NL8901747A - Wagen met inklapbare poten. - Google Patents

Description

Wagen met inklapbare poten

De onderhavige uitvinding heeft betrekking op een wagen roetinklapbare poten waaraan telkens een schoor scharnierend verbonden is,en waarbij elke poot en bijbehorende schoor scharnierend en/of ver¬schuifbaar aangebracht zijn op het draaggestel van de wagen. Een derge¬lijke wagen is bekend uit US-A-3826528. De daarbij toegepaste schorenen één van de poten zijn daar verschuifbaar aangebracht op het draag¬gestel, en kunnen in bepaalde standen vergrendeld worden t.o.v. datdraaggestel. Het uitklappen resp. inklappen van de poten geschiedtonder invloed van de zwaartekracht. Dit betekent dat de wagen eerstopgetild moet worden wanneer de poten vanuit de ingeklapte stand uitge¬klapt moeten worden. Dit is een nogal omslachtige handelwijze, die metnogal grote inspanningen gepaard gaat.

Het uitklappen van de poten, bijvoorbeeld bij het uit delaadruimte van een voertuig bewegen van de wagen, geschiedt eveneensonder invloed van de zwaartekracht. De poten vallen dan min of meerongecontroleerd vrij naar beneden, zodat het niet goed mogelijk is deuitklapbeweging naar wens te regelen.

Doel van de uitvinding is daarom een wagen zoals hiervoorbeschreven te verschaffen waarbij de in- en uitklapbeweging van depoten beter geregeld kan worden. Dit doel wordt bereikt doordat elkepoot danwel de bijbehorende schoor verbonden is met een aandrijforgaanvoor het gedwongen in- resp. uitklappen van de poot. Het aandrijforgaankan op verschillende manieren zijn uitgevoerd, bijvoorbeeld als hand¬bediening of als een pneumatische, hydraulische of elektrische aan¬drijving.

Dankzij de koppeling van de poten (of schoren) met een aan-drijforgaan worden ongecontroleerde klapbewegingen van de poten ver¬meden. Indien de aandrijving zelfremmend is, is iedere andere bewegingdan door bediening van het aandrijforgaan onmogelijk. Indien het aan-drijforgaan niet zelfremmend is, treedt in ieder geval nog een zekerevertraging op in de klapbewegingen, die optreden onder invloed van dezwaartekracht.

Het is daarbij mogelijk dat de poot verschuifbaar, en deschoor scharnierbaar verbonden is aan het draaggestel, in welk geval deschoor gekoppeld is met het aandrijforgaan, of dat de poot scharnier¬baar, en de schoor verschuifbaar verbonden is aan het draaggestel, inwelk geval de schoor gekoppeld is met het aandrijforgaan.

Volgens weer een andere uitvoeringsvorm is voorzien dat poot en schoor scharnierend bevestigd zijn aan het gestel, dat de poot ge¬leed is waarbij het geledingsscharnier ligt tussen de pootscharnierver-bindingen met gestel en schoor, en dat een lineair aandrijforgaan ver¬bonden is met één der pootdelen nabij het geledingsscharnier. Door mid¬del van het lineaire aandrijforgaan kan de gelede poot vanuit de ge¬strekte stand overgebracht worden in de samengevouwen stand, en omge¬keerd.

Volgens een verdere uitvoeringsvorm kan ook voorzien zijn datpoot en schoor scharnierend bevestigd zijn aan het gestel, dat deschoor geleed is en dat een lineair aandrijforgaan verbonden is met éénder schoordelen nabij het geledingsscharnier.

Volgens een eerste mogelijkheid is de wagen zo uitgevoerd datde scharnieras van elke poot in langsrichting van de wagen verloopt,dat de bijbehorende schoor in langsrichting verschuifbaar aangebrachtis tussen de langszijden van het gestel, en door middel van een kogel-scharnier gekoppeld is aan de poot. De poten kunnen dan, bij ver¬schuiven van de schoor, in dwarsrichting van de wagen opgeklapt worden.Bij voorkeur wordt volgens een tweede mogelijkheid echter voorzien datelke scharnieras in dwarsrichting verloopt. Alle poten kunnen dan inlangsrichting opgeklapt worden.

