NL8901053A - Verlichtingsarmatuur met in bodemplaat van bakvormige behuizing gevormde kopspiegel en werkwijze voor het vervaardigen ervan. - Google Patents

Description

Korte aanduiding: Verlichtingsarmatuur met in bodemplaat van bakvormige behuizing gevormde kopspiegel en werkwijze voor het vervaardigen ervan.

De uitvinding heeft betrekking op een verlich-tingsarmatuur, omvattende een bakvormige behuizing met een rechthoekige bodemplaat en met een eerste en tweede tweetal evenwijdige, met de bodemplaat verbonden, een rechthoekige verlichtingsopening bepalende zij-platen, ten minste één, op ten minste één positie aan de binnenkant van ten minste één van de zijplaten van het eerste tweetal bevestigbare lamphouder voor een in hoofdzaak langwerpige lichtbron en twee tussen een respectieve zijplaat van het tweede tweetal en de bodemplaat opgenomen zij reflectoren, en meer in het bijzonder op zo een verlichtingsarmatuur, waarbij de bodemplaat is voorzien van twee eindgedeelten, waarvan de tegenover de langs eerste verbindingslijnen met een respectieve zijplaat van het tweede tweetal verbonden zijden liggende zijden op tweede verbindingslijnen liggen, die evenwijdig met de zijplaten van het tweede tweetal zijn en op een kleinere afstand van de verlichtings- . opening liggen dan de eerste verbindingslijnen, en van een tussengedeel-te, waarvan tegenover elkaar gelegen zijden respectievelijk op de tweede verbindingslijnen liggen, alsmede op een werkwijze voor het vervaardigen van dergelijke verlichtingsarmaturen.

Verlichtingsarmaturen van de hiervoor genoemde soort zijn bekend. Een aparte kopspiegel is aan de bodemplaat bevestigd op een positie die overeenkomt met de plaats van de langwerpige lichtbron. Meer in het bijzonder is de kopspiegel, bijvoorbeeld met pop-nagels, bevestigd aan het oppervlak van het tussengedeelte van de bodemplaat dat naar de verlichtingsopening is gericht. Het tussengedeelte is vlak en ligt evenwijdig aan de verlichtingsopening. Elk eind-gedeelte van de bodemplaat bestaat uit een vlak gedeelte dat evenwijdig met de verlichtingsopening is, maar op een grotere afstand daarvan ligt, dan het tussengedeelte, en een vlak verbindingsgedeelte dat het vlakke gedeelte van het eindgedeelte met het tussengedeelte verbindt.

De door de genoemde verbindingsgedeelten van de eindgedeelten en het tussengedeelte gevormde verlaging in de bodemplaat dient enerzijds ter versteviging van de bodemplaat en anderzijds om resonantie van de bodem- plaat te voorkomen, wanneer daaraan een voorschakelapparaat is gemonteerd, met name aan het vlakke gedeelte van één van de eindgedeelten van de bodemplaat. Bovendien dient deze verlaging voor de bevestiging van zijreflec-toren en kopspiegel, de laatste aan het tussengedeelte ervan.

Een kopspiegel is een betrekkelijk duur onderdeel van een verlichtingsarmatuur, maar anderzijds zeer gewenst voor een nauwkeurige sturing van het licht en het omzetten van de lichtstroom van de lampachterzijde in nuttig bruikbaar licht.

De uitvinding beoogt te voorzien in een verlichtingsarmatuur, waarin geen aparte kopspiegel wordt gebruikt, maar de voordelen ervan in hoofdzaak toch worden verkregen.

De uitvinding voorziet hiertoe in een verlichtingsarmatuur van de het eerst in de aanhef genoemde soort, die het kenmerk heeft, dat een bij de plaats van de langwerpige lichtbron behorend gedeelte van de bodemplaat in de vorm van een kopspiegel is gevormd, alsmede in een verlichtingsarmatuur van de tweede in de aanhef genoemde soort, die het .kenmerk heeft, dat het tussengedeelte zo is gevormd, dat vanaf de tweede verbindingslijnen tot een aan deze tweede verbindingslijnen evenwijdige doorsnedelijn van het tussengedeelte de afstand van het naar de verlichtingsopening gerichte oppervlak van het tussengedeelte tot de verlichtingsopening over ten minste een eerste gedeeLte van het door een respectieve tweede verbindingslijn en de doorsnedelijn bepaalde traject groter wordt.

