NL8801140A - Inrichting voor het bepalen van de bloedbezinkingssnelheid van bloedmonsters. - Google Patents

Description

:1 »· -1- 27411/JF/tj

Korte aanduiding: Inrichting voor het bepalen van de bLoedbezinkings-snelheid van bloedmonsters.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het 5 bepalen van de bloedbezinkingssnelheid van bloedmonsters, omvattende een opneemorgaan voor het op een aantal vaste posities daarin opnemen van bloedmonsterbuizen.

Een inrichting van de zojuist genoemde soort is bekend uit de Franse octrooiaanvrage 2 413 661.

10 In een uitvoeringsvorm van deze bekende inrichting voor het gelijktijdig bepalen van de bloedbezinkingssnelheid van een aantal bloedmonsters is voorzien in een gelijk aantal niveaudetectoren dat gelijktijdig verticaal en dubbelzijdig langs de bloedmonsterbuizen wordt aangedreven.

15 De uitvinding beoogt deze inrichting zodanig te verbe teren dat de bloedbezinkingssnelheden van verschillende bloedmonsters kort na elkaar kunnen worden gemeten en tussentijds bloedmonsterbuizen waarvoor de bloedbezinkingssnelheid is gemeten kunnen worden verwijderd en nieuwe bloedmonsterbuizen waarvoor de bloedbezinkingssnelheid moet 20 worden gemeten kunnen worden geplaatst.

De uitvinding voorziet hiertoe in een inrichting van de in de aanhef genoemde soort, die het kenmerk heeft, dat deze verder is voorzien van een meetkop voor het detecteren van bloedmonsterbuizen en het meten van bezinkingssnelheden, een eerste aandrijforgaan voor 25 het horizontaal langs het aantal vaste posities van het opneemorgaan aandrijven van de meetkop, een met het eerste aandrijforgaan voor het verticaal langs in het opneemorgaan geplaatste bloedmonsterbuizen aandrijven van de meetkop, en een computereenheid die is voorzien van een invoerorgaan voor het invoeren van een uniek identificatienummer voor 30 elke nieuw in het opneemorgaan geplaatste bloedmonsterbuis en het geven van opdrachten, een tijdmeetorgaan voor het voor elke geïdentificeerde bloedmonsterbuis verschaffen van een positiegerelateerd stuursignaal, wanneer sedert plaatsing in het opneemorgaan een van tevoren bepaalde tijdsperiode is verstreken, een stuurorgaan voor 35 het in responsie op opdrachten vanaf het invoerorgaan en stuursignalen van het tijdmeetorgaan aansturen van de aandrijforganen voor * 880 114 0 •a « -2- 27411/JF/tj respectievelijk het bepalen van de positie in het opneemorgaan van nieuw geplaatste bloedmonsterbuizen en het doen meten van bezinkingssnelheden, een verwerkingsorgaan voor de verwerking van ten minste identificatie-en meetgegevens, en een uitvoerorgaan voor het uitvoeren van deze ge-5 gevens.

De uitvinding zal nu aan de hand van een uitvoeringsvoor-beeld en onder verwijzing naar de tekening worden toegelicht, waarin: fig. 1 een bovenaanzicht van een deeL van de inrichting volgens de uitvinding is; 10 fig. 2 een intern zijaanzicht van het in fig. 1 getoonde deel van de inrichting volgens de uitvinding is; en fig. 3 een blokschema van de computereenheid van de inrichting volgens de uitvinding is.

Benadrukt wordt nog dat de figuren van de tekening sterk 15 vereenvoudigde schematische voorstellingen zijn.