De hiervoor genoemde lineaire aandrijforganen kunnen uitge-voerd zijn als schroefspil, trekkabel, ketting, of eventueel als hy¬draulische of pneumatische cilinder. Zij kunnen tegelijkertijd fungerenals blokkeerorgaan, teneinde de bijbehorende poot in uit- of ingeklaptestand te blokkeren.

Bij voorkeur echter wordt een apart voorziening getroffen omde poot in zijn eindstanden te dringen. Dit is vooral gewenst indienhet mechanisme bestaande uit poot en bijbehorende lineair aandrijf¬orgaan een dood punt bezit. Daartoe is volgens de uitvinding voorziendat elke poot voorzien is van een elastisch soepel trekorgaan, dat meteen eind bevestigd is aan de bovenkant van de poot, en met het andereeind aan de onderkant van de poot, en geleid is over een rol bevestigdaan het gestel liggend aan de zijde van de poot tegenover de scharnier-bevestiging van de schoor, zodanig dat in elke stand van de poot hettrekorgaan onder trekvoorspanning staat. De lengte van het traject vanhet soepele orgaan is variabel, en hangt af van de stand van de poot.

In de uiterste in- en uitgeklapte standen bezit die lengte telkens eenminimum; tussen de stand bezit hij een maximum. Gevolg daarvan is datdeze laatste stand labiel is, alle overige standen instabiel zijn, enslechts de in- en uitgeklapte stand stabiel zijn. De poot wordt dus steeds aangedrongen naar de dichtstbijliggende stabiele stand, zodathij steeds ofwel in de ingeklapte stand, danwel in de uitgeklapte standaangedrongen wordt.

Volgens een bijzondere uitvoeringsvorm is voorzien dat depoten bedienbaar zijn door een in langsrichting van de wagen verlopendemeeneemstang, welke samenwerkt met een de verschuifbare schoren danwelverschuifbare poten verbindende dwarsstang, welke dwarsstang geleid isin een aan het draaggestel bevestigde, zich in de langsrichting van dewagen uitstrekkende sleuf, en dat de meeneemstang voorzien is van eenaan één langszijde uitmondende uitsparing waarin de meeneemstang op¬neembaar is, dat de sleuf althans een schuin t.o.v. de langsrichtingvan de meeneemstang verlopend gedeelte bezit dat zich uitstrekt totbuiten de meeneemstang, zodanig dat de dwarsstang bij verschuiven vande meeneemstang tevens in- resp. uit de uitsparing verschuifbaar is.Hierbij zijn de poten in uitgeklapte stand danwel ingeklapte standdirekt vergrendeld, doordat de meeneemstang de dwarsstang gevangen kanhouden in het bijbehorende schuin verlopende eind. Indien daarbij voor¬zien is dat de sleuf een evenwijdig aan de langsrichting verlopend ge¬deelte bezit, alsmede aan weerszijden daarop aansluitende schuin t.o.v.de langsrichting verlopende gedeelten, en dat de dwarsstang verend aan¬gedrukt wordt naar de meeneemstang, en dat voor resp. achterpoten dan¬wel hun schoren bedienbaar zijn door één en dezelfde meeneemstang voor¬zien van twee uitsparingen, waarvan de een de voorpoten en de ander deachterpoten bedient, en dat de onderlinge afstand van de sleuven ten¬minste gelijk is aan de afstand van twee in dezelfde richting gekeerdeeinden van de sleuven, vermeerderd met de onderlinge afstand tussentwee tegengestelde gerichte einden van één en dezelfde sleuf, wordenbij het uitklappen eerst de achterpoten uitgeklapt, en pas daarna devoorpoten. Dit is belangrijk bij het uit een voertuig naar buitenbewegen van de wagen. Omgekeerd worden, bij het weer naar binnen be¬wegen van de wagen, eerst de voorpoten en pas daarna de achterpoten in-geklapt.

