NL9001176A - Inrichting die is aan te sluiten op het elektrisch systeem van een transportmiddel. - Google Patents

Description

Inrichting die is aan te sluiten op het elektrisch systeem van een transportmiddel.

Ook bij daglicht gaan steeds meer automobilisten ertoe over hun lichten aan te schakelen, teneinde beter zichtbaar te zijn en zodoende de kans op ongelukken te doen verminderen. Hierbij dient te worden voorkomen dat de verlichting aangeschakeld blijft na het verlaten van het voertuig, daar na enige tijd starten van het transportmiddel onmogelijk wordt.

De onderhavige uitvinding verschaft een inrichting volgens conclusie 1, die in een bestaand transportmiddel kan worden opgenomen, opdat een elektrisch vermogen afnemend apparaat zodat de lichten na het starten van de motor automatisch worden aangeschakeld en bij het verbreken van de verbinding tussen de hoofdspanningsbron en de inrichting, bijvoorbeeld via een zogeheten contactslot automatisch worden uitgeschakeld.

Voorts verschaft de onderhavige uitvinding een inrichting volgens conclusie 2, waarmee de verlichting automatisch wordt uitgeschakeld, wanneer de spanning van de hoofdvoedingsspanningsbron onder een in te stellen referentiewaarde daalt, zodat alvorens de hoofdvoedingsspanningsbron in ongerede raakt, bijvoorbeeld doordat de middelen voor het opladen daarvan zijn uitgevallen, het voertuig nog in staat zal zijn een werkplaats of garage te bereiken.

Verdere voordelen, kenmerken en details van de onderhavige uitvinding zullen duidelijk worden aan de hand van een beschrijving van de voorkeursuitvoeringsvorm daarvan met referentie aan een tekening waarin tonen: fig. 1 een perspectivisch aanzicht van een richting volgens onderhavige uitvinding; en fig. 2 een schakelschema van de uitvoeringsvorm uit fig. 1.

De inrichting 1 volgens de onderhavige uitvinding is opgenomen in een huis 2 dat nabij de koplampen of onder het dashbord van een automobiel met behulp van een of meer beugels 3 is vast te zetten. In de kast 2 is een opening 4 opgenomen voorzien van aansluitcontacten 5 waarop een steker van bekende soort kan worden aangesloten, die op zijn beurt met het elektrisch systeem van een automobiel is gekoppeld.

De inrichting 1 (fig. 2) is via leiding 6 op een spanningsbron Vac aangesloten via een schakelaar SI, bij voorkeur het contactslot van de automobiel. Vac heeft bij normaal gebruik een waarde van 12 (of 24 of 6) Volt. De inrichting 1 omvat een spanningsbron Vref, die bij voorkeur een instelbare spanningswaarde afgeeft, bijvoorbeeld 8 Volt en die op bekende wijze gestabiliseerd is uitgevoerd. De spanningsbron Vf is op niet getoonde wijze eveneens aangesloten op de hoofdspanningsbron Vac. In een inrichting is voorts een spannings-deler, bestaande uit weerstanden Ri en R2 opgenomen waarbij R2 via een condensator C is ontkoppeld voor stoorspanningen. Op een comparator 7 gevormd door een versterker 8 en een te-rugkoppelweerstand R3 zijn de door weerstanden Rx en R2 gedeelde spanning van Vac en de ingestelde referentiespanning Vref aangesloten. Op de uitgang van de versterker acht is een weerstand R4, een dyode Df en een transistor T aangesloten. Tussen de emitter en de collector van de transistor is een dyode D2 aangesloten. Op de collector van de transistor T is een schakelelement SE in de vorm van een relais R aangesloten. Op de bekrachtigingswikkeling van het relais R is de gloeidraad van het groot licht HL aangesloten. Op een van de schakelcontacten van het relais R is de gloeidraad van het dimlicht L aangesloten.