In fig. 1 is met het verwijzingscijfer 1_ een opneemorgaan aangegeven, dat is voorzien van een in dit geval cirkelvormige opstelling van een aantal vaste posities, waarvan er een stel met het verwijzingscijfer 2 is aangegeven, voor het opnamen van bloed-20 monsterbuizen, die in met het verwijzingscijfer 3 zijn aangegeven. Wanneer het opneemorgaan 1_ geheel is bezet met bloedmonsterbuizen 3, zijn er aldus bijvoorbeeld 50 of 60 van dergelijke bloedmonsterbuizen 3 op dezelfde hoekafstand van elkaar gelegen en een volledige cirkel beschrijvend in het opneemorgaan 1_ gerangschikt. An-25 ders gezegd is het opneemorgaan 1_ een stilstaande carrousel,· waarin de bloedmonsterbuizen 3 rechtopstaand zijn opgenomen.

Zoals bekend hebben bij voorkeur de bloedmonsterbuizen 3 een doorsnede die groter is dan 3 mm, zodat voor plaatsing in het opneemorgaan _1_ de bloedmonsterbuizen 3 met de hand kunnen worden ge-30 schud. Bij plaatsing zijn de bloedmonsterbuizen 3 natuurlijk afgesloten. Voor het overige wordt het principe van het meten van de bloedbezinkingssnelheid als bekend verondersteld.

In fig. 2 is een van de bloedmonsterbuis 3 te zien, en is met het verwijzingscijfer 4 de bovenkant van de opneeminrich-35 ting 1_ aangegeven. De bloedmonsterbuizen 3 is voorzien van een dop 5. Het niveau van het heldere plasma is met het verwijzingscijfer 7 ^ 8801 146 i > -3- 27411/JF/tj aangegeven, en dat van het plasma met geconcentreerde rode bloedlichaampjes met het verwijzingscijfer 6.

Verwijzend nu naar fig. 1 en 2 is een stappenmotor 10 aangegeven, die samen met de as 11 en arm 12 een eerste aandrijfin-5 richting vormt. Een stappenmotor 13 vormt samen met de wormas 14 en het wormwiel 15 een tweede aandrijforgaan. Het eerste aandrijforgaan 10, 11, 12 is door middel van een verbindingsstuk 17, dat in dit geval ook de funktie als bevestigingsmiddel voor de stappenmotor 13 en de wormas 14, alsmede geleiding voor het wormwiel 15 vormt gekoppeld met 10 het tweede aandrijforgaan 13, 14, 15.

Aan het wormwiel 15 is een meetkop 17 bevestigd, die zoals in het getoonde geval een enkele sensor 19 kan bevatten.

De sensor 19 dient voor het detecteren van de geplaats-15 te bloedmonsterbuizen 3 en het meten van de bloedbezinkingssnelheid met betrekking tot elke geplaatste bloedmonsterbuis 3. Het eerste aan-drijforgaan 10, 11, 12 drijft de meetkop 16 horizontaal langs het aantal vaste posities 2 van het opneemorgaan 1_ aan. Het met het eerste aandrijforgaan 10, 11, 12 gekoppelde tweede aandrijforgaan 13, 14, 20 15 drijft de meetkop 16 verticaal langs een geselecteerde van de in het opneemorgaan 1_ geplaatste bloedmonsterbuis 3 aan. De bepaling van de bloedbezinkingssnelheid geschiedt derhalve sequentieel, zoals in het volgende nog nader zal worden toegelicht.

In fig. 3 is de computereenheid van de inrichting vol-25 gens de uitvinding weergegeven. De computereenheid is voorzien van een invoerorgaan 21 voor het invoeren van een uniek identificatienummer voor elke nieuw in het opneemorgaan 1^ geplaatste bloedmonsterbuis 3 en het geven van opdrachten, zoaLs later zal worden beschreven, een processoreenheid 20 met een tijdmeetorgaan 23 voor het voor elke 30 geïdentificeerde bloedmonsterbuis 3 verschaffen van een aan de positie 2 ervan gerelateerd stuursignaal, wanneer sedert ptaatsing in het opneemorgaan 1_ een van tevoren bepaalde tijdsperiode is verstreken,die bijvoorbeeld een uur bedraagt, maar ook instelbaar kan zijn, zodat kortere en langere tijden kunnen worden ingesteld, een stuurorgaan 24 voor 35 het in responsie op opdrachten vanaf het invoerorgaan 21 en stuursignalen van het tijdmeetorgaan 23 aansturen van de stappenmotoren 10 —--é .8801140