Gebleken is dat met één of meer in de bodemplaat van het verlichtingsarmatuur gevormde kopspiegels de lichtstroom van de achterzijde van de bijbehorende fluorescentie lampen voor meer dan 80% in nuttig bruikbaar licht wordt omgezet.

De profilering van het tussengedeelte is afhankelijk van de breedte en diepte van het verlichtingsarmatuur, de aansluiting en de vorm van de zij reflectoren en de verdere lichttechnische eisen, die op hun beurt weer afhankelijk kunnen zijn van de beschikbare inbouwdiepte in het plenum, de lichtpunthoogte, de onderlinge licht-armatuurafstand en de afstand tussen lichtarmatuur en bijvoorbeeld venster. Voorts kan een efficiënt gebruik van de lichtbron en een verhoogd armatuur- en verlichtingsrendement worden verkregen, zonder dat daarvoor een betrekkelijk dure kopspiegel nodig is.

Een werkwijze voor het vervaardigen van het ver-lichtingsarmatuur van de eerste genoemde soort heeft het kenmerk, dat de kopspiegelvorm met behulp van een stempel in de bodemplaat wordt gevormd.

Een werkwijze voor het vervaardigen van een ver-lichtingsarmatuur van de tweede genoemde soort heeft het kenmerk, dat de bodemplaat met behulp van een stempel wordt geconfigureerd.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van twee in de tekening weergegeven uitvoeringsvoorbeelden, in welke tekening: fig. 1 in dwarsdoorsnede in hoofdzaak de helft van een verlichtingsarmatuur volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding laat zien; en fig. 2 in dwarsdoorsnede een in hoofdzaak half verlich tingsarmatuur volgens een tweede uitvoeringsvorm van de onderhavige uitvinding laat zien.

Eerst zal worden verwezen naar fig. 1. In deze figuur is met het verwijzingscijfer _1_ een bakvormige behuizing van een schematisch in dwarsdoorsnede weergegeven verlichtingsarmatuurhelft volgens een eerste uitvoeringsvorm van de uitvinding aangegeven. De bakvormige behuizing _1_ heeft een rechthoekige bodemplaat 2, een eerste tweetal onderling en aan het blad, waarop fig. 1 is getekend, evenwijdige zijplaten, waarvan er één is aangegeven met het verwijzingscijfer 3, en een tweede tweetal evenwijdige zijplaten, waarvan er één is aangeduid met het verwijzingscijfer 4, welke vier zijplaten 3,3; 4,4 met de rv bodemplaat 2 zijn verbonden en een rechthoekige verlichtingsopening 5 bepalen. Elke zijplaat 4 van het tweede tweetal is langs een eerste verbindingslijn 6 verbonden met een eindgedeelte 21 van de bodemplaat 2, die voorts is voorzien van een tussengedeelte 22. Het eindgedeelte 21 en tussengedeelte 22 zijn met elkaar verbonden langs een tweede verbindingslijn 7. Natuurlijk zijn in het aanzicht in dwarsdoorsnede van fig. 1 van de eerste en tweede verbindingslijnen 6 en 7 slechts een punt getoond. Het eindgedeelte 21 bestaat weer uit een vlak gedeelte 210 en een vlak verbindingsgedeelte 211 dat het vlakke gedeelte 210 van het eindgedeelte 21 verbindt met het tussengedeelte 22. In fig. 1 is het verbindingsgedeelte 211 van het eindgedeelte 21 schuin getekend, maar dit kan ook evenwijdig met zijplaat 4 zijn. Ook kan het tussenge-deeLte 22 alleen door een verbindingsgedeelte 211 langs de eerste verbindingslijn 6 met de zijplaat 4 zijn verbonden. In dat geval kan het verbindingsgedeelte 211 vlak, maar ook gekromd zijn. Met het verwijzings-getal 8 is een streepstippellijn aangeduid, die het tussengedeelte volgens de stand van de techniek vertegenwoordigt. Tenslotte is met het verwijzingscijfer 9 een fluorescentielamp als een in hoofdzaak langwerpige lichtbron aangegeven, met 10 het midden van de verlichtingsarma-tuur en met 11 één van twee zijrefLectoren.

