NL8802352A - Naaldplaatser en naaldsamenstel. - Google Patents

Naaldplaatser en naaldsamenstel. Download PDF

Info

Publication number
NL8802352A
NL8802352A NL8802352A NL8802352A NL8802352A NL 8802352 A NL8802352 A NL 8802352A NL 8802352 A NL8802352 A NL 8802352A NL 8802352 A NL8802352 A NL 8802352A NL 8802352 A NL8802352 A NL 8802352A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
needle
sleeve part
sleeve
head
groove
Prior art date
Application number
NL8802352A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Spruyt Hillen Bv
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Spruyt Hillen Bv filed Critical Spruyt Hillen Bv
Priority to NL8802352A priority Critical patent/NL8802352A/nl
Priority to AU44039/89A priority patent/AU4403989A/en
Priority to PCT/NL1989/000071 priority patent/WO1990003198A1/en
Publication of NL8802352A publication Critical patent/NL8802352A/nl

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61MDEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
    • A61M5/00Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
    • A61M5/178Syringes
    • A61M5/31Details
    • A61M5/32Needles; Details of needles pertaining to their connection with syringe or hub; Accessories for bringing the needle into, or holding the needle on, the body; Devices for protection of needles
    • A61M5/3205Apparatus for removing or disposing of used needles or syringes, e.g. containers; Means for protection against accidental injuries from used needles
    • AHUMAN NECESSITIES
    • A61MEDICAL OR VETERINARY SCIENCE; HYGIENE
    • A61MDEVICES FOR INTRODUCING MEDIA INTO, OR ONTO, THE BODY; DEVICES FOR TRANSDUCING BODY MEDIA OR FOR TAKING MEDIA FROM THE BODY; DEVICES FOR PRODUCING OR ENDING SLEEP OR STUPOR
    • A61M5/00Devices for bringing media into the body in a subcutaneous, intra-vascular or intramuscular way; Accessories therefor, e.g. filling or cleaning devices, arm-rests
    • A61M5/178Syringes
    • A61M5/31Details
    • A61M5/32Needles; Details of needles pertaining to their connection with syringe or hub; Accessories for bringing the needle into, or holding the needle on, the body; Devices for protection of needles
    • A61M5/3202Devices for protection of the needle before use, e.g. caps

Landscapes

  • Health & Medical Sciences (AREA)
  • Engineering & Computer Science (AREA)
  • Heart & Thoracic Surgery (AREA)
  • Vascular Medicine (AREA)
  • Anesthesiology (AREA)
  • Biomedical Technology (AREA)
  • Hematology (AREA)
  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Animal Behavior & Ethology (AREA)
  • General Health & Medical Sciences (AREA)
  • Public Health (AREA)
  • Veterinary Medicine (AREA)
  • Environmental & Geological Engineering (AREA)
  • Infusion, Injection, And Reservoir Apparatuses (AREA)

