NL8600877A

NL8600877A - Spoorwegtrein, draaistel, schutwagen en oplegger.

Info

Publication number: NL8600877A
Application number: NL8600877A
Authority: NL
Original assignee: Alpha Engineering Ingenieurs E
Priority date: 1986-04-07
Filing date: 1986-04-07
Publication date: 1987-11-02
Also published as: DE3761478D1; EP0241099A1; ATE49733T1; EP0241099B1

Description

1 ί -1- Μ Kon/mf/4 Alpha Engineering

Spoorwegtrein, draaistel, schutwagen en oplegger

Uitvinders: Frans Oudendal te Huizen

Thomas ter Schegget te Nieuwegein

De uitvinding betreft op de eerste plaats een draaistel voor een spoorwegtrein, dat ingericht is voor het dragen van de einden van twee normaliter voor wegtransport gebruikte opleggers.

55 Een dergelijke draaistel is bekend uit het Amerikaanse octrooischrift 2.709.969. Daarbij kunnen twee opleggers elk ten opzichte van het draaistel draaien om een zich in het middenlangevlak van het draaistel opgestelde draaipen, opdat een trein van draaistellen en opleggers zich aan railbochten 10 kan aanpassen. De opleggers worden daarbij ondersteund door horizontale oplegvlakken. In bochten en op variërende hellingen is er veel ongecontroleerde beweging tussen draaistellen en opleggers mogelijk, hetgeen tot veel slijtage van dit spoorweg- en opleggermateriaal leidt, in het bijzonder, 15 doordat de hoge trekkrachten van een trein niet goed tussen draaistel en oplegger worden overgedragen.

De uitvinding heeft ten doel de opleggers beter op draaistellen op te leggen.

Daartoe is het draaistel volgens de uitvinding gekeh-20 merkt, zoals aangeduid in conclusie 1.

Een oplegger kan volgens een driepuntsoplegging op twee draaistellen liggen. Het einde van de oplegger, dat op twee steunen van de koppeltafel ligt, draait dan tezamen met de koppeltafel ten opzichte van het draaitafelfreem, terwijl het 25 andere einde, dat slechts op één draaisteun ligt, om zijn ene draaisteun ten opzichte van het draaistel kan draaien. Hierdoor is het ene einde vast en stevig met de koppeltafel te verbinden, terwijl het andere einde vast en stevig en vooral eenduidig op de boldeelvormige draaisteun aangrijpt. De con-30 figuratie van de steunen is zodanig, dat bij het berijden Ö . - 5 7 / -2- P ? van hellingen de opleggers goed op de draaistellen aangrijpen.

De uitvinding betreft en verschaft tevens een oplegger, zoals aangeduid in conclusie 6.

5 Bovendien betreft en verschaft de uitvinding een schut wagen, zoals aangeduid in conclusie 4.

Een trein, die uitgerust is met twee schutwagens volgens conclusie 5, kan een serie opleggers tussen zich op-nexnen, met de opleggers naar wens in de ene of de andere van 10 beide tegenovergestelde opstellingsrichtingen gekeerd. De vrije keuze van de opstellingsrichting van de opleggers kan het aan- en/of afrijden van opleggers, vooral op nauw bemeten rangeerstations vergemakkelijken. De schutwagen kan aan het van de oplegger afgekeerde andere einde voorzien zijn van het 15 normale koppelings- en stootwerk voor aansluiting aan een normaal treindeel.

De genoemde en andere kenmerken van de uitvinding zullen in de hierna volgende beschrijving aan de hand van een tekening worden verduidelijkt.

20 In de tekening stellen schematisch voor:

Figuur 1 een gedeeltelijk weggebroken zijaanzicht van spoorwegmaterieel met opleggers volgens de uitvinding, figuur 2 op grote schaal de fractie II van figuur 1 in een andere stand, 25 figuur 3 een doorsnede over lijn III-III van figuur 2, figuur 4 op grotere schaal een gedeeltelijk weggebroken zijaanzicht van detail IV van figuur 1, figuren 5 en 6 op vergrote schaal een weggebroken zijaanzicht resp. een perspektivisch geëxplodeerd aanzicht van .30 detail V van figuur 4, figuur 7 een werkschema voor het samenstellen van een trein met schutwagen volgens de uitvinding, figuur 8 een met lijn e van figuur 7 overeenkomend schema van een in tegenovergestelde richting samengestelde 35 trein, figuren 9 en 10 op grote schaal een telkens ander opengebroken zijaanzicht van detail IX van figuur 1, ft λ *' ··> 's ^ ‘•f U' , - · * * - * Ί* -3- figuur 11 een. met figuur 10 overeenkomend zijaanzicht in een andere stand, figuur 12 en 13 op grote schaal een weggebroken zijaanzicht van detail XII resp XIII van figuur 10, 5 figuur 14 een doorsnede over lijn XIV-XIV van figuur 13, figuur 15 een doorsnede over lijn XV-XV van figuur 12, figuur 16 een doorsnede over lijn XVI-XVI van figuur 9, figuren 17 en 18 op grote schaal een gedeeltelijk 10-weggebroken, perspektivisch aanzicht van detail XVII resp.

