NL8601419A

NL8601419A - Inrichting voor het dragen van bommen.

Info

Publication number: NL8601419A
Application number: NL8601419A
Authority: NL
Original assignee: Ind Handelsonderneming En Meta
Priority date: 1986-06-02
Filing date: 1986-06-02
Publication date: 1988-01-04
Also published as: NL185032C; US4787788A; NL185032B

Description

i ^ € -1- M Kon/mf/2 Aarding

Inrichting voor het dragen van bommen

De uitvinding betreft een inrichting voor het dragen van bommen, zoals aangeduid in de aanhef van conclusie 1.

Bij de bekende inrichting van bovengenoemd soort worden de draagelementen aan het freem vergrendeld door de draag-5 elementen op de gewenste draagplaats op te stellen en de grendelorganen dan in de grendelstand te brengen, waarbij dan de aangrijpelementen door de grendelorganen worden opgesloten. Teneinde deze vergrendeling te kunnen realiseren, moeten de draagelementen op hun plaats zijn positioneerd, 10 anders zijn de grendelorganen niet in hun grendelstand te brengen.

De uitvinding heeft ten doel draagelementen voor bommen gemakkelijk en dus snel en veilig aan een freem te vergrendelen.

15 Daartoe verschaft de uitvinding een inrichting volgens conclusie 1. Bij de inrichting volgens de uitvinding worden de grendelorganen van tevoren zonder tijdrovend zoekwerk in hun vangstand gezet en die vangen de draagelementen dan automatisch op.

20 De genoemde en andere voordelen van de uitvinding zul len in de hierna volgende beschrijving aan de hand van een tekening worden toegelicht.

In de tekening stellen schematisch voor:

Pig. 1 een perspektivisch, schematisch aanzicht van 25 transportmiddelen voor het overbrengen van bommen vanaf een bommenmagazijn naar een bommenwerper, fig. 2 op grotere schaal een zijaanzicht van detail II van fig. 1, fig. 3 op grotere schaal een perspektivisch aanzicht 30 van detail III van fig. 2, fig. 4 op grotere schaal detail IV van fig. 3, fig. 5 op grotere schaal detail V van fig. 3, en fig. 6 op grotere schaal detail VI van fig. 3.

8601418 -2- * s* l

Volgens figuur 1 worden bommen 1 vanaf een vast magazijn 2 door middel van transportwagens 3 vervoerd naar een bommenwerper 5 en door middel van een hefwagen 4 aan een bommenwerper 5 opgehangen. Het magazijn 2, elke transport-5 wagen 3 en elke hefwagen 4 heeft een inrichting 6 volgens de uitvinding voor het dragen van bommen 1. De voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting 6 volgens de uitvinding, zoals getoond in de figuren 1-6, omvat een freem 7 en twee evenwijdige, horizontale rails 8, die elk aan hun ene einde van 10 een verlengstuk 9 zijn voorzien (fig. 4), die om een gemeenschappelijke horizontale aslijn 10 zwenkbaar met de bijbehorende rail 8 zijn verbonden en die aan hun vrije einde een vertikale koppelpen 11 hebben, die past in een koppelgat 12 van een koppelstuk 13 dat aan het andere einde van een over-15 eenkomstig freem 7 van een andere inrichting 6 is aangebracht. De beide verlengstukken 9 zijn onderling gekoppeld door middel van parallellogrammenstelsels 15 en een koppelas 16 en zijn aldus door middel van bedieningsorganen 17, die zich aan weerszijden van het freem 7 bevinden, met één enkele 20 handeling, dat wil zeggen met één hand, bedienbaar voor het aankoppelen aan de rails 8 van een andere inrichting 6. Het freem 7 van elke transportwagen 3 heeft een trapeziumvormig onderstel 19, zodanig dat het onderstel 19 aan het ene einde smaller is dan aan het andere einde, opdat de onderstellen 19 25 van twee transportwagens 3 met hun wielen 18 in elkaar kunnen grijpen.