Description

Naaldplaatser en naaldsamenstel.
De uitvinding heeft betrekking op een inrichting omvattend een naaldsamenstel bestaande uit een naald en een daarmee coaxiale naalddrager, alsmede omvattend een naaldplaatser voor het in werkzaam verband aanbrengen van het naaldsamenstel op de daarvoor bestemde kop van bijvoorbeeld een injectie-inrichting, waarbij de naaldplaatser een eerste en een tweede hulsdeel omvat voor het op coaxiale wijze beschermend omhullen van het naaldsamenstel en waarbij het eerste hulsdeel op een beëindigbare wijze verbonden is met het naaldsamenstel en geschikt is om te dienen als gereedschap voor het aanbrengen van het naaldsamenstel op de kop van de injectie-inrichting.
Een dergelijke inrichting is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 3.073.307. Bij de hierin getoonde inrichting is het eerste hulsdeel via een breekverbinding verbonden met het oaaldsamenstel. Het tweede hulsdeel past over de naalddrager heen en sluit op losmakelijke wijze aan op het eerste hulsdeel. Bij het plaatsen van het naaldsamenstel op de kop van een injectie-inrichting wordt eerst het tweede hulsdeel verwijderd, waarna door het hanteren van het eerste hulsdeel de naalddrager op de kop van de injectie-inrichting geschroefd kan worden. Bij voltooide plaatsing kan het eerste hulsdeel afgebroken worden van de naalddrager, waarmee het afgiftedeèl van de naald vrijkomt.
Bij het plaatsen van de naalddrager van de bekende inrichting kan het voorkomen dat het naaldgedeelte, dat aanvankelijk door het tweede hulsdeel beschermd wordt, in aanraking komt met de kop van de injectie-inrichting. Daarbij kan de naald gecontamineerd worden of zelfs beschadigd worden.
De uitvinding heeft tot doel een inrichting van de in de aanhef genoemde Soort te verbeteren, en heeft daartoe het kenmerk dat het eerste hulsdeel althans gedeeltelijk binnen het tweede hulsdeel verplaatsbaar is tussen een eerste, uitgetrokken stand, waarin de naald zich geheel binnen de naaldplaatser bevindt, en een tweede, ingetrokken stand, waarin de naald uitstreekt uit het van het eerste hulsdeel afgelegen uiteinde van het tweede hulsdeel, en dat het uiteinde van het tweede hulsdeel voorzien is van middelen voor plaatsing op daarmee samenwerkende middelen op de kop van de injectie-inrichting.
Bij het aanbrengen van het naaldsamenstel op de kop van de injectie-inrichting kan met de inrichting volgens de uitvinding het uiteinde van het tweede hulsdeel op de kop geplaatst worden, tijdens welke handeling de naald steeds omgeven blijft door de beide hulsdelen. Het gevaar voor contaminatie of beschadiging van de naald is daarmee geminimaliseerd. Doordat de beide hulsdelen coaxiaal zijn met de as van de naald kan de naald daarbij ook gecentreerd gehouden worden ten opzichte van de kop van de injectie-inrichting, en doordat het uiteinde van het tweede hulsdeel op de kop geplaatst is kan de naald daarbij tevens recht gehouden worden ten opzichte van de kop. Voor het hieropvolgende daadwerkelijke plaatsen van het naaldsamenstel op de kop van de injectie-inrichting wordt het eerste hulsdeel binnen het tweede hulsdeel bewogen naar de kop toe, totdat de plaatsing voltooid is. De geleiding van het eerste hulsdeel door het tweede hulsdeel zorgt ervoor dat de juiste gecentreerde en rechte stand van de naald tijdens het plaatsen behouden blijft. Het aanbrengen van het naaldsamenstel vindt vervolgens plaats door het binnen het tweede hulsdeel bewegen van het eerste hulsdeel, totdat de plaatsing voltooid is.
Bij voorkeur wordt het naaldsamenstel door het eerste hulsdeel gehouden door een beëindigbare klemverbinding, die tenminste werkzaam is in de richting evenwijdig aan de as van de naald. De klemwerking is daarbij voldoende groot om te zorgen dat het naaldsamenstel tijdens de voorbereidende handelingen op zijn plaats in het eerste hulsdeel blijft, maar daarbij voldoende klein om op opzettelijke wijze beëindigd te kunnen worden. Hierdoor kan na de plaatsing van het naaldsamenstel op de kop van de injectie-inrichting de naaldplaatser op gemakkelijke wijze van de kop van de injectie-inrichting afgehaald worden door het uitoefenen van een kracht op de naaldplaatser in de richting van de kop af, evenwijdig aan de naald. De naaldplaatser blijft daarbij ongeschonden en kan opnieuw worden gebruikt om, indien dat nodig is, het naaldsamenstel weer van de kop van de injectie-inrichting te verwijderen, door de bij het aanbrengen van het naaldsamenstel uitgevoerde handelingen in omgekeerde volgorde uit te voeren. Na het weer zo ver mogelijk uit trekken van het eerste hulsdeel uit het tweede hulsdeel wordt dan de naald weer omhuld door de beide hulsdelen. Wordt de naaldplaatser met naaldsamenstel vervolgens weggegooid, dan bestaat er slechts een zeer geringe kans dat personen zoals vuilnisophalers en verpleegkundigen zich onopzettelijk aan de naald kunnen prikken.
