, waar het via de ventilatoren 16, respectievelijk 17 toegevoerde gasmengsel wordt voorverwarmd. Het resterende deel van de verbrandingsgassen wordt dan via een gemeenschappelijk afvoerkanaal 20 naar buiten afgevoerd. Het is echter mogelijk in het gemeenschappelijke afvoerkanaal 20 kleppen 31 aan te brengen, opdat een deel van de via het kanaal 20 afgevoerde gassen aan de sectie C worden toegevoerd.

Aldus zal uit het tot nu toe beschreven systeem gas worden afgevoerd, zodat van buitenaf gas moet worden toegevoerd, en wel in de vorm van lucht. Dit geschiedt door middel van een toevoerkanaal 21, dat uitmondt in de eerste sectie A. Om een zo effectief mogelijk gebruik van deze verse lucht te waarborgen, wordt deze verse lucht toegevoerd tot in 0e nabijheid van de aanzuigopeningen van de tot de spuitmondeenheden 4, 5 behorende ventilatoren 22, respectievelijk 23. Aldaar wordt de verse lucht opgenomen in het binnen de eerste sectie A heersende gascircuit.

Het zal duidelijk zijn dat als gevolg van het feit, dat de van de branders 10, 11 afkomstige verbrandingsgassen aan de eerste sectie A worden toegevoerd, de temperatuur in de eerste sectie A hoger zal zijn dan die in de andere secties B en C. Het feit, dat aan de eerste sectie A tevens verse (en dus koude) lucht wordt toegevoerd, doet aan dit feit niets af. Doordat de drukverde-ling binnen de secties bekend is of berekend kan worden, kunnen de in de wanden 2, 3 aangebrachte openingen 14, 15 zodanig worden gedimensioneerd, dat de stroom van de gassen van de sectie A naar de sectie B en vandaar naar de sectie C nauwkeurig kan worden bepaald. Daarmee ligt de temperatuursverdeling binnen de secties vast, zodat een goede regelbaarheid wordt verkregen.

Bij de in fig. 2 afgeheelde uitvoeringsvorm zijn met de in fig. 1 afgeheelde uitvoeringsvorm overeenkomstige onderdelen aangeduid met dezelfde referentienummers.

Een beschrijving van deze onderdelen wordt achterwege gelaten.

Bij de in fig. 2 afgeheelde uitvoeringsvorm vindt transport van het gasmengel plaats tegen de bewegingsrichting van de te drogen baan materiaal 7 in. Hiertoe wordt een deel van de branders 10, 11 afkomstige gassen door middel van de bestuurbare kleppen 12, 13 toegevoerd aan de derde sectie C. Een ander deel van de van de branders 10, 11 afkomstige gassen wordt via bestuurbare kleppen 24, 25 naar de tweede sectie B gevoerd. Tevens wordt de verse lucht aan de sectie C toegevoerd.

Vervolgens wordt het aldus ontstane gasmengsel door de openingen 15 heen aan de tweede sectie B toegevoerd, waar menging plaatsvindt met de via de kleppen 24, 25 toegevoerde gassen. Daarna wordt het mengsel door de openingen 14 heen aan de eerste sectie A toegevoerd. Daar wordt het gasmengsel door middel van de ventilatoren 16, 17 weer aan de branders 10, 11 geretourneerd. Ook hier wordt het resterende deel van de van de branders 10, 11 afkomstige verbrandingsgassen door middel van de warmtewisselaars 18, 19 en de afvoerpijp 20 afgevoerd. De warmtewisselaars 18, 19 dragen eveneens zorg voor het overdragen van de warmte aan de te verbranden gassen.

Het zal duidelijk zijn dat bij deze uitvoeringsvorm de stroomrichting van de verwarmende en drogende gassen tegengesteld is aan de bewegingsrichting van de baan te drogen materiaal. Aldus zal de temperatuur van het gasmengsel afnemen tegen de bewegingsrichting in, zodat aanvankelijk droging plaatsvindt met een relatief lage temperatuur, en vervolgens droging met een relatief hoge temperatuur. Een omgekeerde overweging geldt voor de concentratie van de verdampte oplosmiddelen en oliën; als gevolg van het tegenstroomprincipe zal de concentratie van de oplosmiddelen en oliën afnemen met de bewegingsrichting.