Samenvattend omvat een verlichtingsarmatuur, net zoals een volgens de stand van de techniek, een bakvormige behuizing 1_ met een rechthoekige bodemplaat 2 en met een eerste en tweede tweetal evenwijdig, met de bodemplaat 2 verbonden, een rechthoekige verlich-tingsopening 5 bepalende zijplaten 3, respectievelijk 4, ten minste één, op ten minste één positie aan de binnenkant van ten minste één van de zijplaten 3 van het eerste tweetal bevestigbare (niet-getoonde) lamphouder voor een in hoofdzaak langwerpige lichtbron 9 en twee tussen een respectieve zijplaat 4 van het tweede tweetal en de bodemplaat 2 opgenomen zijreflectoren 11, waarbij de bodemplaat 2 is voorzien van twee eindgedeelten 210, waarvan de tegenover de langs eerste verbindingslijnen 6 met een respectieve zijplaat 4 van het tweede tweetal verbonden zijden liggende zijden op tweede verbindingslijnen 7 liggen, die evenwijdig met de zijplaten 4 van het tweede tweetal zijn en op een kleinere afstand van de verlichtingsopening 5 liggen dan de eerste verbindingslijnen 6, en van een tussengedeelte 22, waarvan tegenover elkaar gelegen zijden respectievelijk op de tweede verbindingslijnen 7 liggen. Verder is in overeenstemming met de uitvinding en verschiLlend van de stand van de techniek het tussengedeelte 22 zo gevormd, dat vanaf de tweede verbindingslijnen 7 tot een aan deze tweede verbindingslijnen evenwijdige doorsnedelijn 12, waarvan in fig. 1 natuurlijk wederom slechts een punt is te zien, van het tussengedeelte 22 de afstand van het naar de verlichtingsopening gerichte oppervlak 13 van het tussengedeelte 22 tot de verlichtingsopening 5 over ten minste een eerste gedeelte 15 van het door een respectieve tweede verbindingslijn 7 en de doorsnedelijn 12 bepaalde traject 14 groter wordt. Bij voorkeur wordt de afstand van het tussengedeelte-oppervlak 13 tot de verlichtingsopening 5 over een op het eerste gedeelte 15 gedeelte aansluitend, tweede en laatste gedeelte 16 van het traject 14 kleiner. Ook is bij voorkeur de door de variërende afstand van het tussengedeelte-oppervlak 13 tot de verlichtingsopening 5 teweeggebrachte kromming in het tussengedeelte 22 symmetrisch ten opzichte van de doorsnedelijn 12.

Hoewel de eindgedeelten 21 en het tussengedeelte 22 op verschillende, voor een vakman op dit gebied van de techniek duidelijke manieren, met elkaar kunnen zijn verbonden, maken ze bij voorkeur integraal deel uit van de bodemplaat 2. Bij voorkeur is dan het tussengedeelte 22 in de bodemplaat 2 geponst, of anderszins gevormd. Ook kunnen de eindgedeelten 21 in de bodemplaat 2 zijn geponst.

Bij voorkeur zijn in de eindgedeelten 210 venti-latie-openingen (niet-getoond) aangebracht.

Volgens de uitvinding kan het tussengedeelte 22 ofte wel kopspiegel in de bodemplaat worden gevormd met behulp van een stempel. Bovendien kan heel de bodemplaat met behulp van een stempel worden geconfigureerd.

In fig. 2 is een tweede uitvoeringsvorm van de uitvinding weergegeven, waarin dezelfde verwijzingsgetallen zijn gebruikt als in fig. 1.

Bovendien is het in fig. 2 getoonde verlichtings-armatuur voorzien van een voorschakelapparaat 17 en een lamellenrooster 18 met langslamelfcen 19 en dwarslamellen 20. Net zoals in fig. 1 is het midden van het verlichtingsarmatuur aangegeven met de met het verwi jzingsgetal 10 aangeduide streeplijn. De langslamellen nemen in fig.

2 dus een deel van de functie van de zijreflectoren 11 over, waardoor een extra vrijheidsgraad voor de kromming wordt verkregen, waarbij de kromming van de niet in fig. 2 getoonde zij reflector 11 en dwarslamel 19 anders kunnen zijn dan die van de wel-getoonde zij reflector 11 en dwarslamel 19. Dit geldt ook voor het niet-getoonde deel van de kopspieget (het tussengedeelte) 13. Het voorschakelapparaat 17 ligt een van tevoren bepaalde bromafstand van de zijplaat 4. Opgemerkt wordt dat de in'fig.

1 en 2 getoonde verlichtingsarmaturen opbouwverlichtingsarmaturen zijn, dit kunnen echter ook inbouwverlichtingsarmaturen zijn, waardoor de af-kanting van de behuizing 1_ verschilt. In fig. 2 kan de hoogte van de zijplaat 4 bijvoorbeeld 97 mm zijn en de totale breedte van het verlich-tingsarmatuar 230 mm, welke breedte door de streeplijn 10 door midden wordt gedeeld.