De wagen bezit bij voorkeur een stel bokwielen en een paarzwenkwielen. De bokwielen moeten echter zo uitgevoerd zijn dat zij iningeklapte stand van de poot, zo weinig mogelijk ruimte innemen. Daar¬toe bezit elk bokwiel een scharnierend aan de vork bevestigd scharnier-stuk, dat verend aangetrokken wordt naar een aan de poot bevestigdecirkelvormige schijf waarvan een omtreksgedeelte onrond is. Bij hetrijden met de wagen wordt het bokwiel nu in een vaste stand gehouden,dankzij de samenwerking van het scharnierstuk met het onronde omtreks- gedeelte. Bij het opklappen van de poten kunnen de bokwielen echtertoch verdraaid worden, indien daarop een voldoend grote torsiekrachtwordt uitgeoefend. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden doordat de vorkvoorzien is van een stuurstang met een evenwijdig aan de pootverlopend stuureind, en dat het gestel aan de onderzijde voorzien isvan een aanslagvlak zodanig dat bij inklappen van de poot het stuureindin samenwerking komt met het aanslagvlak voor het verdraaien van devork met wiel naar een stand evenwijdig aan de onderzijde van hetgestel.

Volgens een variant kan echter ook voorzien zijn dat op dede schijf een bij benadering een halve ring vormende hulpschijf schar¬nierend is aangebracht, welke hulpschijf een cirkelvormig omtreksdeelmet een straal gelijk aan die van de schijf bezit, welke hulpschijf aanéén zijde een scharnierpunt bezit en aan de andere zijde een aanslag¬vlak, verend aangedrukt gehouden wordt naar de poot en tegen die aan-drukking in naar buiten beweegbaar is zodanig dat het cirkelvormigeomtreksdeel van de hulpschijf de cirkelvormige omtrek van de schijfcompleteert. Het scharnierstuk rust nu ofwel tegen de schijf, zodat hetbokwiel geblokkeerd wordt wanneer dat een afgeplat deel van die schijfbereikt, danwel tegen de ring, in welk geval het bokwiel vrij draaibaaris over 360°. Dit laatste is de gewenste situatie bij het inklappen vande met een bokwiel uitgeruste poot.

De vrije verdraaibaarheid van het bokwiel kan bij het inklap¬pen van de poot automatisch verkregen worden wanneer aan de schoorstangvoorbij zijn scharnierbevestiging aan de poot een bedieningshefboom isvoorzien welke bedieningshefboom in uitgeklapte stand van de poot hetaanslagvlak van de hulpschijf tegen de verende aandrukking naar buitengedrukt houdt, en in ingeklapte stand van de poot los is van het aan¬slagvlak.

Vervolgens zal de uitvinding verder toegelicht worden aan dehand van enkele in de figuren weergegeven uitvoeringsvoorbeelden.

Figuren la en lb tonen een eerste variant van een opklapbare poot.

Figuur 2 toont een gedeeltelijk aanzicht in perspectief vande bediening van de poot volgens figuren la en lb.

Figuren 3a en 3b tonen een tweede variant waarvan een opklap¬bare poot.

Figuren 4a en 4b tonen een derde variant van de opklapbare poot.

Figuur 5 toont een opklapbare poot bevestigd aan een subge- stel.

Figuren 6a en 6b tonen een stabilisatiemechanisme voor eenopklapbare poot.

Figuren 7a en 7b tonen een vierde variant voor de opklapbare poot.

Figuren 8a en 8b tonen een bokwiel.

Figuur 9 toont een variant van een bokwiel.

Figuren 10a, 10b en 10c tonen een derde variant van een bok- wiol.

Figuur 11 toont een gedeeltelijk aanzicht in perspectief vande bediening voor alle poten.

Onder verwijzing naar de figuren la en lb is een opklapbarepoot 1 weergegeven, welke in figuur la geheel uitgeklapt is, en infiguur lb gedeeltelijk ingeklapt. De poot constructie 1 bevat een poot2 alsmede een door middel van scharnier 3 scharnierend daaraanverbonden schoor 4. Aan zijn bovenste eind zit poot 2 een rol 5,waarmee hij heen en weer verschuifbaar is in het aan het draaggestel 6bevestigde U-profiel 7. Schoor 4 is door middel van scharnier 8bevestigd aan draaggestel 6. Wanneer de bovenzijde van poot 5verschoven wordt, beweegt het uit poot 2, schoor 4 en U-profiel 7bestaande mechanisme naar de stand afgebeeld in figuur lb, waarbij wiel9 opgetild wordt van de grond.