De verzadiging van de damp van de oliën en oplosmiddelen in de drogende gassen zal dan ook afnemen met de bewegingsrichting als gevolg van de afnemende concentratie en toenemende temperatuur.

Een soortgelijke overweging geldt voor de concentratie van de uit te drogen banen materiaal verdampte oplosmiddelen.

Door middel van de kleppen 24, 25 worden extra verbrandingsgassen aan de middelste sectie B toegevoerd. Dit is een maatregel, die met de dimensionering van de inrichting verband houdt. Deze maatregel kan dan ook achterwege gelaten worden.

Verder wijkt deze tweede, de voorkeur hebbende uitvoeringsvorm af van de eerste uitvoeringsvorm door het feit, dat na de derde sectie C een koelsectie 26 is aangebracht. De koelsectie 26 is eveneens voorzien van twee spuitmondeenheden 27, 28, waarbij echter aan beide spuit-mondeenheden van buiten afkomstige lucht wordt toegevoerd door middel van de toevoerkanalen 29.

Het is echter tevens mogelijk de koelsectie 26 in afzonderlijke compartimenten onder te verdelen. In een dergelijke situatie is tussen beide spuitmondeenheden 27, 28 een vertikale wand aangebracht, en wordt, evenals bij de in fig. 2 getoonde uitvoeringsvorm, de buitenlucht via het betreffende kanaal 29 aan de eerste spuitmondeenheid 27 toegevoerd. Het andere toevoerkanaal 29 wordt dan ingekort, zodat de tweede spuitmondeenheid 29 zijn lucht uit het eerste compartiment aanzuigt.

Na de spuitmondeenheden 27, 28 gepasseerd te hebben, komt de lucht terecht in de koelsectie 26 en wordt van daaraf door middel van toevoerpijpen 30 toegevoerd aan de aanvoeropeningen van de in de laatste sectie C aangebrachte spuitmondeenheden 4, 5. Voor het overige komt de werking van deze inrichting overeen met die van de aanvankelijk genoemde uitvoeringsvorm.

Claims (7)

1. Inrichting voor het drogen van banen bedrukt materiaal, omvattende: - een droogkamer, waar de te drogen banen materiaal doorheen worden gevoerd, welke droogkamer wanden verdeeld is in tenminste twee secties, en welke droogkamer zoveel mogelijk gasdicht is ten opzichte van de omgeving; en - ten minste een brander, die door een afvoerkanaal voor het afvoeren van ten minste een deel van de verbrandingsgassen verbonden is met de droogkamer, en die door een toevoerkanaal voor het aan de brander toevoeren van met oplosmiddelen verzadigde gassen verbonden is met de droogkamer, gekenmerkt door middelen voor het aan een van de twee uiterste einden van de droogkamer gelegen secties toevoeren van verse lucht en doordat het toevoerkanaal verbonden is met de tegenovergelegen sectie.

2. Inrichting volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat het afvoerkanaal voor de verbrandingsgassen in dezelfde sectie uitmondt als de middelen voor het toevoeren van verse lucht.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2 met het kenmerk, dat de middelen voor het toevoeren van verse lucht ingericht zijn voor het toevoeren van verse lucht aan de meest stroomafwaarts gelegen sectie.

4. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij stroomafwaarts van de droogkamer een koelkamer is aangebracht, waar de banen materiaal doorheen worden gevoerd met het kenmerk, dat de verse lucht uit de koelkamer wordt aangezogen.

5. Inrichting volgens conclusie 4 met het kenmerk, dat de koelkamer in twee secties is verdeeld.

6. Inrichting volgens een van de conclusies 1-5 met het kenmerk, dat de middelen voor het toevoeren van verse lucht ingericht zijn voor het aan de direkte omgeving van de aanzuigmond van de in de sectie opgenomen ventilator toevoeren van verse lucht.

7. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies met het kenmerk, dat de middelen voor toevoer van verse lucht gevormd worden door een pijp, waarin een klep is aangebracht.