NL9001451A - Driewegklep. - Google Patents

Description

Titel: Driewegklep.

De uitvinding heeft betrekking op een driewegklep voorzien van een huis met een kamer waarin een drietal poorten uitmonden, in welke kamer middelen zijn opgenomen voor het telkens afsluiten van ten minste één poort, en welke middelen van buiten af bedienbaar zijn.

Dergelijke algemeen bekende driewegkleppen hebben het nadeel dat steeds twee poorten met elkaar in verbinding staan, dat wil zeggen dat er slechts één tegelijkertijd is afgesloten. Bovendien bestaat een ander nadeel daaruit dat bij enkele van de bekende driewegkleppen tijdens de bediening van de poortafsluitmiddelen alle drie poorten met elkaar in verbinding staan.

De uitvinding beoogt genoemde nadelen op te heffen en een driewegklep te verschaffen waarbij is gewaarborgd dat telkens slechts twee poorten met elkaar in verbinding staan en waarbij is gewaarborgd dat nooit de mogelijkheid aanwezig is om alle drie poorten ten opzichte van elkaar te openen.

Hiertoe vertoont de driewegklep volgens de uitvinding het kenmerk, dat genoemde middelen zodanig zijn uitgevoerd, dat in wezen drie standen mogelijk zijn nl. een gesloten midden- of ruststand, alsmede een tweede stand waarin een toe- en afvoer met elkaar in verbinding staan en een derde stand, waarin een andere toe- en afvoer met elkaar in verbinding staan, en waarbij de overgang van de ene naar de andere stand alleen via een gesloten tussenstand kan plaatsvinden.

Door deze maatregel wordt een optimale veiligheidswaarborg verkregen, waarbij wordt voorkomen dat ongewenste toe- of afvoeropeningen met elkaar in verbinding kunnen worden gebracht. Dit is in het bijzonder van belang wanneer met dergelijke kleppen gassen worden gestuurd die bij vermenging kans op explosies tot gevolg hebben.

Daarbij kunnen de genoemde middelen zijn voorzien van een excentrisch in de bedieningsmiddelen opgesteld lager. Dit lager kan daarbij werkzaam zijn verbonden met een tweetal poortafsluitkleppen.

De poortafsluitkleppen kunnen daarbij zijn voorzien van klepstelen die op zich onder invloed staan van het excentrisch opgestelde lager.

Daarbij kan zich tussen het excentrisch opgestelde lager en elke klepsteel een tuimelaar bevinden.

Doordat het huis in wezen bestaat uit een bovenblok en een onderblok welke van elkaar zijn gescheiden door een flensplaat of soortgelijk afsluitorgaan en de poorten uitmonden in het onderblok wordt gewaarborgd dat de omgeving vrij blijft van het te verwerken fluïdum.

In dit opzicht wordt een verdere verbetering verkregen wanneer het zich in het onderblok bevindende deel van elke klepsteel is omgeven door een fluïdumdichte balg.

Verbetering van de werking van de inrichting wordt verkregen wanneer elke klepsteel is omgeven door een veer die zodanig is afgesteund dat de betreffende klep naar de gesloten stand wordt gedrongen. Genoemde veer kan zich daarbij in het bovenblok bevinden.

Een verdere waarborg voor een fluïdumdichte constructie wordt verkregen door elke afsluitklep door middel van een lasverbinding te verbinden met de betreffende klepsteelzijde. Daarbij kan de klepsteelonderzijde zijn voorzien van een koppelstuk waaraan zowel de afsluitklep als de fluïdumdichte balg door lassen zijn verbonden. Op deze wijze wordt een eenvoudige, doch gewaarborgde fluïdumdichte verbinding verkregen .

Ter verduidelijking van de uitvinding zal thans, onder verwijzing naar de tekening een uitvoeringsvoorbeeld van de driewegklep worden beschreven. In de tekening toont: fig. 1 een schematische dwarsdoorsnede van de driewegklep volgens de uitvinding; fig. 2 een doorsnede volgens de lijn II-II in fig. 1; fig. 3 een doorsnede volgens de lijn III-III in fig. 1; en fig. 4 een schematisch aanzicht van een andere uitvoeringsvorm van de driewegklep.

Volgens de tekening is een driewegklep voorzien van een huis 1 bestaande uit een bovenblok 2 en een onderblok 3.