Volgens een voorkeursuitvoering is het eerste hulsdeel roteerbaar ten opzichte van het tweede hulsdeel en omvat de naalddrager een kopdeel, dat aan zijn buitenzijde zodanig gevormd is dat hij ineengrijpt met een complementair gevormd gedeelte van het eerste hulsdeel, teneinde op samengaande wijze met het eerste hulsdeel geroteerd te kunnen worden. Hiermee wordt bijvoorbeeld de mogelijkheid geschapen om de naalddrager op of in de kop van de injectie-inrichting te schroeven, terwijl daarbij het tweede hulsdeel stilstaand op de kop blijft.
Het kopdeel kan kegelvormig zijn en in de richting van het uiteinde van het tweede hulsdeel af taps toelopen, waarbij het kopdeel aan zijn omtrek voorzien is van zich ten opzichte van de naald in radiale richting uitstrekkende vleugels, die elk in één vlak liggen met de naaien die passen in aan de binnenomtrek van het eerste hulsdeel voorziene gleuven en daarmee de beëindigbare klemverbinding bewerkstelligen.
Ook kan het kopdeel een schijf omvatten, die gelegen is in een vlak loodrecht op de as van de naald, welke schijf veelhoekig kan zijn of voorzien kan zijn van een radiale vertan-ding, waarbij het eerste hulsdeel voorzien is van een met de schijfomtrek complementaire opneemruimte en waarbij de ruimte van het eerste hulsdeel, die bestemd is voor het herbergen van de naald een doorsnede van zodanige afmetingen heeft, dat de naald daarmee een beëindigbare klemverbinding vormt. De klemming van de naald in het eerste hulsdeel is hierbij voorzien om eventuele onvoldoende klemwerking tussen het kopdeel, vooral de schijf, en het eerste hulsdeel te compenseren.
Volgens een voorkeursuitvoering is één van de hulsdelen voorzien van een in radiale richting uitstekende nok, die bij rotatie van het eerste hulsdeel een in het andere hulsdeel voorziene groef kan doorlopen, waarbij de groef voorzien is van een * schroeflijnvormige wand, die in een richting evenwijdig aan de as van de naald de verplaatsingsmogelijkheid voor de nok begrenst wanneer het eerste hulsdeel naar de ingetrokken stand bewogen wordt, en de groef voorzien is van een eerste en een tweede eind. Door het verdraaien van het eerste hulsdeel en het tegelijk daarop drukken in een richting evenwijdig aan de as van de naald kan hiermee op een beheerste wijze het naaldsamenstel zowel geroteerd worden als in de richting naar de kop van de injectie-inrichting toe bewogen worden. De schroeflijnvormige wand van de groef is daarbij bij voorkeur aan het eerste eind van de groef onderbroken, voor het vormen van een doorgang voor de nok in een richting evenwijdig aan de as van de naald, zodat een mogelijkheid verschaft wordt om het eerste hulsdeel zonder dit te roteren te verschuiven in het tweede hulsdeel. Volgens een verdere voorkeursuitvoering maakt de nok deel uit van het uiteinde van een vinger, die op zich weer deel uitmaakt van het tweede hulsdeel en in radiale richting ten opzichte van de as van de naald veerbaar is. Door de veerbare vinger kunnen na de vervaardiging van de beide hulsdelen, deze op eenvoudige wijze samengevoegd worden, door het naar buiten buigen van de vinger en het vervolgens inschuiven van het eerste hulsdeel in het tweede hulsdeel, totdat de nok in de groef terecht komt.
Wanneer de naaldplaatser, zoals hierboven reeds eerder vermeld, ook gebruikt wordt voor het weer verwijderen van het naaldsamenstel van de kop van de injectie-inrichting, dan kan het voordelig zijn als een voorziening aanwezig is om te voorkomen dat de twee hulsdelen in hun ten opzichte van elkaar uitgetrokken stand, waarin zij het losgemaakte naaldstelsel weer omhullen, onopzettelijk in elkaar gedrukt kunnen worden, en de eerdergenoemde personen zich aan de naald kunnen prikken. Dit kan op meerdere wijzen bewerkstelligd worden, bijvoorbeeld doordat de groef aan zijn tweede eind versmald gevormd is voor het mogelijk maken van het klemmen om de nok aldaar of doordat de groef aan zijn tweede eind voorzien is van een snapvergrendeling voor de nok. De nok hoeft hierbij niet noodzakelijkerwijs deel uit te maken van een vinger, zoals die hierboven beschreven is.