XVIII in gemonteerde toestand, en figuur 19 op grote schaal een geëxplodeerd, gedeeltelijk weggebroken, perspektivisch aanzicht van detail XVII resp. XVIII in gedemonteerde toestand.

15 Het spoorwegmaterieel volgens de uitvinding, dat schematisch in figuur 1 is aangeduid, omvat een trein van twee schutwagens 1 en 2 die elk een aantal, bijvoorbeeld drie losse draaistellen 3 kunnen vervoeren, wanneer zij in de trein niet functioneren. Van de zes per trein aanwezige 20 draaistellen 3 is in figuur 1 één draaistel 3 operatief opgesteld, waarbij het twee opleggers 4 ondersteunt. Elke normaliter voor wegtransport gebruikte oplegger 4 is voorzien van een door middel van luchtveren 59 geveerd stel wielen 5 met . luchtbanden voor wegtransport, en is zelf niet voorzien van 25 railwielen. De oplegger 4 heeft een in hoogte verstelbare hulpsteun 6 en de gebruikelijke koppelpen 7 voor aankoppeling aan een trekker 8 (figuur 1), welke koppelpen 7 niet wordt gebruikt voor het eraan koppelen van spoorwegmaterieel. De oplegger 4 volgens de uitvinding (zie figuur 4) heeft aan 30 zijn achtereinde twee aan weerszijden van zijn middenlangs-vlak 52 opgestelde kommen 9 en aan zijn voorzijde één in het middenlangsvlak 52 opgestelde kom 10 voor oplegging op twee steunen 11 respectievelijk één steun 12 van een draaistel 3.

Verder heeft de oplegger 4 volgens de uitvinding een lucht-35 leiding 13 die door middel van een flexibele leiding 14 te koppelen is met een schematisch aangegeven reminrichting 15 met een bekrachtigingscilinder 56 voor remmen 21 van de draaistellen 3. Zo is een over de lengte van een : ; · · 7 7 -4- trein doorgaande remleiding te vormen, waarin telkens luchtleidingen 13 zijn opgenomen. Het chassis van de oplegger 4 is zo stevig, dat het tussen de kommen 9 en 10 de hoge trek- en drukkrachten kan opnemen, die in een trein voorkomen.

5 Elk draaistel 3 omvat een freem 16 met twee daarin door middel van veren 17 verend gelegerde wielstellen 18, elk bestaande uit een as 19 en twee vast daaraan verbonden spoorwegwielen 20. Het freem 16 draagt een centraal om een vertikale aslijn 113 draaibaar daarop gelegerde koppeltafel 10 22. Daartoe heeft het freem 16 een stevige, opstaande bus 23, waaromheen een koker 120 van de koppeltafel 22 grijpt met tussenvoeging van legerbussen 121. De koppeltafel 22 rust door middel van oplegplaten 130 op glijplaten 131. Door middel van een opsluitplaat 133 wordt de koker 120 in axiale 15 richting op de bus 23 vastgehouden. De koppeltafel 22 omvat twee steunen 11 met halfcilindrische, dwarsliggende steun-koppen 60 en een van een halfbolvormige kop 61 voorziene steun 12. Een oplegger 4 is aldus met zijn achtereinde tezamen met de koppeltafel 22 ten opzichte van het freem 1’6 van 20 het draaistel 3 zwenkbaar, terwijl deze zelfde oplegger 4 met zijn vooreinde ten opzichte van de koppeltafel 22 van een ander draaistel 3 om de steun 12 zwenkbaar is.

