NL8901232A - Inrichting voor het inbrengen van mest. - Google Patents

Description

Korte Aanduiding: Inrichting voor het inbrengen van mest.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het inbrengen van mest in de grond voorzien van een aantal,gezien in de beoogde voort-bewegingsrichting van de inrichting tijdens bedrijf naast elkaar gelegen snijorganen met behulp waarvan tijdens vooruitbeweging van de inrichting insnijdingen in de grond kunnen worden gemaakt en van injectieorganen, die zijn voorzien van tijdens bedrijf achter de snijorganen in de insnijdingen bewegende uitmondingen en die zijn aangesloten op een toe-voermechanisme voor het toevoeren van mest.

Bij bekende inrichtingen van deze soort zijn de injectieorganen aangesloten op een centrale afvoer van het toevoermechanisme. In de praktijk is gebleken/dat hierbij geen gelijkmatige verdeling van de toegevoerde mest over de verschillende injectieorganen kan worden bewerkstelligd.

Met de uitvinding wordt dan ook beoogd een inrichting van bovengenoemde soort te verkrijgen,waarbij aan dit nadeel van de bekende inrichtingen kan worden tegemoet gekomen.

Volgens de uitvinding kan dit worden bereikt doordat het toevoermechanisme is voorzien van mestverplaatsingsorganen,die ieder per tijdseenheid een bepaalde hoeveelheid mest verplaatsen en die met bepaalde injectieorganen in verbinding staan.

Door toepassing van de constructie volgens de uitvinding kan op eenvoudige wijze een gelijkmatige verdeling van de mest in de bodem worden bewerkstelligd.

De uitvinding zal hieronder nader worden uiteengezet aan de hand van een schematisch in bijgaande figuren weergegeven uitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding.

Fig.1 toont schematisch de opstelling van verschillende onderdelen van de inrichting volgens de uitvinding.

Fig. 2 toont een zijaanzicht op een door een snijwiel gevormd snij-orgaan en een daarachter opgesteld injectieorgaan.

Fig. 3 toont een zijaanzicht op fig.2.

Fig. 4 toont in perspectief een tweetal met elkaar gekoppelde snijorganen,welke samenwerken met een tweetal op de wijze volgens fig.3 naast elkaar opgestelde injectieorganen.

Fig. 5 toont schematisch een verkleiningsmechanisme voor in de mest aanwezige grove bestanddelen.

Fig. 6 toont schematisch een mechanisme voor het verwijderen van zware bestanddelen uit de mest.

Zoals schematisch in de figuren is weergegeven omvat de inrichting een aandrijfbron 1,bijvoorbeeld in de vorm van een hydromotor. Met de uitgaande as 2 van de aandrijfbron is met behulp van een koppeling 3 een as 4 gekoppeld welke zich uitstrekt door een huis 5.

Op dit huis 5 is een aansluitstomp 6 aangebracht via welke te verwerken mest in het huis 5 kan worden toegevoerd.

In het gezien in fig.1 linker gedeelte van het huis 5,waarop de stomp 6 is aangesloten zijn aan de as 4 een aantal schraaporganen 7 bevestigd. Deze schraaporganen strekken zich uit door sleuven 8,die zijn aangebracht in een gebogen schot 9,dat de as 4 omgeeft en waarvan de uiteinden zijn bevestigd aan een wand van het huis 5.

De mest, die via de stomp 6 in het Linker gedeelte van het huis 5 wordt toegevoerd moet door de sleuven 8 in de plaat 9 bewegen om verder te kunnen stromen naar het gezien in fig.1 rechts gelegen gedeelte van het huis 5,zoals is aangeduid met behulp van de pijl A. Daarbij zijn de sleuven 8 zodanig bemeten,dat delen met een afmeting groter dan 12 mm worden tegengehouden. De tijdens bedrijf roterende schrapers 7 zullen grotere delen fijnmalen,zodat deze zonder problemen door de hierna te omschrijven pomp kunnen worden verpompt.

In het gezien in fig.1 rechter gedeelte van het huis 5 is het in fig.6 schematisch weergegeven scheidingsmechanisme opgesteld. Dit schei-dingsmechanisme omvat een aantal aan de as 4 bevestigde althans in hoofdzaak radiaal verLopende schoepen 10,die tijdens bedrijf zullen ronddraaien door de toegevoerde mest. Zoals verder in de fig.6 is weergegeven is het van schoepen 10 voorziene asdeel 4 omgeven door een gebogen wand 11,welke de begrenzingswand van een soort slakkenhuis vormt, dat de door de as 4 en de schoepen 10 gevormde waaier omgeeft.