Indien de nok wel, zoals eerder beschreven, deel uitmaakt van een veerbare vinger van het tweede hulsdeel, dan kan de groef zodanig uitgevoerd zijn, dat de groef naar zijn tweede eind toe in radiale richting schuin oploopt, voor het vormen van een over gang voor de nok van de groef naar de buitenzijde van het tweede hulsdeel. Door rotatie van het eerste hulsdeel in het eindstadium van de reeks handelingen die nodig zijn voor het weer verwijderen van het naaldsamenstel van de kop van de injectie-inrich-ting, komt de nok vanzelf uit de groef en door de veerkrachtige eigenschap van de vinger zal de nok aandrukken tegen de buitenzijde van het eerste hulsdeel, waardoor de beide hulsdelen eniger mate ten opzichte van elkaar vastgelegd worden. Voor meer positieve vergrendeling van de beide hulsdelen ten opzichte van elkaar kan daarbij het eerste hulsdeel aan zijn buitenzijde voorzien zijn van een opneemruimte voor de nok, in de nabijheid van de groef.
De uitvinding zal nu nader beschreven worden aan de hand van een aantal in de tekening weergegeven voorbeelduitvoerin-gen, waarbij: figuur 1A-1D de inrichting in (gedeeltelijke) lengtedoorsnede weergeven in verschillende opeenvolgende stadia tijdens het aanbrengen van een naaldsamenstel op de kop van een injectie-inrichting; figuur 1E het naaldsamenstel in gedeeltelijke lengtedoorsnede weergeeft na voltooiing van de plaatsing daarvan op de kop van de injectie-inrichting; figuren 2-5 verschillende uitvoeringsvormen weergeven van constructies van de naaldplaatser waarmee de beide hulsdelen in uitgetrokken toestand in meer of mindere mate vastgezet kunnen worden; figuur 6 een lengte-doorsnede is van een gedeelte van het eerste hulsdeel, met een van figuur 1 afwijkende uitvoering van het kopdeel van de naalddrager; figuur 7 een doorsnede is van het eerste hulsdeel met daarin aanwezig de naalddrager, waarbij de doorsnede genomen is volgens de lijn VII-VII in figuur 6; figuur 8 een doorsnede is die in aard overeenkomt met die van figuur 7, echter met een andere uitvoering van het kopdeel van de naalddrager.
In figuur 1A is de inrichting volgens de uitvinding weergegeven vlak voor de aanvang van het plaatsen van het naaldsa-menstel 4 op de kop 8 van een injectie-inrichting, welke hier niet verder weergegeven is. De kop 8 is voorzien van een boring 20, die bestemd is om de naalddrager 6 te ontvangen. De inrichting is opgebouwd uit een naaldsamenstel 4, bestaande uit een naald 5 en een naalddrager 6, alsmede een naaldplaatser 3, bestaande uit een eerste huls deel 1 en een tweede huls deel 2. De naald 5 wordt, in de richting van de as van de naald gezien, aan de ene zijde van de naalddrager 6 op beschermende wijze omhuld door het eerste hulsdeel 1 en aan de andere zijde van de naalddrager 6 op beschermende wijze omhuld door het tweede hulsdeel 2. Het naar de kop 8 van de injectie-inrichting toegekeerde uiteinde 7 van het tweede hulsdeel 2 is zodanig uitgevoerd, dat het geplaatst kan worden op daarmee samenwerkende middelen op de kop van de injectie-inrichting, zoals bijvoorbeeld in figuur 1B te zien is. Andere wijzen van samenwerking tussen de kop 8 van de injectie-inrichting en het tweede hulsdeel 2 zijn natuurlijk denkbaar. De naalddrager 6 is voorzien van een kopdeel 10 en een lijf 9, dat bestemd is om in de kop 8 aangebracht te worden. In dit voorbeeld is het lijf 9 voorzien van een uitwendige schroefdraad, die samen kan werken met een in de boring 20 voorziene inwendige schroefdraad. Andere verbindingen tussen lijf 9 en de kop 8 zijn mogelijk, bijvoorbeeld een snapverbinding of een Luer-verbinding.
Het kopdeel 10 is kegelvormig uitgevoerd, waarbij de kegelpunt, waar tevens de naald 5 doorheen gaat, gericht is van het uiteinde 7 af. Het kopdeel 10 is aan buitenzijde voorzien van een aantal vleugels 11, die zich ten opzichte van de as van de naald 5 in radiale richting uitstrekken alsook elk met de naald 5 steeds in een vlak liggen. De vleugels 11 passen in complementtair gevormde gleuven 12, die voorzien zijn aan de binnenomtrek van het eerste hulsdeel 1. De, ten opzichte van de richting van de as van de naald 5 beschouwd, axiale eindranden van de vleugels 11 staan, waar zij in de groeven 12 passen, onder een hoek ten opzichte van de as van de naald 5 die groter is dan de hoek van de beschrijvende van de kegel van het kopdeel 10 ten opzichte van de as van de naald. Op de reden hiervoor zal later ingegaan worden. De vleugels 11 hebben zodanige afmetingen in de ten opzichte van de naald radiale richtingen, dat zij een losmakelijke klemverbinding vormen met de betreffende bodems van de gleuven 12 in het eerste hulsdeel 1. Deze klemming is sterk genoeg om het risico te minimaliseren dat het naaldsamenstel 4 uit de naaldplaatser kan vallen, hetgeen voorkomen moet worden in de periode tussen het uit de handelsverpakking halen van de inrichting en het daadwerkelijk plaatsen van de inrichting op de kop 8 van de injectie-inrichting.