Deze beweging van het bovenste eind van poot 2 met de daaraanbevestigde rol 5 wordt bewerkstelligd door de in figuur 2 weergegevenbedieningsinstallatie. Eet bovenste eind van de poot is daartoebevestigd aan een bedieningsstang 10. De niet getoonde, daarnaastliggende poot is eveneens bevestigd aan een bedieningsstang 10. Beidebedieningsstangen 10 komen samen bij een moer 11, die aandrijfbaar isdoor middel van de spil 12. De spil 12 is draaibaar bevestigd aan dedelen 13 van het draaggestel 6, waaraan ook de U-profielen 7 zijnbevestigd. Wanneer bij het eind 14, door middel van een zwengel of doormiddel van een elektromotor, de schroef spil 12 aangedreven wordt,verschuift de moer 11 in de gewenste richting waarbij hij via destangen 10 de poten op de rollen 5 verschuift in U-profielen. Daarbijkan de poot 2 opgeklapt worden naar de met onderbroken lijnenweergegeven stand. Natuurlijk kan de schroefspil vervangen worden dooreen pneumatische of hydraulische aandrijving. Ook is het mogelijk alsaandrijving een rondlopende ketting te gebruiken.

Vanzelfsprekend worden zowel de voorpoten alsmede deachterpoten op deze wijze bediend.

In de figuren 3a en 3b alsmede in de figuren 4a en 4b is eengelede pootconstructie 15 toegepast, bestaande uit pootdelen 16 en 17.Aan het scharnier 18 waarmee deze pootdelen 16, 17 aan elkaar verbondenzijn, is een lineaire actuator 19 gekoppeld, die met zijn andere eindbevestigd is op het gestel 6 van de wagen. Bij verlenging van deactuator 19 wordt de poot geknikt zoals afgebeeld in de figuren 3a en3b, waarna het uit pootdelen 16, 17, schoor 14 en gestel 6 bestaandemechanisme in de weergegeven stand opgeklapt kan worden. Bij verkortenvan de lineaire actuator 19 kan de poot 15 in de gestrekte standgebracht worden, waarbij de delen 16, 17 in eikaars verlengde liggen.

In deze stand wordt de actuator vastgezet, zodat de pootconstructie 1vergrendeld is.

Volgens de figuren 4a en 4b kan de pootconstructie ook optegengestelde wijze opgeklapt worden, waarbij het scharnierpunt 18 bijhet opklappen niet naar de schoor 4 toe bewogen wordt, zoals in defiguren 3a en 3b, doch daarvan af bewogen wordt. Ook hierbij wordt doorverkorten van de lineaire actuator 19 de poot in zijn gestrekte standgebracht.

In figuur 5 is de pootconstructie 1 bevestigd op een apartsubgestel 20. Dit subgestel bevat een geleiding, bijvoorbeeld in devorm van sleuf 21 waarin het bovenste eind van de poot met rol 5verschuifbaar is. Het subgestel 20 is verder zelf door middel vanrollen verrijdbaar aangebracht op een rail 23 op het wagengestel 6.Voordeel van deze constructie is dat wanneer de poot in opgeklapte toe¬stand met zijn wiel 9 ver uitsteekt achter het draaggestel 6, de gehelepoot met het subgestel naar voren geschoven kan worden totdat het wielvrijwel gelijk ligt met de achterzijde van het draaggestel 6.