In de kop- resp. eindbalken 29 van opleggers 4 zijn uitsparingen 28 aangebracht, waaronder zich randen 63 be-25 vinden, die aangrijpelementen voor grendelhaken 27, 77 vormen, die zwenkbaar aan de draagtafel 22 zijn aangebracht. De grendelhaken 27, 77 worden in hun met volle lijnen in fig. 5 getekende grendelstand vastgehouden door middel van een door zijn dode punt gedrongen stel schakels 64 (figuur 6). Bij het 30 terugzwenken van ‘een grendelhaak 27 in pijlrichting. 65 om aslijn 66 stuit de grendelhaak 27 tegen het korte einde 62 van een schakel 64, hetgeen verder terugzwenken blokkeert. Bij het tijdens bediening ontgrendelen van de grendelhaken 27 wordt met een sleutel 68 een aangrijpas 69 om zijn aslijn 70 35 verdraaid in pijlrichting 72, waardoor elk stel schakels 64 met de eraan verbonden grendelhaken 27 in pijlrichting 65 worden verzwenkt. Tevens verzwenkt een arm 71 met de as 69 in Λ ' · - 7 ‘ö -J < ! ] * ^ —5— pijlrichting 72, waardoor een kniehefboom 73 de grendelhaak 77 in pijlrichting 76 terugzwenkt. De grendelhaak 77 wordt tegen ongewenste ontgrendeling behoed, doordat een pen 79 van kniehefboom 73 dan tegen de arm 71 aanslaat.

5 De schutwagens 1 en 2 hebben aan één van hun beide einden een axiaal buiten de carrosserie 37 uitstekende console 35 resp. 36, die bestemd is voor het dragen van het einde van een oplegger 4.

De carrosserie 37 heeft een vast met het chassis 80 van IQ de schutwagen 1, 2 verbonden carrosseriedeel 81 en een in langsrichting ten opzichte van het vaste carrosseriedeel 81 verplaatsbaar carrosseriedeel 82, dat aan weerszijden rails 83 heeft, die steunen op leidrollen 84, terwijl steunrollen 85 van carrosseriedeel 82 steunen op rails 86 van carros-15 seriedeel 81. Bovendien rollen leidrollen 87 van carrosseriedeel 82 langs de onderzijde van rolbanen 88 van carrosseriedeel 81. Wegens deze geleidingsmiddelen is carrosseriedeel 82 ten opzichte van carrosseriedeel 81 een flink stuk axiaal verplaatsbaar, opdat een draaistel 3 dat via een haak 89 aan 20 een over rails 41 van het carrosseriedeel 82 verrijdbare loopkat 42 is opgehangen en vanuit de schutwagen 1, 2 op spoorwegrails 46 is te zetten. Ter verplaatsing van het carrosseriedeel 82 zijn praktisch eindloze kettingen 91 om kettingwielen 92 van carrosseriedeel '81 geleid en bevestigd 25 aan bevestigingselementen 93 van carrosseriedeel 82. Deze kettingen 91 worden hetzij met de hand, hetzij motorisch aangedreven. De verplaatsing van carrosseriedeel 82 is te vergrendelen met grendelmiddelen 90, omvattende aan tenminste één zijde een zwenkhandvat 94, dat door een grendelhaak 95 30 kan worden vastgehouden en dat een nok 96 heeft, die samenwerkt met een schuifstand 97, die in haar grendelstand in uitsparingen 98 en 99 van carrosseriedeel 81 resp. 82 grijpt (figuur 13).

De consolen 35 en 36 zijn op dezelfde wijze ingericht en voorzien van twee draaginrichtingen 101 en 102, zodat 35 slechts console 35 aan de hand van figuur 19 wordt beschreven.

·**» λ x ** » —* -6-

Console 35 heeft een draaibom 103, waarin een draaibus 104 van draaginrichting 101, 102 draaibaar kan worden opgenomen en tegen axiale verschuiving kan worden geborgd door middel van een borgring 105 met bouten 106. Draaginrichting 5 101, 102 heeft een freem 107, 108, dat door middel van opleg-lagen 109, 110 kan steunen op oplegblokken 111. Draaginrichting 101 heeft twee steunen 11, die dezelfde configuratie en dezelfde opstelling ten opzichte van de vertikale draaiaslijn 112 van de draaginrichting 101 ten opzichte van de console 35 10' heeft als de steunen 11 van de draaistellen 3 ten opzichte van de vertikale draaiingsas 113 van de draagtafel 22. De draaginrichting 102 heeft een steun 10 met een boldeelvormige kop 61.