Naast elke kokervormige rail 8 is een sleeplijst 21 aanwezig. Elke inrichting 6 omvat bij voorkeur een veelvoud van paren van draagelementen 22. Een bom 1 wordt aan elk van 30 zijn beide einden gesteund door een draagelement 22. Daartoe heeft elk draagelement 22 twee steunrollen 23, die een bom 1 tussen zich opnemen met een hoek f van bijvoorbeeld 90° of liefst nog iets meer. Het draagelement 22 steunt op de rail 8 door middel van twee horizontale looprollen 24 en is aan 35 zijn vier hoeken ten opzichte van de rail 8 geleid door middel van vier vertikale leidrollen 25. Aan weerszijden heeft het draagelement 22 een aangrijporgaan 26, bestaande uit een vertikale pen 28 met een borst 27 die in een leidblok 860 1 s 1 9 ir 4 -3- 29 in vertikale richting is geleid en waarbij een drukveer 30 boven de borst 27 op de pen 28 aangrijpt, teneinde dat aan-grijporgaan 26 omlaag te dringen tot op de sleeplijsten 21.

Elke sleeplijst 21 heeft op elke draagplaats 32 voor een bom 5 1 een grendelorgaan 34, dat gevormd wordt door aanslagen 36 die een in een sleeplijst 21 aangebrachte opneemruimte 35 voor een aangrijporgaan 26 begrenzen. De opneemruimte 35 is afsluitbaar door middel van een afsluiter 37, die uit een opvulstuk bestaat, dat bevestigd is aan een om zwenkas 40 10 zwenkbare zwenkarra 38. De zwenkarm 38 heeft een sleufgat 41 voor het geleidend opnemen van een aan een krukarm 43 bevestigde pen 42. Vier bij vier sleeplijsten 21 behorende krukarmen 43 van een en dezelfde draagplaats 32 zijn bevestigd aan een draaibaar aan het freem 7 gelegerd gemeenschap-15 pelijke bedieningsas 39, die aan elke zijde van het freem 7 een bedieningsorgaan 44 heeft, dat volgens pijl 45 vanuit een in fig. 6 met volle lijnen getekende vangstand tot in een doorlaatstand is te verstellen, waarbij dan de afsluiters 37 de opneemruiraten 35 in de sleeplijsten 21 in hoofdzaak opvul-20 len en daardoor de toegang van de aangrijporganen 26 tot de opneemruimten 35 afsluiten.

Wanneer twee draagelementen 22, die tezamen één en dezelfde bom 1 dragen, over de rails 8 worden verplaatst en dan bij een bepaalde draagplaats 32 aankomen, waar de vier vang-25 organen 33 in de in fig. 6 getekende vangstand verkeren, dan worden de vier aangrijporganen 26 gevangen, doordat de over de sleeplijsten 21 slepende, door de sleeplijsten 21 tegen de werking van drukveren 30 in omhoog gehouden pennen 25 door de drukveren 30, die automatische drangmiddelen vormen, tot in 30 de vrije ruimten 35 worden gedrongen. Aldus wordt de bom 1 dan op deze draagplaats 32 vastgehouden. In geval de vang-organen 33 in hun doorlaatstand verkeren, zullen de beide draagelementen 22 met hun bom 1 deze draagplaats 32 passeren en doorrollen tot zij bij een andere draagplaats 32 aankomen, 35 waarvan alle vangorganen 33 in hun vangstand verkeren.

Elk freem 7 heeft aan alle raileinden 48 een veiligheidspal 47, die in de in fig. 5 met volle lijnen getekende paistand aangrijpt op het freem 20 van een volgens pijl 49 8601419 -4- ' / > het raileinde 48 verlatend draageleraent 22. Twee veiligheidspallen 47 zijn vast bevestigd aan een gemeenschappelijke be-dieningsas 50, die draaibaar in het freem 7 is gelegerd en die aan weerszijden van het freem 7 een omlaaggericht be-5 dieningsorgaan 51 heeft. De beide bedieningsorganen 51 dringen door hun eigen gewicht de pallen 47 automatisch omhoog tot in de palstand. Slechts wanneer het gewenst is, dat de draagelementen 22 met hun bom 1 het freem 7 verlaten, worden de pallen 47 in de in fig. 5 met streeplijnen geteken-10 de passeerstand gehouden. Fig. 5 toont, dat de sleeplijsten 21 een schuin oplopend einde 53 hebben, waardoor de pennen 26 tegen veerwerking in opwaarts worden gedrukt, wanneer het desbetreffende draagelement 22 op een freem 7 aankomt volgens pijl 55.