H

-4- 27411/JF/tj en 13 via respectievelijk een eerste aanstuurorgaan 26 en een tweede aanstuurorgaan 25, waarbij het eerste aanstuurorgaan 26 een hoogver-mogensaanstuurorgaan is, en het aanstuurorgaan 25 een laagvermogens-aanstuurorgaan, waarbij de stappenmotoren 10 en 13 worden aangestuurd 5 voor respectievelijk het bepalen van de positie 2 in het opneemorgaan 1 van nieuw geplaatste bloedmonsterbuizen 3 en het doen meten van be~ zinkingssnelheden, een verwerkingsorgaan 22 voor de verwerking van ten minste identificatie- en meetgegevens, respectievelijk ontvangen van het invoerorgaan 21 en de sensor 19, en een uitvoerorgaan 28 voor 10 het uitvoeren van deze gegevens, die verder nog positiegegevens, plaat-singstijdstipgegevens en bezinkingstijdgegevens kunnen omvatten.

Het invoerorgaan 21 kan een numeriek toetsenbord 210 en een funktietoetsenbord 211 omvatten, terwij L het uitvoerorgaan 28 een weer-geeforgaan 280 bestaande uit een aantal, bijvoorbeeld acht, 7-segments-15 weergeefeenheden kan bezitten, alsmede een veld 281 van weergeefele- menten 282 en 283, waarbij het aantal weergeefelementen 282, 283 rechtevenredig met het aantal posities 2 in het opneemorgaan 1_ is en steeds ten minste een van de weergeefelementen 282, 283 door de processoreen-heid 20 bepaalde status van de respectieve positie 2 van het opneem-20 orgaan 1_ aangeeft. In het bijzonder is voor elke positie 2 in het opneemorgaan 1_ voorzien in twee l.i chtuitzendende dioden 282,283 namelijk een groene en een rode, waarbij de statusindicatie wordt aangegeven door het branden, het niet-branden en het intermitterend branden oftewel knipperen van de lichtuitzendende dioden 282, 283.

25 Het weergeeforgaan 280 dient voor het weergeven van met behulp van het numerieke toetsenbord 210 en het funktietoetsenbord 211 ingevoerde informatie, respectievelijk opdrachten, alsmede verzoeken om informatie of opdrachten in te voeren of anderszins de toetsenborden 210 en 211 te manipuleren.

30 Ook kan er nog zijn voorzien in een parallel koppel- orgaan 29 en/of serieel koppelorgaan 30, waarvan de funkties bij de volgende bespreking van de werking van de inrichting volgens de uitvinding ter sprake zullen komen.

De inrichting volgens de uitvinding stelt de bloedbe-35 zinkingssnelheid van een bloedmonster in een bloedmonsterbuis 3 automatisch vast. In het algemeen is de bloedbezinkingssnelheid .8801140 % -5- 27411/JF/tj gedefinieerd als de lengte van de laag plasma die zich boven het bloed bevindt,nadat het bloed gedurende een uur in rust is geweest en wordt uitgedrukt in mm/h. De monsterbloedbuizen 3 kunnen op willekeurige tijdstippen, op willekeurige posities 2 en met willekeurige aantallen in 5 het opneemorgaan ^ worden geplaatst. Alvorens een bloedmonsterbuis 3 kan worden ingevoerd,dient eerst een identificatienummer (hierna te noemen ID-nummer) te worden opgegeven. Dit ID-nummer kan worden gebruikt om achteraf te controleren of een monsterbloedbuis 3 met een bepaald ID-nummer ook inderdaad op de verwachte positie 2 is te vinden. Nadat 10 het ID-nummer bekend is, kan de monsterbloedbuis 3 in het opneemorgaan 1_ worden geplaatst, hetgeen aan de processoreenheid 20 kenbaar wordt gemaakt door middel van het bedienen van een van de funktietoetsen van het funktietoetsenbord 211. De nieuw geplaatste bloedmonsterbuis 3 zal dan worden opgezocht. Is het positienummer aan de processoreen-15 heid 20 bekend, dan is de bloedmonsterbuis 3 definitief ingevoerd.