De uiteinden van de wand 11 zijn bevestigd aan de bodem van het huis 5,terwijl tussen deze uiteinden van de wand 11 aan de bodem van het huis 5 een zich omhoog uitstrekkend en evenwijdig aan de hartlijn van de as 4 verlopend schot 12 is bevestigd.

Zwaardere bestanddelen,zoals bijvoorbeeld eventueel in de toegevoerde mest aanwezige bouten ,moeren,stenen of dergelijk afval zullen door de schoepen 10 worden gegrepen en zoals aangeduid met behulp van de pijl B worden geslingerd in de ruimte,die gezien in fig.6 is gelegen tussen het zich omhoog uitstrekkende schot 12 en het rechter onderste gedeelte van de gebogen wand 11. Deze ruimte wordt aan de onderzijde begrensd door een verwijderbaar gedeelte 13 van de bodem van het huis 5, zodat op gezette tijd dergelijk afvalmateriaal uit het huis 5 kan worden verwijderd door afnemen van het losneembare bodemdeel 13.

De zo voorbehandelde mest wordt vervolgens vanuit het huis 5 via een leiding 14 toegevoerd aan een pomp 15. De aandrijfas 16 van deze pomp is via een koppeling 17 verbonden met het gezien in fig.1 rechter uiteinde van de as 4,dat buiten het huis 5 uitsteekt.

De pomp 14 vormt een toevoermechanisme voor de mest,dat is voorzien van een aantal mestverplaatsingsorganen,die ieder per tijdseenheid een bepaalde hoeveelheid mest verplaatsen. Een dergelijke pomp is bij voorkeur van de uitvoering zoals bijvoorbeeld beschreven in de Europese octrooiaanvrage 0170039. Met behulp van een dergelijke pomp kan de aan de pomp toegevoerde mest verder worden getransporteerd in een aantal althans in hoofdzaak gelijke deelstromen. Zoals schematisch in fig.1 met behulp van pijlen C is aangeduid wordt in het weergegeven uitvoerings-voorbeeld gebruik gemaakt van een pomp,die de via de leiding 14 toegevoerde mest in een achttal deelstromen toevoert aan op de afvoerzijde van de pomp aangesloten leidingen 18.

Ieder van deze leidingen is aangesloten op een vat 19 in het bovenste gedeelte waarvan tijdens bedrijf een luchtbuffer wordt gehandhaafd.

In het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld zijn op ieder vat 19 met behulp van een verbindingsleiding 20 een tweetal injectieorganen 21 en 22 aangesloten. Dit betekent dus dat bij het weergegeven uitvoeringsvoorbeeld op de pomp 15 in totaal zestien injectieorganen zullen zijn aangesloten,die gezien in de beoogde voortbewegingsrichting van de inrichting tijdens bedrijf volgens de pijl D (fig.2) naast elkaar zullen zijn gelegen.

Gezien in de voortbewegingsrichting is daarbij voor ieder injectie- orgaan 21,22 een snijorgaan 23 resp.24 in de vorm van een rond mes of zogenaamd kouter opgesteld.

Een tweetal messen 23 en 24 zijn onderling verbonden door een daartussen gelegen trommel 25 en bevestigd op een as 26,die op niet nader weergegeven wijze tijdens bedrijf in draaiing te brengen is.

Zoals in fig.2 is weergegeven zullen daarbij de messen tijdens de vooruitbewegingsrichting in de richting volgens pijl D insnijdingen 26 in de bodem maken. De diepte van deze insnijdingen wordt bepaald door het verschil in diameter tussen de trommel 25 en de ronde messen 23 en 24,daar de trommel 25 tijdens bedrijf over het bodemoppervlak afrolt, zoals duidelijk zal zijn uit fig.2.

De trommels 25 met de daaraan bevestigde messen 23 en 24 zijn daarbij bij voorkeur verend in hoogterichting bevestigd met het de diverse onderdelen van de hierboven beschreven inrichting dragende gestel,zodat de trommel 25 met de daaraan bevestigde messen 23 en 24 gemakkelijk eventuele bodemoneffenheden kan volgen,zonder daarbij ongewenste krachten op het gestel uit te oefenen.