Terugkerend naar de figuren 1A en 1B is in aanzicht een vinger 19 te zien, die deel uitmaakt van het tweede hulsdeel 2 en onder meer begrensd wordt door twee radiale spleten in het tweede hulsdeel 2. Vanaf het uiteinde van de vinger 19 steekt, ten opzichte van de as van de naald 5, in radiale richting naar binnen een nok 15 uit. De nok 15 past in een in de buitenzijde van het eerste hulsdeel 1 voorziene groef 16. De aan de zijde van het uiteinde 7 van het tweede hulsdeel 2 gelegen wand van de groef is geheel gelegen in een vlak dat loodrecht staat op de as van de naald 5. De tegenoverliggende wand 17 van de groef 16 is daarentegen schroeflijnvormig, zoals nader weergegeven is in de figuren 6 en 8. De groef 16 heeft daarbij een open eind, doordat de wand 17 onderbroken is om een doorgangsmogelijkheid te bieden voor de nok 15, in een richting evenwijdig aan de as van de naald 5.
Aan de hand van figuur 1B tot en met figuur 1E zal nu de procedure voor het plaatsen van het naaldsamenstel 4 op de kop 8 van de injectie-inrichting, zoals deze met de inrichting volgens de uitvinding uit te voeren is, uiteengezet worden.
Nadat het uiteinde 7, dat bijvoorbeeld voorzien kan zijn van een vertanding, van het tweede hulsdeel 2 op de kop 8 van de injectie-inrichting geplaatst is en ook de boring 20 coaxiaal met de as van de naald 5 is, wordt het eerste hulsdeel 1 in de richting van pijl B geroteerd en tegelijkertijd tevens gedrukt in een richting naar de kop 8 toe, waarbij de nok tegen en langs de wand 17 loopt, totdat de doorgang in axiale richting bereikt is. De vorm van de groef 16, die wijd uitloopt, maakt het ook mogelijk dat het eerste hulsdeel 1 eerst geroteerd wordt om de as van de naald 5, en daarna pas naar de kop 8 geduwd wordt om de nok 15 door de doorgang in wand 17 (relatief) in een richting tegengesteld aan axiale richting A te verplaatsen. Nadat de nok 15 uit de groef 16 gebracht is, kan de nok 15, relatief gezien, over een verjongd gedeelte van het eerste hulsdeel 1 in een richting tegengesteld aan richting A verschoven worden. Door deze axiale verschuiving van het eerste hulsdeel 1 kan de schroefdraad van het lijf 9 op een juiste wijze voor de schroefdraad van de kop 8 gebracht worden, waarna door rotatie van het eerste hulsdeel 1 in de richting van de pijl B het lijf 9 in de kop 8 geschroefd kan worden. Door de samenwerking van de vleugels 11 en de gleuven 12 wordt de naalddrager 6, en daarmee het lijf 9, bij rotatie van het eerste hulsdeel 1 op een daarmee samengaande wijze verdraaid. Op een bepaald moment tijdens het roteren en verplaatsen van het eerste hulsdeel 1 in respectievelijk de richtingen van de pijlen B en A zal het aan de zijde van de kop 8 van de injectie-inrichting gelegen uiteinde van het eerste hulsdeel 1 de kop 8 raken. Door het voortzetten van de rotatie van het eerste hulsdeel 1 in de richting van de pijl B zal het lijf 9 verder in de boring 20 gedraaid worden, waarbij de radiale uiteinden van de vleugels 22 in richting A langs de bodems van de gleuven 12 kunnen schuiven. Doordat de hoek ten opzichte van de as van de naald 5 van de axiale eindranden van de vleugels 11 groter is dan die van de beschrijvende van de kegelvorm van het kopdeel 10, kan voldoende, voor rotatie benodigde kracht op de naalddrager 6 uitgeoefend worden tijdens het laatste deel van de plaatsing op de kop 8 daarvan. Dit hangt samen met de omstandigheid dat in dit voor- vóór beeld het kopdeel 10/de plaatsing in overeenkomstige mate verzonken binnen het eerste hulsdeel 1 gelegen is, zoals in de figuren 1A-1C te zien is.
Wanneer de basis van het kegelvormige kopdeel 10 aankomt tegen de kop 8, zoals het geval is in figuur 1D, kan door het uitoefenen van een kracht op de naaldplaatser 3 in de richting van de pijl C de naaldplaatser 3 verwijderd worden van de kop 8 en van de, nu geplaatste, naalddrager 6. De klemwerking tussen de radiale randen van de vleugels 11 en de bodems van de gleuven 12 is hiervoor voldoende gering. Hierna is de situatie verkregen, zoals deze in figuur 1E getoond wordt.