15 Van de hefwagen 4 is het freem 7 ten opzichte van het chassis 56 niveauveranderlijk door middel van schaarconstructies 57 met twee horizontale geleidingen 63 en een hefmecha-nisme 58, opdat de bommen 1 gemakkelijk door middel van oren 59 aan een bommenwerper 5 kunnen worden opgehangen. Het hef-20 mechanisme 58 omvat een horizontale schroefas 60, die aangrijpt op twee wormwielen 61, die verbonden zijn met twee staande schroefstangen 62, die telescopisch samenwerken met schroefbussen 64. Door verdraaiing van de schroefas 60 door middel van gereedschap 65 is de hoogte van de inrichting 6 in 25 te stellen.

8 6 0 1 4 1 S

i

Claims

1. Inrichting (6, 70) voor het dragen van bommen (1), omvattende: - een freem (7, 78), - tenminste twee aan het freem (7, 78) bevestigde rails 5 (8, 85), - tenminste twee langs de rails (8, 85) geleide, verplaatsbare draagelementen (21, 71), die elk ingericht zijn voor het dragen van een einde van een bom (1), en - grendelmiddelen voor het op tenminste één draagplaats 10 (32) aan het freem (7, 78) vergrendelen van de draagelementen (21, 71), welke grendelmiddelen tenminste één aan elk draag-element (21, 71) aangebracht aangrijporgaan (26, 73) en in de banen van de beide aangrijporganen (26, 73) opgestelde, elk tussen een grendelstand en een losstand omschakelbare gren-15 delorganen omvatten, met het kenmerk, dat de grendelorganen gevormd worden door vangorganen (33), die omschakelbaar zijn tussen een vangstand en een doorlaatstand, die respektievelijk met een grendelstand en een losstand overeenkomen, en dat de grendel-20 middelen automatisch drangmiddelen (30, 80) voor het telkens in onderlinge aangrijping dringen van een eventueel in zijn vangstand verkerend vangorgaan (33, 75) en een daarbij aankomend aangrijpelement (26, 73) omvatten.

2. Inrichting (6) volgens conclusie 1, met het kenmerk, 25 dat aan elk draagelement (22) tenminste twee aangrijpelemen- ten (26) zijn aangebracht.

3. Inrichting (6, 73) volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de drangmiddelen gevormd worden door veren (30, 80. die de aangrijporganen in aangrijping met de vangorganen 3 0 (33, 75) dringen.

4. Inrichting (6) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tenminste één draagplaats (32) voorzien is van gemeenschappelijke bedieningsmiddelen (39) voor het omschakelen van alle tot deze draagplaats (32) be- 35 horende vangorganen (33). 8601419 -6-

5. Inrichting (6) volgens conclusie 4# met het kenmerk, dat de gemeenschappelijke bedieningsmiddelen (39) aan elke zijde van het freem (7) een bedieningsorgaan (44) omvatten.

6. Inrichting (6) volgens één van de voorgaande conclu-5 sies, met het kenmerk, dat elk vangorgaan (34) gevormd wordt door een opneemruimte (35) voor een aangrijporgaan (26) begrenzende aanslagen (36), welke opneemruimte (35) door middel van een afsluiter (37) ter omschakeling van dit vangorgaan (33) tussen een vangstand en een doorlaatstand beweegbaar is 10 tussen een de opneemruimte (35) open latende respektievelijk afsluitende positie.

7. Inrichting (6) volgens conclusie 6, met het kenmerk, dat de afsluiter (37) zwenkbaar is om een zwenkas (40) ten opzichte van het freem (7) is aangebracht en via een sleuf- 15 gat-penverbinding (41, 42) gekoppeld is met een arm (43) van een draaibare bedieningsas (39).

8. Inrichting (6) volgens één van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat tenminste aan één einde van het freem (7) de beide rails (8) voorzien zijn van pallen (47) 20 die op de draagelmenten (22) aangrijpen door automatische drangmiddelen (51) tot in hun palstand worden gedrongen.

9. Inrichting (6) volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de beide aan een en hetzelfde einde van het freem (7) aangebrachte pallen (47) onderling zijn gekoppeld. 25

10. Inrichting (6) volgens één van de voorgaande con clusies, met het kenmerk, dat aan tenminste één einde van het freem (7) de beide rails (8) elk voorzien zijn van een verlengstuk (9), dat om een horizontale aslijn (10) zwenkbaar aan het freem (7) is aangebracht en dat voorzien is van een 30 koppelelement (11) ter aankoppeling aan een rail (8) van een ander freem (7), welke verlengstukken (9) onderling zijn gekoppeld door middel van gemeenschappelijke bedieningsmiddelen (16). 8601419