Na een wachttijd van een uur zal de bloedbezinkingssnelheid automatisch worden vastgesteld. Indien de processoreenheid 20 van een regel-drukkerpoort is voorzien,dan kan op de inrichting volgens de uitvinding een regeldrukker worden aangesloten,waardoor de meetgegevens auto-20 matisch op papier kunnen worden gezet. De gegevens die op de regeldrukker worden weergegeven, kunnen ook door middet van het funktietoetsenbord 211 worden opgevraagd.

Wanneer het in tig. 3 getoonde seriële koppelingsorgaan 30 aanwezig is, bijvoorbeeld een RS-232-koppelingsorgaan, kan de in-25 richting volgens de uitvinding met een verwerkingssysteem worden gekoppeld, bijvoorbeeld een personal computer. Op deze manier kan snel een grote hoeveelheid informatie uit de processoreenheid 20 worden opgevraagd, die eventueel op het beeldscherm van het verwerkingssysteem kan worden weergegeven en/of op een opslagmedium kan worden vastgelegd. Via 30 het seriële koppelingsorgaan 30 kunnen meer gegevens worden opgevraagd dan via het funktietoetsenbord 211. Het numerieke toetsenbord 210 bevat links en rechts onderaan nog een funktietoets 212 om de waarde van een nieuw ingevoerd getal terug op nul te stellen en een invoer-toets 213 om de ingevoerde getallen door te geven aan de processor-35 eenheid 20.

Het funktietoetsenbord 211 bevat in de getoonde uit- .8801140 * -6- 27411/JF/tj voeringsvorm acht funktietoetsen F1-F8, waarvan de funkties in het volgende zullen worden besproken.

Alvorens een bloedmonsterbuis 3 in het opneemorgaan 1_ kan 5 worden geplaatst, dienen door middel van het indrukken van de funktie-toets F1 alle posities 2 van het opneemorgaan 1_ te worden afgetast.

Oe sensor 19 zal langs alle posities 2 worden bewogen, waarmee het wel of niet aanwezig zijn van een bloedmonsterbuis 3 kan worden gecontroleerd. Het wel of niet aanwezig zijn van een bloedmonsterbuis 3 wordt 10 op het positiestatusveld 281 kenbaar gemaakt, zoals verderop zal worden besproken. Wanneer de status van elke positie 2 door de processoreen-heid 20 is vastgesteld, wordt het weergeeforgaan 280 schoongeveegd en kan worden overgegaan tot de plaatsing van "nieuwe" bloedmonsterbuizen 3.

De procedure voor het in de processoreenheid 20 invoeren 15 van een nieuw geplaatste bloedmonsterbuis 3 is opgebouwd uit twee eenheden, namelijk het met het numerieke toetsenbord 210 invoeren van een ID-nummer en het aftasten van alle posities 2 om te verifiëren of deze bloedmonsterbuis 3 ook daadwerkelijk in het opneemorgaan 1_ is geplaatst.