Doordat de beide hulsdelen 1 en 2 de naalddrager 6 coaxiaal zijn ten opzichte van de naald 5 blijft de naald bij verplaatsing van het eerste hulsdeel 1 in het tweede hulsdeel 2 in zijn spoor. De kop 8 van de injectie-inrichting zodanig gevormd is dat het uiteinde 7 van het tweede hulsdeel 2 daar zodanig op geplaatst kan worden, dat de in de kop 8 aanwezige boring 20 voor het lijf 9 van de naalddrager 6 coaxiaal is met de naald 5, zodat de naald 5 op een betrouwbare, rechte en centrische wijze in de kop van de injectie-inrichting aangebracht kan worden. Dit is vooral voordelig wanneer bij het plaatsen van de naald op de injectie-inrichting het membraan van een daarin reeds aanwezige cartridge doorboord moet worden. Bij bestaande inrichtingen werd een scheef of uit het midden in een cartridge gestoken naald gecorrigeerd door het bijvoorbeeld verder opschroeven van het naaldsamenstel op de kop. Dit kon echter leiden tot verbuiging van de naald (breuk) en het oprekken van het gat in het membraan, met als gevolg lekkage of, in gevallen waarin gezogen moest worden, aanzuiging van valse lucht en contaminatiegevaar. Deze risico's worden met de inrichting volgens de uitvinding geminimaliseerd. De geleiding door het tweede hulsdeel 2 van het eerste hulsdeel 1 zorgt er voor dat de naald op een rechte wijze in de kop ingevoerd kan worden.
De naaldplaatser 3 kan ook gebruikt worden voor het weer uit de kop 8 van de injectie-inrichting verwijderen van het naaldsamenstel 4. Hiertoe plaatst men de naaldplaatser op de kop, in de toestand zoals hij zich bevond toen de plaatsing van het naaldsamenstel 4 op de kop 8 voltooid werd. Vervolgens roteert nsn het eerste hulsdeel 1 ten opzichte van het tweede hulsdeel 2 in een richting tegengegsteld aan de pijl B, waarbij door de aangrijping van de gleuven 12 op de vleugels 11 de naalddrager uit de kop 8 gedraaid wordt. In het weerggeven voorbeeld moet op een bepaald moment een drukkracht op het eerste hulsdeel 1 uitgeoefend worden naar de kop 8 toe, teneinde te bereiken dat de axiale eindranden van de vleugels 11 aankomen te liggen tegen complementaire gedeelten van de gleuven 12. Vervolgens wordt de rotatie van het eerste hulsdeel 1 voortgezet, totdat het lijf 9 uit de boring 20 en de kop 8 geraakt. Dan kan het eerste hulsdeel 1 over een bepaalde afstand uit het tweede hulsdeel 2 getrokken worden, totdat de nok 15 via de axiale doorgang in wand 17 in de groef 16 gebracht wordt. Daarna wordt het eerste hulsdeel verder verdraaid in een richting tegengesteld aan die van de pijl B, totdat, bijvoorbeeld door een van de constructies van de figuren 5-8, de nok 15 in meer of mindere mate vastgelegd is en daarbij ook de beide hulsdelen ten opzichte van elkaar. Door het gebruik van de naaldplaatser 3 voor het weer verwijderen van het naaldsamenstel wordt de kans dat de patiënt zich daarbij prikt geminimaliseerd.
In figuur 5 is te zien dat de groef 16 geleidelijk aan minder diep uitgevoerd is, waardoor de nok 15, als gevolg van de veerkrachtigheid van de vinger 19, naar buiten kan bewegen. Uiteindelijk wordt een bepaalde mate van klemwerking tussen de nok 15 en de buitenzijde van het eerste hulsdeel 1 verkregen. In figuur 4 is daarbij ook een opneemruimte 21 voor de nok 15 weergegeven, die voorzien is in het eerste hulsdeel. De nok 15 is hierdoor positief vastgelegd, en daarmee ook het tweede hulsdeel 2 ten opzichte van het eerste hulsdeel 1. Andere mogelijkheden worden getoond in de figuren 3 en 5. In figuur 3 is de groef 16 zodanig uitgevoerd dat de nok 15 bij voldoende verdraaiing van het eerste hulsdeel 1 ten opzichte van het tweede hulsdeel 2 geklemd wordt tussen de beide wanden van de groef 16. In figuur 5 is het eind van de groef 16 uitgevoerd als een snap-vergrendeling voor de nok 15. In beide fi guren 3 en 5 is voor de duidelijkheid het tweede hulsdeel 2, behalve de nok 15, weggelaten.
Figuren 6-8 betreffen bijzondere vormen van het kopdeel van de naalddrager 6. Figuren 6 en 7 tonen een kopdeel 13 dat toelopend kan zijn, en aan de naar het uiteinde 7 gelegen zijde een schijf 22 omvat, die vierkant gevormd is. De binnenomtrek van het eerste hulsdeel 1 is overeenkomstig gevormd. Om voldoende houd-kracht te bewerkstelligen tussen het naaldsamenstel en het eerste hulsdeel 1 is hierbij het eerste hulsdeel 1 zodanig uitgevoerd, dat nu de naald althans het deel daarvan dat zich uitstrekt in het eerste hulsdeel 1, geklemd wordt, met eenzelfde effect als in de hiervoor beschreven uitvoering. Figuur 8 tenslotte toont een kopdeel 14 met een schijf 23 die van een vertanding voorzien is. Ook in dit geval wordt de naald in het eerste hulsdeel geklemd gehouden.
De beschreven inrichting is niet alleen bruikbaar bij injectie-inrichtingen doch ook bruikbaar bij vacuum bloedafna-mesystemen en bij systemen waar de afzonderlijke componenten van de te injecteren stof vlak voor de injectie, in de spuit, worden gemengd.