De werking van de in fig. 1 en 2 getoonde voorkeursuitvoeringsvorm is als volgt. Bij het verdraaien van de contactsleutel, dat wil zeggen het sluiten van schakelaar van Sx stijgt zodra de motor loopt en het opladen in voldoende mate plaatsvindt, de spanning van de accumulator Vac en krijgt de uitgang van de versterker 8 een lage waarde, waardoor het relais R wordt bekrachtigd en een dimlicht L van de automobiel wordt aangeschakeld. Bij voorkeur wordt tegelijkertijd de dashbordverlichting en de achterlichten aangeschakeld. Op eenzelfde wijze wordt bij het verbreken van het contact via schakelaar Si een verlichting uitgeschakeld. Bij de getoonde voorkeursuitvoeringsvorm wordt bij inschakeling van groot licht HL via de schakelaar S2 zoals die op gebruikelijke wijze in de automobiel is opgenomen, de bekrachtiging van het relais R opgeheven, opdat het dimlicht L bij inschakeling van groot licht HL wordt uitgeschakeld. Opdat de dashbord-verlichting en de achterlichten niet eveneens worden uitgeschakeld, worden deze bij voorkeur bekrachtigd via een tweede, niet getoond schakelelement dat parallel op dezelfde wijze vanuit de comparator 7 wordt aangestuurd.

Indien de spanningswaarde van Vac daalt, toont onder een door Vref en de weerstanden Ri en R2 bepaalde waarde daalt, krijgt de uitgang van versterker 8 een hoge waarde, waardoor de transistor T niet geleidend wordt en het dimlicht L wordt uitgeschakeld. De automobilist dient nu een garage te bezoeken, maar wordt daartoe op eigen kracht in staat gesteld, doordat de accumulatorspanning nog enige tijd voldoende hoog zal zijn om de motor normaal te doen functioneren.

Doordat de comparator 7 voorzien is van terugkoppel-weerstand R3 wordt voorkomen dat het relais R wederom wordt bekrachtigd nadat de accuspanning tot rond Vref is gedaald, daar door middel van weerstand R3 spanning op de + ingang van de versterker 8 eveneens daalt.

Claims (6)

1. inrichting die is aan te sluiten op het van een hoofdspanningsbron voorzien elektrisch systeem van een transportmiddel, omvattende: - een huis, - aansluitmiddelen opgenomen in het huis, die op het elektrisch systeem aansluitbaar zijn; en - bekrachtigingsmiddelen voor bekrachtiging van een, elektrisch vermogen afnemend, apparaat zolang het elektrisch systeem is ingeschakeld.

2. Inrichting die is aan te sluiten op het electrische systeem van een transportmiddel, omvattende: - middelen voor het vanaf een hoofdspanningsbron afleiden van een referentiespanning; - een spanningsdeler voor het delen van de van de hoofdspanningsbron afkomstige hoofdspanning; - een comparator voor het vergelijken van de referentiespanning en de gedeelde hoofdspanning; en - schakelmiddelen voor het ingeschakeld houden van een elektrisch vermogen afnemend apparaat zolang de referentiespanning lager is dan de gedeelde hoofdspanning.

3. Inrichting volgens conclusie 1, waarbij het transportmiddel een automobiel is, het elektrisch vermogen afnemende apparaat verlichting daarvan omvat, en waarbij de inrichting wordt omgeven door een huis voorzien van een stekeraansluiting, voor het in het elektrisch systeem van de automobiel opnemen van de inrichting.

4. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, waarbij de schakelmiddelen een relais omvatten.

5. Inrichting volgens conclusie 1, 2 of 3, waarbij op de schakelmiddelen een tweede vermogen af nemend apparaat is aangesloten, dat het eerste vermogen afnemend apparaat uitschakelt, bij inschakeling van het tweede apparaat.

6. Inrichting volgens conclusie 4, waarbij het tweede apparaat een koplamp van een automobiel omvat.