Het ID-nummer biedt de gebruiker een controlemogelijkheid 20 van de in het opneemorgaan _1_ aanwezige bloedmonsterbuizen 3. Wanneer namelijk het ID-nummer dat aan een bloedmonsterbuis 3 is toegekend ook in de processoreenheid 20 wordt ingevoerd, kan te allen tijde worden gecontroleerd of het ID-nummer van de bloedmonsterbuis 3 en het ID-nummer van de desbetreffende positie 2_ in het opneemorgaan 1_ over-25 eenkomen. Daar het ID-nummer ook op de regeldrukkerlijst wordt weergegeven kunnen de gegevens van de bloedmonsterbuizen 3 aan de hand van de ID-nummers worden teruggevonden. Via het numerieke toetsenbrod 210 kan een ID-nummer worden ingevoerd dat uit maximaal 8 cijfers bestaat. Tijdens de invoer zullen de ingetikte cijfers op het weergeef-30 orgaan 280 worden weergegeven. Een invoer wordt afgesloten door het bedienen van de invoertoets 213. De processoreenheid 20 controleert bij iedere invoer of het ID-nummer uniek is, d.w.z. dat er geen andere bloedmonsterbuis 3 aanwezig is met hetzelfde ID-nummer. Is dit niet het geval, dan wordt het ingevoerde ID-nummer niet geaccepteerd en 35 kan een nieuw ID-nummer worden ingevoerd. Wanneer een uniek ID-nummer bekend is, verschijnt op het weergeeforgaan 280 een knipperende .8801140 ·> -7- 27411/JF/tj mededeling toets F1 in te drukken. Hiermee wordt aangegeven dat debloed-monsterbuis in het opneemorgaan 1_ kan worden geplaatst, waarna toets F1 van het funktietoetsenbord 211 Caftastfunktie) dient te worden ingedrukt, opdat de processoreenheid 20 kan vaststellen welke positie 2 5 de "nieuwe "bloedmonsterbuis 3 is geplaatst.

Het zojuist genoemde aftasten bestaat uit een continue beweging van de sensor 19 langs alle posities in het opneemorgaan J_*

Er kunnen zich bij het af tasten twee situaties voordoen. Er wordt wel een nieuw geplaatstebloedmonsterbuis 3 gevonden of er wordt geen nieuw 10 geplaatste bloedmonsterbuis 3 gevonden.

In het eerstgenoemde geval zal de overeenkomstige, d.w.z. positiegerelateerde,, rode LED 283 op het positiestatusveld 281 gaan knipperen en verschijnt er op het weergeeforgaan 280 de mededeling dat het positienurmvar is gevonden. Wanneer het positienummer juist is, dan kan 15 de invoertoets 213 worden bediend, waardoor de bloedmonsterbuis 3 definitief in de processoreenheid 20 wordt ingevoerd. De overeenkomstige rode LED 283 op het positiestatusveld 281 zal dan continu oplichten. Is het positienummer niet correkt, dan kan funktietoets F1 nogmaals worden bediend, waardoor opnieuw op alle posities op aanwezigheid van 20 btoedmonsterbuizen 3 worden gecontroleerd.

In het laatstgenoemde geval verschijnt er op het weergeeforgaan 280 de mededeling dat er geen positie is gevonden. Wanneer de invoertoets 213 wordt bediend, zal door het weergeeforgaan 280 opnieuw naar een ID-nummer worden gevraagd, waarmee de procedure 25 zoals hierboven is beschreven, zal worden herhaald. Wordt echter niet de invoertoets 213 maar toets F1 bediend, dan zal de sensor 19 opnieuw langs alle posities 2 worden bewogen om de aanwezigheid van bloedmonsterbuizen 3 nogmaals te controleren.

Nadat het aftasten is voltooid en met het bedienen van 30 de invoertoets 213 is afgesloten, wordt het weergeeforgaan 280 schoongeveegd en wordt de beschreven procedure herhaald met de invoer van een volgend ID-nummer, indien zulks van toepassing is.

Vermeld wordt nogmaals, dat wanneer op een positie 2 geen bloedmonsterbuis 3 wordt aangetroffen, de overeenkomstige groene LED 282 35 in het positiestatusveld 281 continu oplicht, terwijl in het geval dat er geen sprake is van een statusverandering dan ook die van .8801140 ί -8- 27411/JF/tj de overeenkomstige rode en groene LED 283, 282 niet zal veranderen.

Met toets F2 van funktietoetsenbord 211 kan de bloedbe-zinkingssnelheid van een bepaalde bloedmonsterbuis 3 worden opgevraagd.

