NL8902889A - Inrichting voor het verdelen van een stromend vloeistof-gasmengsel in verscheidene deelstromen. - Google Patents

Description

Inrichting voor het verdelen van een stromend vloeistof-gasmengsel inverscheidene deelstromen.

(Afsplitsing van Nederlandse octrooiaanvrage 7807424).

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een inrichting voorhet verdelen van een stromend vloeistof-gasmengsel in verscheidenedeelstromen met bepaalde verhouding van vloeistofgasmassastropm, met eenafscheider met tenminste een toevoerleiding voor het mengsel alsmedetenminste twee in het bovengebied van de afscheider uitmondende afvoer-leidingen voor gasdeelstromen en tenminste een in het vloeistofgebiedvan de afscheider gelegen toevoer voor de vloeistofdeelstroom naarsteeds een gasdeelstroom voerende leiding.

Een inrichting van dit soort is uit FR-A-1341536 bekend. Daarbijvormt het verwezenlijken van zo nauwkeurig mogelijk gedefinëerd deel¬stromen moeilijkheden, omdat vooral bij turbulente stromingsomstandig-heden een in verregaande mate willekeurige belasting van de in de af-voerleidingen aangebrachte doorlaatopeningen met vloeistof en gasplaatsvindt, zodat de beoogde naukweurige verdeling van gas en vloeistofniet plaats kan vinden.

Het is doel van de onderhavig uitvinding dit nadeel te vermijden.Dit doel wordt bij een hierboven beschreven inrichting verwezenlijktdoordat het mengsel via een zich bij voorkeur centrisch door de beneden¬wend van de afscheider en tenminste tot de halve hoogte van de afschei¬der uitstrekkende buisstomp toegevoerd is, waarin een werveling-opwek-kende inrichting aanwezig is, dat in het gebied van de monding van debuisstomp een ten opzichte van de bovenwand op afstand liggende dwars-wand voor het radiaal omsturen van tenminste een deel van het toegevoer¬de mengsel aanwezig is, die bij het vrijlaten van een gasdoorlaatopeninghet vrije einde van de toevoerstomp gedeeltelijk bedekt en met de onder¬zijde daarvan een omstuurwand voor de vloeistof vormt. Het oppervlak vande dwarswand buigt de uit de inlaatpijpstroom afkomstige vloeistof af engas dat in het midden deze stroom verlaat gaat door de opening naarbuiten. Deze uitvoering wordt gekenmerkt door de betrouwbare werking enkan eveneens betrekkelijk eenvoudig en goedkoop vervaardigd worden.

Opgemerkt wordt dat uit US-A-3778980 een inrichting bekend is voorhet verwijderen van gesuspendeerde materie uit gassen met een dwarswandwaarlangs vloeistof afgevoerd wordt en een in de dwarswand aangebrachteopening die tegenover de inlaatstroom ligt waardoor gas afgevoerd moetworden. Omdat het hier een Inrichting betreft die betrekking heeft op een geheel ander gebied der techniek, zijn geen afvoerleidingen voorgasdeelstromen aanwezig en is de inrichting overigens volledigverschillend van die volgens de uitvinding uitgevoerd. Bij de inrichtingvolgens US-A-2196858 vindt de toevoer van het mengsel centraal vanonderen plaats en moeten de afzonderlijke stromingen afgevoerd wordenvia buizen die de toevoerleiding omgeven die door het deksel van het vatingebracht worden, zich tot in de nabijheid van de bodem uitstrekken enboven de benedenwend van een kogelkap openingen omvatten. De kogelkapdient voor het omsturen van het via de toevoerleiding binnentredende gasnaar beneden.

Volgens een van voordeel zijnde uitvoering strekken de gasafvoer¬buizen zich door de dwarswand naar boven in een tussen de bovenwand endwarswand gelegen bovenste gaskamer uit. Daarbij kan de bovenste gaska¬mer met de Onder de buiswand gelegen onderste gaskamer via tenminste eenzich bij de wand bevindende doorlaat verbonden zijn.

De uitvinding wordt hieronder nader aan de hand van een in de teke¬ning afgeheeld uitvoeringsvoorbeeld verduidelijkt.

In de tekening is een inlaatpijpstomp 32 afgebeeld voor het vloei-stof-damp mengsel in het midden geleid in een cilindrische afscheidings¬taak door de benedenwand daarvan. In de inlaatpijpstomp 32 is eenwerveling opwekkende inrichting 42 aangebracht en deze kan bijvoorbeeldspiraalvormig of schroeflangvormig zijn en heeft tot gevolg dat devloeistofcomponent van het mengsel tegen de wand van de pijp gedruktwordt, terwijl het gas door het centrale gebied van de pijp stroomt.Boven het einde van de inlaatpijpstomp 32 die bij voorkeur hoornvormigverwijd is, is een dwarswand 43 in de vorm van een ringvormige afbuig-ring met centrale opening aangebracht waardoorheen gas kan stromen enwaarvan de inwendige wand zich zover over het afvoereinde van de inlaat¬pijpstomp uitstrekt, dat de vloeistof door het geprofileerde onderopper-vlak 44 van de ring radiaal naar buiten wordt gedragen, terwijl de dampdoor de opening 48 stroomt en een bovenste gasverzamelkamer 45 kanbereiken.

