NL8600452A - Maaimachine. - Google Patents

Maaimachine. Download PDF

Info

Publication number
NL8600452A
NL8600452A NL8600452A NL8600452A NL8600452A NL 8600452 A NL8600452 A NL 8600452A NL 8600452 A NL8600452 A NL 8600452A NL 8600452 A NL8600452 A NL 8600452A NL 8600452 A NL8600452 A NL 8600452A
Authority
NL
Netherlands
Prior art keywords
mowing
mower
rotation
support
housings
Prior art date
Application number
NL8600452A
Other languages
English (en)
Original Assignee
Lely Nv C Van Der
Priority date (The priority date is an assumption and is not a legal conclusion. Google has not performed a legal analysis and makes no representation as to the accuracy of the date listed.)
Filing date
Publication date
Application filed by Lely Nv C Van Der filed Critical Lely Nv C Van Der
Priority to NL8600452A priority Critical patent/NL8600452A/nl
Priority to DE8787200251T priority patent/DE3774455D1/de
Priority to EP87200251A priority patent/EP0235850B1/en
Priority to US07/018,287 priority patent/US4827703A/en
Publication of NL8600452A publication Critical patent/NL8600452A/nl
Priority to US07/338,148 priority patent/US4955187A/en

Links

Classifications

    • AHUMAN NECESSITIES
    • A01AGRICULTURE; FORESTRY; ANIMAL HUSBANDRY; HUNTING; TRAPPING; FISHING
    • A01DHARVESTING; MOWING
    • A01D34/00Mowers; Mowing apparatus of harvesters
    • A01D34/01Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus
    • A01D34/412Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters
    • A01D34/63Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis
    • A01D34/64Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle
    • A01D34/66Mowers; Mowing apparatus of harvesters characterised by features relating to the type of cutting apparatus having rotating cutters having cutters rotating about a vertical axis mounted on a vehicle, e.g. a tractor, or drawn by an animal or a vehicle with two or more cutters
    • A01D34/664Disc cutter bars
    • A01D34/665Disc cutter bars modular

Landscapes

  • Life Sciences & Earth Sciences (AREA)
  • Environmental Sciences (AREA)
  • Harvester Elements (AREA)