Wanneer toets F2 wordt bediend, verschijnt op het weergeeforgaan 280 5 een mededeling, bevattende de informatie dat toets F2 is ingedrukt en naar het nummer van een positie 2 (bijv. 1 van 50 posities) wordt gevraagd. Dit po-sitienummer kan op het numerieke toetsenbord 210 worden ingetoetst en door het bedienen van de invoertoets 213 aan de processoreenheid 20 worden doorgegeven. Tijdens het invoeren van een positienummer zullen 10 de ingetikte cijfers op het weergeeforgaan 280 zichtbaar worden gemaakt.

Na de invoer van een positienummer zal, mits een geldig nummer is ingevoerd, de bloedbezinkingssnelheid, bijv. uitgedrukt in Westergreen-eenheden op het weergeeforgaan 280 verschijnen. Er kunnen zich 15 daarbij drie situaties voordoen, namelijk het geval dat voor deze positie nog geen bloedbezinkingssnelheid is vastgesteld, de processoreenheid 20 niet in staat is geweest de bloedbezinkingssnelheid vast te stellen en dat de bloedbezinkingssnelheid is vastgesteld, in welk laatstgenoemde geval op het weergeeforgaan 280 de positie wordt 20 weergegeven alsmede de bijv. 3-cijferige bloedbezinkingssnelheid.

Deze weergave wordt in stand gehouden totdat een van de toetsen van de toetsenborden 210, 211 wordt bediend.

Met toets F3 kan de meettijd worden opgevraagd, die is gedefinieerd als de tijd die is verstreken vanaf het moment dat de 25 geplaatste bloedmonsterbuis 3 door de processoreenheid 20 is herkend tot het moment dat de bloedbezinkingssnelheid is vastgesteld. De meettijd blijft op het weergeeforgaan 280 zichtbaar en wordt steeds aan-< gepast totdat een toets op een van de toetsenborden 210. en 211 wordt ingedrukt.

30 Met F4 kan het ID-nummer worden opgevraagd, terwijl met toets F5 een ID-nummer kan worden gecorrigeerd, met name na afloop van het aftasten; waarbij wel eerst het te corrigeren ID-nummer met behulp van de schoonveegtoets 212 terug op nul moet worden gezet.

Met toets F6 kunnen de datum en tijd worden opgevraagd, aan-35 gezien de processoreenheid 20 is uitgerust met een (niet getoonde) tijdsgetrouwe klok, terwijl met toets F7 in de processoreenheid 20 de .8801140 5 * -9- 27411/JF/tj datum en tijd kunnen worden gezet.

Tenslotte kan met toets F8 iedere verwerking van een bepaalde funktie worden afgebroken.

Het positiestatusveld 281 is opgebouwd uit bijvoorbeeld 5 50 rode en 50 groene LED's, overeenkomend met 50 posities 2 voor bloed- monsterbuizen i 3 in het opneemorgaan 1. Deze LED's geven een totaal overzicht over welke posities 2 vrij zijn, op welke posities er wordt gemeten en van welke posities de bloedbezinkingssnelheid kan worden opgevraagd. Dit kan als volgt zijn gerealiseerd. Een groene LED 282 zal 10 continu oplichten als zich op de desbetreffende positie 2 geen bloed-monsterbuis 3bevindt, terwijl deze zal gaan knipperen, wanneer zich op de overeenkomstige positie Z_ een bloedmonsterbuis 3 bevindt, waarvan de bloedbezinkingssnelheid is gemeten, om aan te geven dat de meetwaarde door middel van het funktietoetsenbord 211 kan worden uit-15 gelezen en de bloedmonsterbuis 3 op die positie 2 uit het opneemorgaan 1_ kan worden genomen.