Claims (12)

1. Inrichting omvattend een naaldsamenstel, bestaande uit een naald en een daarmee coaxiale naalddrager, alsmede omvattend een naaldplaatser voor het in werkzaam verband aanbrengen van het naaldsamenstel op de daarvoor bestemde kop van bijvoorbeeld een injectie-inrichting, waarbij de naaldplaatser een eerste en een tweede hulsdeel omvat voor het op coaxiale wijze beschermend omhullen van het naaldsamenstel en waarbij het eerste hulsdeel op een beëindigbare wijze verbonden is met het naaldsamenstel en geschikt is om te dienen als gereedschap voor het aanbrengen van het naaldsamenstel op de kop van de injectie-inrichting, met het kenmerk, dat het eerste hulsdeel (1) althans gedeeltelijk binnen het tweede hulsdeel (2) verplaatsbaar is tussen een eerste, uitgetrokken stand, waarin de naald (5) zich geheel binnen de naaldplaatser (3) bevindt, en een tweede, ingetrokken stand, waarin de naald uit-streekt uit het van het eerste hulsdeel afgelegen uiteinde (7) van het tweede hulsdeel, en dat het uiteinde (7) van het tweede hulsdeel voorzien is van middelen voor plaatsing op daarmee samenwerkende middelen op de kop van de injectie-inrichting.
2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het naaldsamenstel (4) door een beëindigbare klemver-binding, die tenminste werkzaam is in een richting evenwijdig aan de as van de naald, door het eerste hulsdeel (1) gehouden wordt.
3. Inrichting volgens conclusie 2, met het kenmerk, dat het eerste hulsdeel (1) roteerbaar is ten opzichte van het tweede hulsdeel (2) en dat de naalddrager (6) een kopdeel (10; 13, 14} omvat, dat aan zijn buitenzijde zodanig gevormd is dat hij ineengrijpt met een complementair gevormd gedeelte van het eerste hulsdeel, teneinde op samengaande wijze met het eerste hulsdeel geroteerd te kunnen worden.
4. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het kopdeel (10) kegelvormig is en in de richting van het uiteinde (7) van het tweede hulsdeel (2) af taps toeloopt, waarbij het kopdeel aan zijn omtrek voorzien is van zich ten opzichte van de naald in radiale richting uitstrekkende vleugels (11) , die elk in êén vlak liggen met de naald (5) en die passen in aan de binnenomtrek van het eerste hulsdeel (1) voorziene groeven (12) en daarmee de beëindigbare klemverbinding bewerkstelligen.
5. Inrichting volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat het kopdeel (13; 14)een in een vlak loodrecht op de as van de naald gelegen schijf (22, 23) omvat, die veelhoekig is of voorzien is van een radiale vertanding, waarbij het eerste hulsdeel (1) voorzien is van een met de schijfomtrek complementaire opneem-ruimte en waarbij de ruimte van het eerste hulsdeel, die bestemd is voor het herbergen van de naald (5), een doorsnede van zodanige afmetingen heeft, dat de naald daarmee een beëindigbare klemverbinding vormt.
6. Inrichting volgens één der conclusies 3-5, met het kenmerk, dat êén van de hulsdelen (1; 2) voorzien is van een in radiale richting uitstekende nok (15), die bij rotatie van het eerste hulsdeel (1) een in het andere hulsdeel (2; 1) voorziene groef (16) kan doorlopen, waarbij de groef voorzien is van een schroeflijnvormige wand (17), die in een richting evenwijdig aan de as van de naald (5) de verplaatsingsmogelijkheid voor de nok (15), wanneer het eerste hulsdeel naar de ingetrokken stand bewogen wordt begrensd en de groef voorzien is van een eerste en een tweede eind.
7. Inrichting volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de schroeflijnvormige wand (17) van de groef aan het eerste eind voor de groef (16) onderbroken is voor het vormen van een doorgang voor de nok (15) in een richting evenwijdig aan de as van de naald (5).
8. Inrichting volgens conclusie 6 of 7, met het kenmerk, dat de nok (15) deel uitmaakt van het uiteinde van een vinger (19), die deel uitmaakt van het tweede hulsdeel (2) en in radiale richting ten opzichte van de as van de naald (5) veerbaar is.
9. Inrichting volgens conclusie 6, 7 of 8, met het kenmerk, dat de groef (16) aan zijn tweede eind versmald gevormd is voor het mogelijk maken van het klemmen van de nok (15) aldaar.
10. Inrichting volgens conclusie 6, 7 of 8/ met het kenmerk, dat de groef (16) aan zijn tweede eind voorzien is van een snapvergrendeling (18) voor de nok (15).
11. Inrichting volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de groef (16) naar zijn tweede eind toe in radiale richting schuin oploopt, voor het vormen van een overgang voor de nok (15) van de groef naar de buitenzijde van het tweede hulsdeel (2).
12. Inrichting volgens conclusie 11, met het kenmerk, dat het eerste hulsdeel (1) aan de buitenzijde voorzien is van een opneemruimte (21) voor de nok (15), in de nabijheid van de groef (16),
NL8802352A 1988-09-23 1988-09-23 Naaldplaatser en naaldsamenstel. NL8802352A (nl)