Figuren 6a en 6b tonen verder een stabilisatie-inrichtingvoor een pootconstructie I bestaande uit een poot 2, een schoor 4 eneen U-geleidingsrail 7 waarin de zich aan de bovenzijde van de pootbevindende rol 5 verschuifbaar is. De stabilisatie-constructie bevateen soepel trekorgaan 24, bijvoorbeeld een kabel, die geleid is overeen rol 25 bevestigd aan het draaggestel 6, vervolgens verloopt naareen aan de onderzijde van de poot aangebrachte rol 26, naar bovengeleid is naar een rol 27 en vervolgens teruggeleid is en bevestigd aande as van rol 26. Rol 27 is verbonden aan de trekveer 28, die verderbevestigd is aan de as van rol 5. De afmetingen van de stabilisatie-constructie zijn zodanig gekozen dat in elke stand van de poot de trek-kabel 24 onder trekkracht staat. In de afgeheelde uitgeklapte stand infiguur 6a bezit de afstand van rol 5 via rol 25 naar rol 26 een minimum. De trekveer 28 tracht om deze afstand nog korter te maken,doch dit wordt verhinderd doordat de rol 5 aanligt tegen het eind vande sleuf 21 in de U-rail 7. De poot 2 wordt daardoor stabiel aangedruktin zijn uitgeklapte stand.

In figuur 6b daarentegen is de afstand van rol 5 via rol 25naar rol 26 maximaal. De veer 28 is daarbij ver uitgerekt. Dezetoestand is labiel; zodra de poot iets verder doorzwaait naar de inge¬klapte stand wordt de toestand van de pootconstructie labiel waardoorhij doorslaat naar ie uiterste ingeklapte stand. In deze ingeklaptestand bevindt de rol 25 zich naast de rol 26.

Een dergelijke constructie is bijzonder geschikt voor poot-constructies waarbij het bedieningsmechanisme een dood punt bezit,zodanig dat de poot niet volledig naar de ingeklapte stand verdrongenkan worden. Dankzij de getoonde stabilisatie-constructie kan dezevolledig ingeklapte stand nu toch bereikt worden.

In de in de figuren 7a en 7b afgeheelde variant zijn zowel depoot 27 alsmede de schoor 28 scharnierend bevestigd aan het draaggestel6, Schoor 28 is echter geleed, en aan het geledingsscharnier is destabilisatie-stang 29 bevestigd waarvan het andere eind verschuifbaaropgenomen is op draaggestel 6. Poot 27 kan daarbij zowel schuin alsverticaal geplaatst zijn. Bij voorkeur is de poot aan de achterzijdevan de wagen schuin geplaatst, zodanig dat hij in ingeklapte standweinig uitsteekt ten opzichte van de achterzijde van de wagen.

Zoals afgebeeld in figuur 7b kan de poot door verschuiven vanhet bovenste eind van de stabilisatie-stang 29 ingeklapt worden. Bijdeze verschuiving knikt de schoor 28 schaarvormig in, waardoor de poot27 naar de ingeklapte stand beweegt.

De wielen 9 van de wagen bestaan bij voorkeur aan de voor¬zijde uit bokwielen, en aan de achterzijde uit zwenkwielen. Daardoorkan de wagen gemakkelijk bestuurd worden. Het nadeel van bokwielen isechter dat zij in opgeklapte stand nog ver uitsteken t.o.v. de onder¬zijde van de wagen. Het is daarom wenselijk dat zij in ingeklapte toe¬stand van de poot gedraaid kunnen worden, zodanig dat zij evenwijdigaan het draaggestel komen te liggen. Daartoe is de constructie volgensde figuren 8a en 8b voorzien. Het bokwiel is bevestigd aan de onder¬zijde van de poot 2, door middel van vork 30. Aan de poot is verder eenschijf 31 bevestigd, waarvan het omtreksdeel 32 onrond, bijvoorbeeldafgeplat is. Het omtreksdeel kan als alternatief echter ook een uit¬steeksel bezitten, dat met een bepaalde belasting in en uit een uit¬sparing geklikt kan worden. Aan de vork 30 is verder het scharnierstuk 33 verbonden. Dit scharnierstuk 33 wordt door de veren 34 veerkrachtigaangehouden tegen de plaat 31. Zodra het scharnierstuk 33 ligt tegen¬over het afgeplatte deel 32 van de plaat 31, wordt het bokwiel vastge¬houden in die draaistand. Bij een bepaald moment echter kan het bokwieltoch weer uit die stand verdraaid worden, waarbij dan de veren 34 uit¬gerekt worden.