De rode LED 283 zal continu op lichten, zo lang op de overeenkomstige positie 2 zich een monsterbloedbuis 3 bevindt, waarvan de bezinkingssnelheid niet is vastgesteld, terwijl deze zal gaan 20 knipperen, wanneer gedurende het aftasten van de corresponderende positie 2 een nieuw geplaatste bloedmonsterbuis 3 is gevonden. Dit knipperen, oftewel intermitterend branden, zal voortduren tot het moment waarop het positienummer van de nieuw geplaatste bloedmonsterbuis 3 is bevestigd, waarna deze LED 283 continu zal oplichten.

25 Wanneer de processoreenheid 20 is uitgerust met een parallel koppelingsorgaan 29, dan kan daarop een regeldrukker worden aangesloten, zodat de meetgegevens van de bloedmonsterbuizen 3 automatisch op papier kunnen worden gezet. Steeds wanneer een btoedbe-zinkingssnelheid is bepaald, zullen de meetgegevens worden afgedrukt, 30 waarbij deze gegevens kunnen bestaan uit achtereenvolgens de positie 2 (positienummer 1-50) van de bloedmonsterbuis 3, het ID-nummer, de bloedbezinkingssnelheid, het tijdstip van acceptatie van een nieuw geplaatste bloedmonsterbuis 3 en bijbehorend ID-nummer door de processoreenheid 20, uitgedrukt in uren,minuten en seconden, alsmede 35 de meettijd, die eveneens wordt uitgelicht in uren, minuten en seconden, waarbij de datum waarop de metingen zijn verricht eenmalig .8801140 -10- 27411/JF/tj * bovenaan de pagina kunnen worden weergegeven. Een deel van een uiteindelijke uitdraai op de regeldrukker (die niet is getoond) kan er dan bijvoorbeeld als volgt uitzien:

Meetresultaten van 14/04/90

5 POSITIE ID-NR RESULTAAT. ACCEPTATIE WACHTTIJD

04 00001965 051 11:27:07 01:00:09 05 00001966 002 11:27:17 01:00:08 06 00001977 034 11:27:23 01:00:10 40 01238551 022 11:43:01 01:00:08 41 01238552 088 11:43:08 01:00:10 10 44 01238553 079 11:43:14 01:00:11 46 01238554 005 11:43:21 01:00:13 47 01238555 012 11:43:28 01:00:14 48 01238556 047 11:43:34 01:00:15 49 01238557 071 11:43:41 01:00:17 10 10000201 009 11:50:03 01:00:07 09 10000200 088 11:50:11 01:00:08 15 08 10000199 053 11:50:18 01:00:10

Naast deze meetgegevens kunnen ook een aantal foutmeldingen op papier worden gezet/, wanneer er systeemfouten optreden, zoals het vastlopen van een stappenmotor 10 of 13 of het zoekraken van een bloed-20 monsterbuis 3. Indien namelijk op een bepaalde positie 2 een bloed-monsterbuis 3 wordt verwacht, 'maar niet door de processoreenheid 20 wordt teruggevonden, dan zal deze melding via de regeldrukker worden weergegeven. Daarbij worden het positie- en ID-nummer van de bloedmon-sterbuis 3 uitgeprint, zodat de gebruiker kan vaststellen op welke 25 bloedmonsterbuis 3 de melding betrekking heeft.

De processoreenheid 20 kan een 8-bitsmicroprocessor, bijvoorbeeld de 8085, bevatten naast natuurlijk het (niet getoonde) geheugen, bijvoorbeeld 32k ROM en 8k RAM, waarbij het'Tfi'tleesgeheugen programmeerbaar en wisbaar kan zijn. De overige apparatuur en program-30 matuur is voor een vakman op dit gebied van de techniek voor de hand liggend, zodat deze niet nader zal worden besproken. Benadrukt wordt nog wel dat slechts een enkele uitvoeringsvorm is besproken, waartoe overigens de uitvinding niet is beperkt. Zo behoeft het aantal vaste posities 2 van het opneemorgaan 1_ geen cirkel te beschrijven, maar kunnen ze in 35 een rechte lijn zijn gerangschikt, en behoeven de aandrijforganen niet noodzakelijkerwijs een stappenmotor 10 of 13 te omvatten, maar kunnen .8801140 3