Bij het verlaten van het geprofileerde onderoppervlak 44 stroomt devloeistof naar beneden in de vloeistoftoevoer 36. Gas meegenomen met devloeistofstroom wordt van de vloeistofstroom gescheiden door de scherpeafbuigingen bij het geprofileerde onderoppervlak van de dwarswand 43 enbereikt de bovenste gasverzamelkamer 45 vanaf de onderste gasverzamelka¬mer 46 via stroomdoorgangen 47 en het omtreksgebied van de dwarswand 43.De lange kanaaldelen 38 gaan in de bovenste gasverzamelkamer 45.

Behalve de vloeistofinlaten 40 gelegen in de vloeistofruimte worden bij voorkeur verdere inlaten, bijvoorbeeld 39 op verschillende hoogtelangs de lange kanaaldeelgedeelten aangebracht. De afmeting van dezeinlaten neemt bij voorkeur met toenemende hoogte toe om de invoervan vloeistof in de gedeeltelijk gasstroom, die van boven komt te ver¬beteren. Een smalle sleuf 41 die zich over een vooraf bepaalde hoogtevan het lange kanaaldeel 38 uitstrekt kan in plaats van deze boringengebruikt worden. De funktie en de samenwerking van de verschillendepeningen of van de zich in langsrichting uitstrekkende sleuf zijn zoda¬nig dat bij passende keuze van de hoogte en van de afmeting van dezeinlaat verwezenlijkt kan worden dat het vloeistofniveau in de afscheiderzichzelf instelt door praktisch elke gewenste maat in evenredigheid metde hoeveelheid of snelheid van de toevoer van het mengsel. Een wezenlijkvoordeel van deze maatregel is dat de constructieve hoogte van de af¬scheider klein gehouden kan worden, indien de inlaatmassastroming overeen breed bereik varieert.

De extra vloeistofinlaten betekenen bovendien dat bij geringe mas-sastromen het drukverlies voor de dampstroom in de lange kanaalgedeeltengereduceerd kan worden, omdat extra damp- of gasinlaten ontstaan wanneerdeze niet door de vloeistoftoevoer bedekt worden. Dit verbetert de be¬reikbaarheid van de verhouding tussen de gedeeltelijke massastromen vande vloeistof en gas. Een sleuf is eenvoudiger en economischer te ver¬vaardigen dan een aantal boringen.

Het zal deskundigen duidelijk zijn dat verdere modificaties aan deonderhavige inrichting aangebracht kunnen worden zonder buiten het kadervan de uitvinding te komen.

Claims (3)

1. Inrichting voor het verdelen van een stromend vloeistof-gasmeng-sel in verscheidene deelstromen met bepaalde verhouding van vloeistof-gasmassastroom, met een afscheider met tenminste een toevoerleiding voorhet mengsel alsmede tenminste twee in het bovengebied van de afscheideruitmondende afvoerleidingen voor gasdeelstromen en tenminste een in hetvloeistofgebied van de afscheider gelegen toevoer voor devloeistofdeelstroom naar steeds een gasdeelstroom voerende leiding, methet kenmerk, dat het mengsel via een zich bij voorkeur centrisch door debenedenwand van de afscheider (31) en tenminste tot de halve hoogte vande afscheider uitstrekkende buisstomp (32) toegevoerd is, waarin eenwerveling-opwekkende inrichting (42) aanwezig is, dat in het gebied vande monding van de buisstomp een ten opzichte van de bovenwand (34) opafstand liggende dwarswand (43) voor het radiaal omsturen van tenminsteeen deel van het toegevoerde mengsel aanwezig is, die bij het vrijlatenvan een gasdoorlaatopening (48) het vrije einde van de toevoerstomp (32)gedeeltelijk bedekt en met de onderzijde daarvan een omstuurwand (44)voor de vloeistof vormt.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de gas¬afvoerbuizen (38) zich door de dwarswand (43) naar boven in eentussenbovenwand (34) en dwarswand (43) gelegen bovenste gaskamer (45)uitstrekken.

3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat de bovenstegaskamer (45) via tenminste een zich bij de wandzijde bevindende door¬laat (47) met de onder de dwarswand (43) gelegen onderste gaskamer (46)verbonden is.