In figuur 9 is weergegeven hoe een dergelijk bokwiel bij hetnaderen van de bodem van het draaggestel 6 verdraaid kan worden. Daar¬toe is op de bodem een gesleufd profiel 35 aangebracht, dat samenwerktmet een aan de vork 30 bevestigde stuurstang 36. Aan zijn eind bezit destuurstang 36 een evenwijdig aan de poot 2 verlopend stuureind 37. Ditstuureind komt, wanneer de poot 2 met het wiel 9 in de buurt komt vanhet orgaan 35, in de sleuf 38 daarvan terecht. Bij het voortzetten vande beweging schuift het stuureind 37 de sleuf 38 in, zodanig dat hetwiel terecht komt in de met onderbroken lijnen weergegeven stand. Indeze stand verloopt hij evenwijdig aan de bodem van het draaggestel 6,zodat hij minder ver uitsteekt dan in niet verdraaide stand.

De variant volgens de figuren 10a, b, c toont hoe de bij 32afgeplatte schijf 31 omgevormd kan worden tot een volledig rondeschijf. Daartoe is op schijf 31 de halve ringvormige hulpschijf 39scharnierend gemonteerd bij 40. Tegenover het scharnierpunt 40 bezitdeze hulpschijf een aanslagvlak 41, waarmee hij, tegen de aandrukkingvan de niet getoonde vering, naar de positie afgebeeld in figuur 10bgedrongen kan worden. In die positie completeert de hulpschijf 39 deschijf 31, zodat een volledig cirkelvormige omtrek wordt verkregen.Zoals afgebeeld in figuur 10c kan deze aandrukkende werking uitgeoefendworden door schoor 4 bevestigd aan poot 2. In uitgeklapte stand is dehoek van schoor 4 ten opzichte van poot 2 maximaal, zodanig dat de ver¬lenging 42 van poot 4 aandrukt tegen het aanslagvlak 41, op die wijzewordt in figuur 10b afgebeelde situatie verzekerd. Het scharnierstuk 33rust nu tegen de cirkelvormige omtrek gevormd door schijf 31 en hulp¬schijf 39. Daardoor kan de vork 30 vrij draaien, over 360°.

In figuur 11 tenslotte is een mechanisme afgebeeld waarmee,met behulp van één schroefspil 12, achtereenvolgens de voorpoten 43 endaarna de achterpoten 44 van de wagen opgeklapt kunnen worden. Deschroefspil is daartoe verbonden aan een meeneemstang 45, die ver¬schuifbaar geleid is in een aan het draaggestel 6 vast verbondenschuifgeleiding 46. De meeneemstang 46 is voorzien van twee uitspa¬ringen 47, waarvan slechts die van de achterpoten 44 zichtbaar is. Inuitsparing 47 is de dwarsstang 48 opneembaar, welke dwarsstang de be- dieningsarmen 10, verbonden aan het boveneind van de poten 44 resp. 43,onderling verbindt. Met betrekking tot de voorpoten bevindt de dwars-stang 48 zich juist onder de bijbehorende, niet zichtbare uitsparing47. De dwarsstangen 48 zijn verder opgenomen in sleufplaten 49 terweerszijden van de meeneemstang 45. Deze sleufplaten bezitten een sleufmet een horizontaal deel alsmede aan de einden schuin naar beneden ver¬lopende delen. Met betrekking tot de voorpoten 43 bevindt de dwarsstang48 zich juist onder de uitsparing 47. Door middel van een niet getoondeverend aangedrukte plaat wordt de dwarsstang 48 voortdurend omhooggedrukt, zodanig dat bij het in de tekening naar links verschuiven vande meeneemstang 45 de dwarsstang 48 in de uitsparing 47 komt, en ver¬volgens meegenomen wordt door het horizontale deel van de sleuf. Daar¬bij worden de voorpoten 43 opgeklapt. Uiteindelijk komt de dwarsstang48 terecht in het weer schuin naar beneden verlopend gedeelte van desleuf, waardoor hij uit de uitsparing 47 beweegt en loskomt van demeeneemstang 45. Door de onderzijde van de meeneemstang 45 wordt dezedwarsstang 48 nu vastgehouden in het naar benedengerichte deel van de sleuf, zodat de voorpoten 43 in een ingeklaptestand geblokkeerd zijn. Bij deze beweging is vervolgens de uitsparing47 aan de achterzijde van de meeneemstang nabij de achterpoten 44 bovende bijbehorende dwarsstang 48 komen te liggen. Op analoge wijze als devoorpoten worden nu de achterpoten 44 ingeklapt, en in hun ingeklaptestand vergrendeld. Voordeel van deze uitvoering is dat met een enkeleaandrijving zowel voorpoten alsmede achterpoten in de gewenste volgordeingeklapt kunnen worden. Natuurlijk geschiedt het uitklappen in deomgekeerde volgorde, d.w.z. dat eerst de achterpoten 44 uitgeklaptworden, en pas daarna de voorpoten 43.