Zoals verder uit fig.2 en 3 duidelijk zal zijn is daarbij het in-jectieorgaan zodanig uitgevoerd,dat de nabij het ondereinde van het injectieorgaan gelegen uitmonding op korte afstand boven de bodem van de doorhet voor het desbetreffende injectieorgaan uitlopende snijorgaan gevormde insnijding beweegt.Verder is ieder injectieorgaan nog voorzien van een voor de uitmonding uitlopend,uit slijtvast materiaal bestaande voet 27 ,die zorgt voor een goede geleiding van het uitstroomeinde van het injectieorgaan in de door het desbetreffende snijorgaan gesneden insnijding.

Tijdens bedrijf zullen met behulp van de pomp 15 per tijdseenheid althans nagenoeg gelijke hoeveelheden mest aan de verschillende vaten 19 worden toegevoerd.

De pomp zoals omschreven in het Europese octrooi 0170039 werkt stootsgewijs.Door toepassen van het vat 19 met daarin opgenomen luchtbuffer wordt echter toch een in hoofdzaak continue stroom van mest aan de met het desbetreffende vat 19 verbonden injectieorganen 21 en 22 verkregen.

Uiteraard zal het ook mogelijk zijn om een enkel injectieorgaan op ieder vat aan te sluiten,maar in de praktijk is gebleken,dat toch een voldoend gelijkmatige bemesting wordt verkregen bij aansluiting van twee injectieorganen op een vat.

De aan ieder vat 19 toegevoerde mest zal ,zoals hierboven reeds vermeld via de injectieorganen onder het bovenvlak van de grasmat of dergelijke in de grond worden ingebracht.

Zodoende wordt door toepassing van de inrichting volgens de uitvinding niet slechts een bijzonder gelijkmatige verdeling van de mest in op gewenste afstanden van elkaar gelegen sleuven in de grond ingébracht, maar tevens wordt hierdoor het optreden van stankoverlast vermeden,terwijl de mest ook nagenoeg niet met de lucht in contact zal komen,hetgeen het optreden van nadeling verzuringsverschijnselen vermijdt.

Het onder het bodemoppervlak inbrengen van de mest verhindert tevens verbranding van het gras of dergelijke bij zonnig weer,zoals zal optreden indien de mest over het bodemoppervlak wordt verspreid.

Het gestel van de inrichting is bij voorkeur voorzien van aankoppel-organen waarmede de inrichting kan worden gekoppeld met een mest bevattende tankwagen,welke via een leiding aan te sluiten is op de bovengenoemde stomp 6.

Claims (5)

1. Inrichting voor het inbrengen van mest in de grond voorzien van een aantal ,gezien in de beoogde voortbeuegingsrichting van de inrichting tijdens bedrijf naast elkaar gelegen snijorganen met behulp waarvan tijdens vooruitbeweging van de inrichting insnijdingen in de grond kunnen worden gemaakt en van injectieorganen,die zijn voorzien van tijdens bedrijf achter de snijorganen en in de insnijdingen bewegende uitmondingen,die zijn aangesloten op een toevoermechanisme voor het toevoeren van mest,met het kenmerk,dat het toevoermechanisme is voorzien van mest-verplaatsingsorganen,die ieder per tijdseenheid een bepaalde hoeveelheid mest verplaatsen en die met bepaalde injectieorganen in verbinding staan.

2. Inrichting volgens conclusie 1,met het kenmerk,dat het toevoermechanisme wordt gevormd door een pomp,voorzien van meerdere pomporganen, die de aan de pomp toegevoerde mest toevoeren aan afzonderlijke uitlaat-organen.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2,met het kenmerk,dat de injectieorganen zijn aangesloten op buffervaten waaraan de mest met behulp van het toevoermechanisme wordt toegevoerd en waarin een luchtkussen is opgesloten om pulserende bewegingen van de mest te dempen.

4. Inrichting volgens een der voorgaande conclusies,met het kenmerk, dat de inrichting is voorzien van een voor het toevoermechanisme geschakeld huis waarop een aansluiting is aangebracht voor de toevoer van mest en waarin een rooster is gelegen voorzien van sleuven waardoorheen schraaporganen draaien,een en ander zodanig,dat de toegevoerde mest via het rooster naar het toevoermechanisme moet stromen.

5. Inrichting volgens conclusie 4,met het kenmerk,dat in het huis een roterend van schoepen voorzien orgaan is opgesteld met behulp waarvan zich eventueel in de mest bevindende zwaardere voorwerpen uit de mest in een opvangruimte kunnen worden geslingerd.