Claims (11)

1. Verlichtingsarmatuur, omvattende een bakvormige behuizing met een rechthoekige bodemplaat en met een eerste en tweede tweetal evenwijdige/, met de bodemplaat verbonden/, een rechthoekige verlicht ingsopening bepalende zitplaten, ten minste één, op ten minste één positie aan de binnenkant van ten minste één van de zijplaten van het eerste tweetal bevestigbare lamphouder voor een in hoofdzaak langwerpige lichtbron en twee tussen een respectieve zijplaat van het tweede tweetal en de bodemplaat opgenomen zij reflectoren/ met het kenmerk, dat een bij de plaats van de langwerpige lichtbron behorend gedeelte van de bodemplaat in de vorm van een kopspiegel· is gevormd.

2. Werkwijze voor het vervaardigen van een verlichtingsarmatuur volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de kopspiegel-vorm met behulp van een stempel in de bodemplaat wordt gevormd.

3. Verlichtingsarmatuur, omvattende een bakvormige behuizing met een rechthoekige bodemplaat en met een eerste en tweede tweetal evenwijdige, met de bodemplaat verbonden, een rechthoekige verlicht ingsopening bepalende zijplaten, ten minste één, op ten minste één positie aan de binnenkant van ten minste één van de zijplaten van het eerste tweetal bevestigbare lamphouder voor een in hoofdzaak langwerpige lichtbron en twee tussen een respectieve zijplaat van het tweede tweetal en de bodemplaat opgenomen zijreflectoren, waarbij de bodemplaat is voorzien van twee eindgedeelten, waarvan de tegenover de langs eerste verbindingslijnen met een respectieve zijplaat van het tweede tweetal verbonden zijden liggende zijden op tweede verbindingslijnen liggen, die evenwijdig met de zijplaten van het tweede tweetal zijn en op een kleinere afstand van de verlichtingsopening liggen dan de eerste verbindingslijnen, en van een tussengedeelte, waarvan tegenover elkaar gelegen zijden respectievelijk op de tweede verbindingslijnen liggen, met het kenmerk, dat het tussengedeelte zo is gevormd, dat vanaf de tweede verbindingslijnen tot een aan deze tweede verbindingslijnen evenwijdige doorsnedelijn van het tussengedeelte de afstand van het naar de verlichtingsopening gerichte oppervlak van het tussengedeelte tot de verlichtingsopening over ten minste een eerste gedeelte van het door een respectieve tweede verbindingslijn en de doorsnedelijn bepaalde traject groter wordt.

4. Verlichtingsarmatuur volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat de afstand van het tussengedeelte-oppervlak tot de verlich-tingsopening over een op het eerste gedeelte aansluitend, tweede en laatste gedeelte van het traject kleiner wordt.

5. Verlichtingsarmatuur volgens conclusie 3 of 4, met het kenmerk, dat de door de variërende afstand van het tussengedeelte-oppervlak tot de verlichtingsopening teweeggebrachte kromming in het tussengedeelte symmetrisch ten opzichte van de doorsnedelijn is.

6. Verlichtingsarmatuur volgens één van de conclusies 3 tot en met 5, met het kenmerk, dat de eindgedeelten en het tussengedeelte integraal deel uitmaken van de bodemplaat.

7. Verlichtingsarmatuur volgens één van de conclusies 3 tot en met 6, met het kenmerk, dat het tussengedeelte in de bodemplaat is geponst.

8. Verlichtingsarmatuur volgens één van de conclusies 3 tot en met 7, met het kenmerk, dat de eindgedeelten in de bodemplaat zijn geponst.

9. Verlichtingsarmatuur volgens één van de conclusies 3 tot en met 8, met het kenmerk, dat de bodemplaat een aantal evenwijdige tussengedeelten voor samenwerking met respectieve langwerpige lichtbronnen omvat.

10. Verlichtingsarmatuur volgens één van de conclusies 3 tot en met 9, met het kenmerk, dat in ten minste één van de eindgedeelten ten minste één ventitatie-opening is aangebracht.

11. Werkwijze voor het vervaardigen van een verlichtingsarmatuur volgens één van de conclusies 3 tot en met 10, met het kenmerk, dat de bodemplaat met behulp van een stempel wordt geconfigureerd. Eindhoven, april 1989.