Claims (23)

1. Wagen met inklapbare poten waaraan telkens een schoorscharnierend verbonden is, en waarbij elke poot en bijbehorende schoorscharnierend en/of verschuifbaar aangebracht zijn op het draaggestelvan de wagen, met het kenmerk, dat elke poot danwel de bijbehorendeschoor verbonden is met een aandrijforgaan voor het gedwongen in- resp.uitklappen van de poot.

2. Wagen volgens conclusie 1 waarbij de poot verschuifbaar,en de schoor scharnierbaar verbonden is aan het draaggestel, met hetkenmerk, dat de poot gekoppeld is met het aandrijforgaan.

3. Wagen volgens conclusie 1 waarbij de poot scharnierbaar,en de schoor verschuifbaar verbonden is aan het draaggestel, met hetkenmerk, dat de schoor gekoppeld is met het aandrijforgaan.

4. Wagen volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat poot enschoor scharnierend bevestigd zijn aan het gestel, dat de poot geleedis waarbij het geledingsscharnier ligt tussen de pootscharnierverbindingen met gestel en schoor, en dat een lineairaandrijforgaan verbonden is met één der pootdelen nabij hetgeledingsscharnier.

5. Wagen volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat poot enschoor scharnierend bevestigd zijn aan het gestel, dat de schoor geleedis en dat een lineair aandrijforgaan verbonden is met één derschoordelen nabij het geledingsscharnier.

6. Wagen volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat descharnieras van elke poot in langsrichting van de wagen verloopt, datde bijbehorende schoor in langsrichting verschuifbaar aangebracht istussen de langszijden van het gestel, en door middel van eenkogelscharnier gekoppeld is aan de poot.

7. Wagen volgens één der conclusies 1 t/m 5, met het kenmerk,dat elke scharnieras in dwarsrichting verloopt.

8. Wagen volgens conclusie 5 en 7, met het kenmerk, dat aanéén der schoordelen nabij het geledingsscharnier een stang met zijn eneeind scharnierend bevestigd is, welke stang met zijn andere eindverschuifbaar opgenomen is op het gestel en gekoppeld is met hetlineaire aandrijforgaan.

9. Wagen volgens conclusie 2 en 7, met het kenmerk, dat elkepoot voorzien is van een elastisch soepel trekorgaan, dat met een eindbevestigd is aan de bovenkant van de poot, en met het andere eind aande onderkant van de poot, en geleid is over een rol bevestigd aan het gestel liggend aan de zijde van de poot tegenover descharnierbevestiging van de schoor.

10. Wagen volgens conclusie 9, met het kenmerk, dat in deingeklapte toestand van de poot de rol ligt naast het bevestigingspuntvan het trekorgaan aan de onderkant van de poot.

11. Wagen volgens conclusie 9 of 10, met het kenmerk, dat hettrekorgaan aan de onderkant van de poot omgeleid is over een rol, enmet zijn omgeleide eind bevestigd is aan een in het verlengde daarvanverlopende trekveer die zelf bevestigd is aan een hoger gelegen deelvan de poot.

12. Wagen volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat hettrekorgaan nogmaals omgeleid is rond een aan de veer bevestigde rol, endat het nogmaals omgeleide eind bevestigd is aan een lager gelegen deelvan de poot.

13. Wagen volgens één van de conclusies, met het kenmerk, dathet aandrijforgaan een lineaire actuator is, zoals een schroefspil,draaibaar opgehangen aan het draaggestel, en samenwerkend met een aande poten gekoppelde moer.