Tussen het boven- en onderblok bevindt zich een flensplaat 4 uitgerust met een afdichtring 5 welke zorgt voor een fluïdum-dichte afsluiting. Aan de bovenzijde van het huis bevindt zich een draaibare bedieningsknop 6, die door middel van een schroef 7 draaibaar is verbonden met het bovenblok 2. Het bovenblok 2 bevat een uitsparing 8 waarin zich een excentrisch aangebrachte naaf 9 uitstrekt. Op genoemd excentrisch opgestelde naaf 9 is een lager 10 gemonteerd.(zie fig. 3).

Genoemd lager 10 kan in een weergegeven uitvoerings-voorbeeld samenwerken met een tweetal diametraal tegenover elkaar opgestelde tuimelaars»11,12 die door middel van assen 13 resp. 14 draaibaar in de uitsparing 8 zijn opgesteld.

De van de met het lager 10 samenwerkende einden van de tuimelaars 11,12 afgekeerde einden grijpen telkens onder steunringen 15 resp. 16 bevestigd op klepstelen 17 resp. 18.

De klepstelen 17 resp. 18 reiken in langsrichting door de in zijn algemeenheid met 19 aangeduide kamer aangebracht in het huis 1.

Aan de klepstelen 17 resp. 18 bevindt zich ter plaatse van het ondereinde van het zich in het bovenblok 2 bevindende deel een kraag 20 resp. 40. Tussen deze kraag en het boveneinde van de kamer 19 bevindt zich telkens een veer 21 resp. 22 teneinde de klepsteel in de naar beneden gerichte stand te dringen.

De klepsteel is aan de onderzijde voorzien van een afsluitklep 23 resp. 24 ingericht voor samenwerking met kleppoorten 25 resp. 26. Op de buitenwaarts gerichte einden van de kleppoorten 25 resp. 26 sluiten aansluitnippels 27 resp. 28 aan, terwijl op de derde poort 29 een aansluit-nippel 30 aansluit (zie fig. 2).

De verbinding tussen elke afsluitklep en de klepsteel wordt telkens gevormd door een koppelstuk 31 dat op eenvoudige wijze door middel van een schroefverbinding met de onderzijde van de betreffende klepsteel is verbonden: daar dit geheel zich telkens binnen een afdichtingsbalg 32 bevindt behoeft deze verbinding niet fluïdumdicht te zijn. De respectieve afsluitkleppen 23,24 zijn telkens door schroeven aan het koppelstuk bevestigd. Teneinde een fluïdumdichte afsluiting te verkrijgen is rond de klepsteel tussen de flensplaat 4 en een kraag van het koppelstuk genoemde afdichtingsbalg 32 aangebracht . De bevestigingen van de balg bestaan daarbij telkens uit lasnaden.

In de tekening is verder de ene klep in de geopende en de andere klep in de gesloten stand weergegeven.

De werking van de driewegklep zal duidelijk zijn. Door draaiing van de bedieningsknop zal, als gevolg van de excentrische opstelling van de naaf in de bedieningsknop, elke tuimelaar worden bewogen, dat wil zeggen hetzij naar de geopende stand hetzij naar de gesloten stand van de afsluitklep. De constructie is hierbij zodanig dat het openen van een klep eerst dan plaatsvindt wanneer de andere, met de afsluitklep samenwerkende kleppoort is gesloten. Tussen de geopende respectievelijk gesloten stand bevindt zich altijd een neutrale stand waarin, in het onderhavige geval beide afsluitkleppen de respectieve poorten gesloten zullen houden.

In de hiervoor beschreven uitvoeringsvorm is in wezen sprake van een mechanische constructie, doch het zal duidelijk zijn dat ook andere constructies mogelijk zijn, zo zal b.v. ook een pneumatische, hydraulische, elektronische of andere oplossing kunnen worden gekozen om het beoogde doel te bereiken: als voorbeeld hiervan wordt gewezen op de bijgaande figuur 4 waarin zeer schematisch een mogelijke uitvoeringsvorm is weergegeven : details zijn niet weergegeven, daar deze ook zeer wel bekend zijn bij soortgelijke inrichtingen.