Priority Applications (3)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8802352A NL8802352A (nl) 1988-09-23 1988-09-23 Naaldplaatser en naaldsamenstel.
AU44039/89A AU4403989A (en) 1988-09-23 1989-09-22 Needle placer and needle assembly
PCT/NL1989/000071 WO1990003198A1 (en) 1988-09-23 1989-09-22 Needle placer and needle assembly

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8802352 1988-09-23
NL8802352A NL8802352A (nl) 1988-09-23 1988-09-23 Naaldplaatser en naaldsamenstel.

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8802352A true NL8802352A (nl) 1990-04-17

Family

ID=19852953

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8802352A NL8802352A (nl) 1988-09-23 1988-09-23 Naaldplaatser en naaldsamenstel.

Country Status (3)

Country Link
AU (1) AU4403989A (nl)
NL (1) NL8802352A (nl)
WO (1) WO1990003198A1 (nl)

Families Citing this family (1)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
DE10327119A1 (de) 2003-06-13 2004-12-30 Aventis Pharma Deutschland Gmbh Kappe für Injektionsvorrichtungen

Family Cites Families (3)

* Cited by examiner, † Cited by third party
Publication number Priority date Publication date Assignee Title
BE626565A (nl) * 1959-10-28
US3074542A (en) * 1960-01-06 1963-01-22 Myerson Tooth Corp Package for hypodermic needles
GB8705284D0 (en) * 1987-03-06 1987-04-08 Secr Defence Hypodermic needle apparatus

Also Published As

Publication number Publication date
AU4403989A (en) 1990-04-18
WO1990003198A1 (en) 1990-04-05

Similar Documents

Publication Publication Date Title
EP0304107B1 (en) Implant injection device
AU715674B2 (en) Self-blunting needle medical devices and methods of manufacture thereof
RU2394606C2 (ru) Устройство для инъекции твердого или полутвердого имплантата
CA2312169C (en) Syringe for medical purposes
US4944723A (en) Universal disposable safety syringe system
US4946446A (en) Retractable needle
KR101147054B1 (ko) 임플란트 삽입의 준비 또는 실행을 위한 기구를 포함한 장치
KR100461880B1 (ko) 변형가능한 안내렌즈의 이식장치
MX2007006447A (es) Dispositivo para retroinyectar un implante.
EP1486225B1 (en) Self-retracting IV catheter introducer
NL1020361C2 (nl) Veiligheidsspuit met intrekbare naaldhouder.
US4513643A (en) Automatic stud driving tool
CN101790395A (zh) 用于皮内注射的方法及装置
AU2010235840A1 (en) Device for injecting a solid
WO1997005912A2 (en) Retractable venipuncture catheter needle and receptacle
KR19980702789A (ko) 변형 가능한 안내 렌즈 삽입 장치
JP2008500861A (ja) 注入装置
CZ20023810A3 (cs) Úložný kontejner pro alespoň jednu podkožní jehlu
CN103189093A (zh) 用于带有血液控制的导管的组装方法
US4957489A (en) Through the needle catheter insertion device and technique
JP2018520805A (ja) 注射ばねを含む液体製品自動注射デバイス
NL8802352A (nl) Naaldplaatser en naaldsamenstel.
AU2004202713B2 (en) Medical needle assemblies
US5385556A (en) Endcap for hypodermic syringe
WO2006079766A1 (en) Method of manufacturing hypodermic needle and safety assembly incorporating such needle

Legal Events

Date Code Title Description
A1B A search report has been drawn up
BV The patent application has lapsed