Evenals de draaistellen 3 hebben de draaginrichtingen 15 101, 102 grendelhaken 27, 77 met bijbehorende stellen schakels 64. Al naar gelang men de opleggers 4 met hun vooreinden naar de schutwagen 1 of 2 gekeerd wil opstellen, zal de schutwagen 1 een draaginrichting 102 resp. 101 en de schutwagen 2 een draaginrichting 101 resp. 102 dragen (figuur 20 7e resp. fig. 8)

Ter plaatse van een opleggertreinformeerstation kan men gebruik maken van een hefinrichting voor het op de draaistellen 3 zetten van de oplegger 4. In plaats van een hef-richting kan men volstaan met een stel hellingen 48 die door 25 middel van een vorkheftruc 100 verplaatsbaar zijn. Daartoe zijn zij voorzien van uitsparingen 49. De in hoogte verstelbare hellingen 48 hebben een aanslag, waarmee zij tegen een draaistel 3 stuiten, een demonteerbare aanslag 50, waarmee zij tegen de steunen 11 van een schutwagen stuiten en aan-30 .slagen 51, waartegen opleggerwielen 5 kunnen stuiten, teneinde de kommen 9 van een achterwaarts de hellingen 48 opgereden oplegger 4 voldoende nauwkeurig boven de steunen 11 te brengen. Vervolgens wordt de luchtdruk van de luchtveren 59 afgenomen. De oplegger 4 zakt door eigen massa op de rubber 35 veerstuitingen in de luchtveren, waarna de assen met luchtbanden 5 mechanisch worden vergrendeld. De hefinrichting van de hellingen 48 wordt nu in de stand zakken gezet, waardoor Öj 7 7 5 ^ -7- eerst de oplegger 4 op de steunpunten 11 gaat rusten en daarna de luchtbanden 5 vrijkomen van de hellingen 48. Nadat de hulpsteun 6 is uitgezet en het vooreinde van de oplegger 4 is opgeheven, wordt de trekker 8 weggereden. Door onderdruk in 5 de luchtveren 59 van de oplegger 4 aan te brengen wordt de oplegger 4 aan een onder het vooreinde van de oplegger 4 gereden draaistel 3 gekoppeld. Daarna worden de hellingen 48 met een vorkheftruc 100, die in uitsparingen 49 daarvan grijpt, verplaatst tot draaistel 3 om een volgende oplegger 4 10 aan de trein 45 toe te voegen. De hellingen 48 kunnen in een schutwagen 1, 2 worden meegenomen, zodat er ter plaatse van een opleggertreinformeerstation - afgezien van een voor andere doeleinden bruikbare vorkheftruc - geen laad- en losmiddelen achter hoeven te blijven. Een opleggertreinformeer-15 station vergt slechts de in een rijweg 47 verzonken rails 46. Hierdoor is het mogelijk met weinig kosten een groot aantal opleggertreinformeerstations in een spoorwegnet op te nemen.

De oplegger 4 volgens de uitvinding is van een opklap-20 bare bumper 53 voorzien, die tijdens railtransport is opgeklapt (zie figuur 4), teneinde de koppeling van de oplegger 4 aan een draaistel 3 niet te hinderen.

De oplegsteunen 11, 12 en kommen 9, 10 worden zodanig stevig geconstrueerd, dat deze een langskracht in de trein 25 van bijvoorbeeld 800 kN kunnen weerstaan.

De schutwagéns 1 en 2 zijn aan hun van de opleggers 4 afgekeerde einden 54 van conventionele trek- en buffermidde— len 58 voorzien ter aankoppeling aan conventionele spoorweg-materieel.

30 Bij het in figuur 7 getoonde rangeerschema voor het samenstellen van een trein met vijf opleggers 4t worden uit de schutwagéns 1, 2 vier van de zes draai-stellen 3 uitgeladen (regel a)? wordt een helling 48 bij de console 36 geplaatst, 35 wordt een oplegger 4 met een trekker 8 tot op de hel ling 48 en aldus tot boven een op de console 36 van schutwagen 2 gemonteerde draaginrichting 101 gereden (regel b); 8 ' ' ' - '

=* V V

/* ^ -8- wordt de oplegger 4 op de steunen 11 van de draag-inrichting 102 neergelaten door de wielen 5 van de optrekker 4 op te trekken, wordt de oplegger 4 op zijn steun 6 gezet en wordt de ontkoppelde trekker 8 weggereden (regel c); en 5 wordt een draaistel 3 tot onder de oplegger 4 opge steld en wordt de oplegger 4 tot op het draaistel 3 neergelaten en eraan vergrendeld, waarna de kom 10 op de steun 12 van dit draaistel 3 aangrijpt (regel d).