T

-11- 27411/JF/tj zeker in het geval van een rechtlijnige opstelling van de posities 2 andersoortige aandrijfmiddelen zijn. Ook kunnen het invoerorgaan 21 en het uitvoerorgaan 28 anderszins zijn ingericht, met name met het oog op wensen en vereisten van gebruikers. Voorts kan de inrichting 5 volgens de uitvinding standaard zijn uitgerust met een regeldrukker, maar kan ook zijn voorzien van koppelingsmogelijkheden (interface-opties) voor aansluiting op een externe regeldrukker of zelfs op een geheel op zichzelf staand verwerkingssysteem, zoals een moderne personal computer met zijn randapparatuur.

.8801140

Claims (7)

1. Inrichting voor het bepalen van de bloedbezinkingssnelheid van bloedmonsters, omvattende een opneemorgaan voor het op een aantal 5 vaste posities daarin opnemen van bloedmonsterbuizen, met het kenmerk, dat deze verder is voorzien van een meetkop voor het detecteren van bloedmonsterbuizen en het meten van bezinkingssnelheden, een eerste aandrijforgaan voor het horizontaal langs het aantal vaste posities van het opneemorgaan aandrijven van de meetkop, een met het eerste 10 aandrijforgaan gekoppeld tweede aandrijforgaan voor het verticaal langs in het opneemorgaan geplaatste bloedmonsterbuizen aandrijven van de meetkop, en een computereenheid die is voorzien van een invoerorgaan voor het invoeren van een uniek identificatienummer voor elke nieuw in het opneemorgaan geplaatste bloedmonsterbuis en het geven van op-15 drachten, een tijdmeetorgaan voor het voor elke geïdentificeerde bloedmonsterbuis verschaffen van een positiegerelateerd stuursignaal, wanneer sedert plaatsing in het opneemorgaan een van tevoren bepaalde tijdsperiode is verstreken, een stuurorgaan voor het in responsie op opdrachten vanaf het invoerorgaan en stuursignalen van het tijdmeetorgaan aan-20 sturen van de aandrijforganen voor respectievelijk het bepalen van de positie in het opneemorgaan van nieuw geplaatste bloedmonsterbuizen en het doen meten van bezinkingssnelheden, een verwerkingsorgaan voor de verwerking van ten minste identificatie- en meetgegevens, en een uitvoerorgaan voor het uitvoeren van deze gegevens.

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat het aantal vaste posities van het opneemorgaan een cirkel beschrijft.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de aandrijforganen elk een stappenmotor omvatten.

4. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies, 30 met het kenmerk, dat het uitvoerorgaan verscheidene weergeefelementen omvat, die in een veld zijn gerangschikt en waarvan het aantal rechtevenredig met het aantal posities in het opneemorgaan is, waarbij steeds ten minste een van de weergeefelementen een door de computereenheid bepaalde status van de respectieve positie in het opneemor-35 gaan aangeeft.

5. Inrichting volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat .8801140 3 * -Ί3- 27411/JF/tj voor elke positie in het opneemorgaan is voorzien in twee, elk een andere kleur lichtuitzendende dioden, waarbij de statusindicatie wordt aangegeven door het branden, het niet-branden en het intermitterend branden van de lichtuitzendende dioden.

6. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat het invoerorgaan een nummeriek en funktie-toetsenbord omvat, en dat het uitvoerorgaan is voorzien van een weer-geeforgaan voor het weergeven van ingevoerde informatie en opdrachten, alsmede verzoeken om deze in te voeren of anderszins het toetsenbord 10 te manipuleren.

7. Inrichting volgens een van de voorafgaande conclusies, met het kenmerk, dat deze is voorzien van een parallel en/of serieel koppelingsorgaan. Eindhoven, mei 1988. ,8801140