14. Wagen volgens één van de voorgaande conclusies, met hetkenmerk, dat de poten bedienbaar zijn door een in langsrichting van dewagen verlopende meeneemstang, welke samenwerkt met een deverschuifbare schoren danwel verschuifbare poten verbindende dwarsstang,welke dwarsstang geleid is in een aan het draaggestel bevestigde, zichin de langsrichting van de wagen uitstrekkende sleuf.

15. Wagen volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat demeeneemstang voorzien is van een aan één langszijde uitmondendeuitsparing waarin de dwarsstang opneembaar is, dat de sleuf althans eenschuin t.o.v. de langsrichting van de meeneemstang verlopend gedeeltebezit dat zich uitstrekt tot buiten de meeneemstang, zodanig dat dedwarsstang bij verschuiven van de meeneemstang tevens in- resp. uit deuitsparing verschuifbaar is.

16. Wagen volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de sleufeen evenwijdig aan de langsrichting verlopend gedeelte bezit, alsmedeaan weerszijden daarop aansluitende tegengesteld schuin t.o.v. delangsrichting verlopende gedeelten, en dat de dwarsstang verendaangedrukt wordt naar de meeneemstang.

17. Wagen volgens conclusie 16, met het kenmerk, dat voor-resp. achterpoten danwel hun schoren bedienbaar zijn door één endezelfde meeneemstang voorzien van twee uitsparingen, waarvan de een devoorpoten en de ander de achterpoten bedient.

18. Wagen volgens conclusie 17, met het kenmerk, dat deonderlinge afstand van de uitsparingen tenminste gelijk is aan deonderlinge afstand van twee in dezelfde richting gekeerde einden van desleuven, vermeerderd met de onderlinge afstand tussen tweetegengestelde gerichte einden van één en dezelfde sleuf.

19. Wagen volgens één der voorgaande conclusies, waarbij éénpaar poten voorzien is van in een vork opgenomen bokwielen, met hetkenmerk, dat elk bokwiel een scharnierend aan de vork bevestigdscharnierstuk bezit, dat verend aangetrokken wordt naar een aan depoot bevestigde cirkelvormige schijf waarvan een omtreksgedeelteonrond, bijvoorbeeld afgeplat is.

20. Wagen volgens conclusie 19, met het kenmerk, dat de vorkvoorzien is van een stuurstang met een evenwijdig aan de poot verlopendstuureind, en dat het gestel aan de onderzijde voorzien is van eenaanslagvlak zodanig dat bij inklappen van de poot het stuureind insamenwerking komt met het aanslagvlak voor het verdraaien van de vorkmet wiel naar een stand evenwijdig aan de onderzijde van het gestel.

21. Wagen volgens conclusie 2Q, met het kenmerk, dattegenover het aanslagvlak zich een contravlak bevindt, welke beidevlakken een sleuf vormen en zich op een afstand van elkaar bevinden diein wezen overeenkomt met de dikte van het stuureind welke sleufuitmondt in een schuin van het gestel afgerichte invoeropening die inhet verticale langsvlak ligt dat samenvalt met het stuureind.

22. Wagen volgens conclusie 19, 20 of 21, met het kenmerk,dat op de schijf een bij benadering een halve ring vormende hulpschijfscharnierend is aangebracht, welke hulpschijf een cirkelvormigomtreksdeel met een straal gelijk aan die van de schijf bezit, welkehulpschijf aan een zijde een scharnierpunt bezit en aan de andere zijdeeen aanslagvlak, verend aangedrukt gehouden wordt naar de poot en tegendie aandrukking in naar buiten beweegbaar is zodanig dat hetcirkelvormige omtreksdeel van de hulpschijf de cirkelvormige omtrek vande schijf completeert.

23. Wagen volgens conclusie 22, met het kenmerk, dat aan deschoorstang voorbij zijn scharnierbevestiging aan de poot eenbedieningshefboom in uitgeklapte stand van de poot het aanslagvlak vande hulpschijf tegen de verende aandrukking naar buiten gedrukt houdt,en in ingeklapte stand van de poot los is van het aanslagvlak.