Dergelijke handelingen worden herhaald voor het samen— 10; stellen van een trein 45 volgens regel e, waarbij tenslotte de console 35 met een draaginrichting 101 van schutwagen 1 onder de laatste oplegger 4 wordt aangebracht en er mee wordt vergrendeld.

Het ontleden van een trein geschiedt in principe in 15 tegengestelde volgorde. Het samenstellen van een trein 45 kan zogewenst ook vanaf het andere einde geschieden volgens figuur 8. De schutwagens 1 en 2 kunnen voorzien zijn van een luchtaggregaat 38 voor remlucht.

Vplgens de uitvinding is het mogelijk een oplegger 4 20 aan een treindeel toe te voegen of er selectief een oplegger 4 tussenuit te nemen.

Het is mogelijk een en dezelfde oplegger 4 op consolen 35 en 36 van schutwagens 101 en 102 te plaatsen, wanneer er slechts één oplegger 4 te vervoeren is.

82 0 0 'i 7 7

Claims

3 St M Kon/mf/4 Alpha Engineering -9- CONCLUS IES
1. Draaistel (3), omvattende een freent met draagmidde-len voor het dragen van normaliter voor wegtransport gebruikte opleggers, gekenmerkt door een ten opzichte van het freem om een vertikale as draaibare koppeltafel (22) met twee - 5 dwars op de rijrichting gezien -uit elkaar gelegen steunen (11) voor het ondersteunen van een einde van een oplegger (4) en door een in het middenlangsvlak (52) van het draaistel (3) opgestelde steun 12 voor het draaibaar ondersteunen van het einde van een andere oplegger (4), waarbij de in het midden-10 langsvlak opgestelde steun (11) boldeelvormig is en de twee uit elkaar gelegen steunen zodanig zijn gevormd, dat zij een zwenking van de oplegger ten opzichte van de koppeltafel (22) in het vertikale langsvlak toestaan.
2. Draaistel (3) volgens conclusie 1, met het kenmerk, 15 dat de steunen (11, 12) elk zodanig aangrijpen in een aangepaste holte van een oplegger (4), dat tussen steun (11) en holte een flinke trekkracht kan worden overgebracht.
3. Draaistel (3) volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de koppeltafel (22) voorzien is van grendelorganen (27, 20 77), die elk op een grendelelement van een oplegger (4) kunnen aangrijpen en die in hun grendelstand worden vastgehouden door middel van een door zijn dode punt gedrongen stel schakels ·
4. Schutwagen (1, 2) voorzien van draagmiddelen (35, 25 36) voor het dragen van een einde van een oplegger (4), gekenmerkt door een console, die voorzien is van tenminste één van twee draaginrichtingen, waarvan de ene draaginrichting draaibaar om een vertikale as met de console te koppelen is en twee - dwars op de rijrichting gezien — uit elkaar gelegen 30 steunen (11) voor het ondersteunen van een einde van een oplegger (4) omvat en waarvan de andere een in het middenlangsvlak (52) opgestelde steun (12) voor het ondersteunen van het andere einde van zo'n oplegger (4) omvat. > " .·'· · -· 1 h -ε ‘ -ίο- s. Schutwagen (1, 2) volgens conclusie 4, met het kenmerk, dat de console voorzien is van beide draaginrichtingen, die uitwisselbaar daarmee verbindbaar zijn.
6. Schutwagen (1, 2) volgens conclusie 4 of 5, met het 5 kenmerk, dat de carrosserie (37) tenminste één met het chassis (80) verbonden vast carrosseriedeel (81) en tenminste één in langsrichting ten opzichte van het vaste carrosseriedeel verplaatsbaar, van hefmiddelen voorzien carrosseriedeel omvat.
7. Oplegger die is ingericht ter oplegging op spoorweg- draaistellen, gekenmerkt door - een in het middenlangsvlak opgestelde, boldeelvormige kom aan zijn ene einde; - twee - dwars op de rijrichting gezien - uit elkaar 15 gelegen, zwenking in het vertikale langsvlak van de oplegger ten opzichte van een koppeltafel van een draaistel toelatende steunen aan zijn andere einde; en - bij de steunen aangebrachte vergrendelelementen voor vergrendelend samenwerken met grendelorganen van een draai- 20 stel. Λ f' / 'J * '.* XJ Ί J