Bij de in fig. 4 weergegeven andere uitvoeringsvorm voor het bedienen van een driewegklep wordt uitgegaan van een cilinder 50 met een tweetal fluidumaansluitingen 51 resp. 52. In de cilinder 50 bevindt zich een zuiger 53 met een doorlopende zuigerstang 54 die zowel naar de ene als naar de andere zijde toe uitsteekt. De uitstekende einden van de zuigerstang 54 bedienen op hun beurt haakse hefbomen 55 resp. 56. De hefbomen 55 resp. 56 zijn elk met het freem verbonden ter plaatse van rotatieassen 57 resp. 58 en bedienen daarbij klepstelen 59, 60, die vergelijkbaar zijn met de klepstelen 17 resp. 18 die hiervoor aan de hand van fign. 1 t/m 3 zijn beschreven.

Rond de klepstelen bevinden zich dan ook op soortgelijke wijze als aan de hand van de fign.1-3 beschreven veren 61 resp. 62, die de klepstelen telkens naar de gesloten kiepstand dringen.

Daar de overige benodigde elementen volledig gelijk kunnen zijn aan die welke hiervoor aan de hand van de fign. 1-3 zijn beschreven, zullen deze hier niet verder worden weergegeven.

Het zal duidelijk zijn dat binnen het raam van de uitvin-dingsgedachte een groot aantal wijzigingen mogelijk is: zo kan het aantal poorten en afsluitkleppen worden vergroot zonder dat telkens meer dan twee poorten met elkaar in verbinding staan. Indien echter gewenst zouden ook meer dan drie poorten kunnen worden aangebracht.

Claims (12)

1. Driewegklep voorzien van een huis met een kamer waarin een drietal poorten uitmonden, in welke kamer middelen zijn opgenomen voor het telkens afsluiten van ten minste één poort, en welke middelen van buiten af bedienbaar zijn, met het kenmerk, dat genoemde middelen zodanig zijn uitgevoerd, dat in wezen drie standen mogelijk zijn nl. een gesloten midden- of ruststand, alsmede een tweede stand waarin een toe- en afvoer met elkaar in verbinding staan en een derde stand, waarin een andere toe- en afvoer met elkaar in verbinding staan, en waarbij de overgang van de ene naar de andere stand alleen via een gesloten tussenstand kan plaatsvinden.

2. Driewegklep volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat genoemde bedieningsmiddelen zijn voorzien van een excentrisch in de bedieningsmiddelen opgesteld lager.

3. Driewegklep volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat genoemd excentrisch opgesteld lager werkzaam is verbonden met een tweetal poortafsluitkleppen.

4. Driewegklep volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de poortafsluitkleppen zijn verbonden met klepstelen die onder invloed staan van het excentrische lager.

5. Driewegklep volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat zich tussen het excentrisch opgestelde lager en elke klepsteel een tuimelaar bevindt.

6. Driewegklep volgens een of meer van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het huis in wezen bestaat uit een bovenblok en een onderblok, welke van elkaar zijn gescheiden door een flensplaat of soortgelijk afsluitorgaan, en waarbij de poorten in het onderblok uitmonden.

7. Driewegklep volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat het zich in het onderblok bevindende deel van elke klepsteel is omgeven door een fluïdumdichte balg.

8. Driewegklep volgens een of meer van de conclusies 4-7, met het kenmerk, dat elke klepsteel is omgeven door een veer die zodanig is afgesteund dat de klep naar de gesloten stand wordt gedrongen.

9. Driewegklep volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de veer zich in het bovenblok bevindt.

10. Driewegklep volgens conclusie 7, 8 of 9, met het kenmerk, dat elke afsluitklep door middel van een lasverbinding is verbonden met de betreffende klepsteelzijde.

11. Driewegklep volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de klepsteelonderzijde is voorzien van een koppelstuk waaraan zowel de afsluitklep als de fluïdumdichte balg door lassen zijn verbonden.

12. Driewegklep volgens een of meer van de voorgaande conclusies, gekenmerkt door een bedieningsorgaan in de vorm van een draaiknop, welke is voorzien van een uitsparing, waarin zich excentrisch een naaf uitstrekt, op welke naaf genoemd lager is aangebracht, en waarbij de bedieningsknop aan de buitenzijde is voorien van een afhangende mantel waarbinnen zich de genoemde tuimelaars bevinden.