Description

Λ * % I - * - C. vafi der Lely N.V., Weverskade 10, Maasland 1
Maaimachine j __i
De uitvinding heeft betrekking op een maaimachine voorzien van maateenheden die ten minste een maaiorgaan en een althans gedeeltelijk hol ondersteuningshuls omvatten, waarbij het maaiorgaan draaibaar om een zich in hoogterich-5 ting uitstrekkende draaiingsas met het ondersteuningshuis is verbonden en de ondersteuningshuizen door ten minste één losneembare trekstang met elkaar zijn verbonden die zich door de holte van de ondersteuningshuizen uitstrekt.
Een doel van de uitvinding is een sterke en een- ^ 10 voudige maaimachine van bovengenoemde soort te verkrijgen.
' Volgens de uitvinding kan dit bereikt worden wan neer de trekstang, gerekend in de tijdens bedrijf van de maaimachine normale voortbewegingsrichting vóór de draaiingsas van een maaiorgaan is gelegen. Door deze ligging van 15 de trekstang kunnen de op de maaieenheden uitgeoefende ♦ krachten tijdens bedrijf op gunstige wijze door de trekstang opgenomen worden. In het bijzonder is de machine sterk voor het opnemen van de krachten als de maaimachine tegen een obstakel stoot.
20 De op de maaimachine uitgeoefende krachten kunnen hierbij zodanig opgenomen worden dat de met elkaar verbonden maaieenheden op gunstige wijze met elkaar verbonden blijven'.
Een gunstig uitvoeringsvoorbeeld van een machine volgens de uitvinding wordt verkregen wanneer volgens de 25 uitvinding ondersteuningshuizen door slechts één trekstang met elkaar zijn verbonden.
Bg een maaimachine voorzien van maaieenheden, die ten minste één maaiorgaan en een althans gedeeltelijk hol ondersteuningshuis omvatten, waarbij het maaiorgaan draai-30 baar om een zich in hoogterichting uitstrekkende draaiingsas met het ondersteuningshuis is verbonden en de ondersteuningshuizen door ten minste één losneembare trekstang met elkaar zijn verbonden, zijn volgens de uitvinding de ondersteuningshuizen door slechts één trekstang met elkaar verbon-35 den, die ten opzichte van de tijdens bedrijf normale voortbewegingsrichting van de maaimachine, vóór de draaiingsas van het maaiorgaan is gelegen. Hierbij wordt een eenvoudige - 2 - ’ * en sterke maaimachine verkregen.. .....
Bij een verdere uitvoeringsvorm van een maaimachine van de in de aanhef genoemde soort zijn volgens de uitvinding de ondersteuningshuizen door twee of meer zich door de holte 5 van de ondersteuningshuizen uitstrekkende trekstangen met elkaar verbonden. Op deze wijze wordt een constructie verkregen waarbij de maaieenheden op gunstige wijze met el-ί ; kaar zijn verbonden. In het bijzonder kunnen bij deze ! constructie op gunstige wijze zeer sterk wisselende krachten | . i 10 opgenomen worden zonder dat de verbinding tussen de maaieenheden nadelig wordt beïnvloed. De machine is gunstig te fabriceren terwijl waar nodig demontage van de maaimachine C °P eenvoudige wijze is door te voeren.
Eèn gunstige uitvoeringsvorm wordt verkregen 15 wanneer de trekstang ter hoogte van een aandrijfas is gelegen die zich althans ongeveer evenwijdig aan de trek-stang uitstrekt en is verbonden met overbrengingsorganen die in de ondersteuningshuizen zijn aangebracht voor het aandrijven van de maaiorganen. Op deze wijze kunnen de door 20 de trekstang op de met elkaar te verbinden maaieenheden uitgeoefende krachten gunstig op de maaieenheden worden overgebracht.
De ligging van de trekstang in de maaimachine kan gunstig gesitueerd worden wanneer het maaiorgaan is voorzien , 25 · van ten minste een maaimes of ander dergelijk snijorgaan ^ dat verdraaibaar ten opzichte van een drager van het maai orgaan is aangebracht om een draaiingsas die althans nagenoeg evenwijdig is aan de draaiingsas van het maaiorgaan, waarbij de vóór de draaiingsas van een maaiorgaan gelegen 30 trekstang op een afstand van deze draaiingsas is gelegen die althans ongeveer gelijk is aan een derde van de afstand, van de draaiingsas van het maaimes tot de draaiingsas van het maaiorgaan.
De constructie van de maaieenheden kan op gunstige 35 wijze beïnvloed worden wanneer tussen de ondersteuningshuizen van de maaieenheden afstandhouders zijn aangebracht, die althans gedeeltelijk hol zijn en waarbij de trekstang respectievelijk de trekstangen zich door de holte of de · holten van de afstandhouder(s) uitstrekt respectievelijk uit- ' i · « --3- * strekken. De constructie van de afstandhouder is eenvoudig te houden, terwijl door het gebruik van de afstandhouders de maaieenheden zo klein mogelijk kunnen worden gehouden. Bij deze constructie kun-^ nen de zich door de holten van de afstandhouders en de ondersteuningshuizen uitstrekkende trekstang respectievelijk trekstangen op goede wijze in de maaimachi-ne worden aangebracht.
Bij het aanbrengen van een tweede trekstang kan deze volgens de uitvinding op gunstige wijze aangebracht worden wanneer zij, gerekend ten opzichte van de tijdens bedrijf normale voortbewegingsrichting C van de maaimachine, in bovenaanzicht gezien, achter ^ de cirkel is gelegen die de draaiingsas van het maai-mes doorloopt. Bij deze ligging van de tweede trekstang kunnen de door de beide trekstangen op de maaieenheden uitgeoefende krachten op gunstige wijze verdeeld worden. Dit is in het bijzonder van belang als de ondersteuningshuizen 'van de maaieenheden, gerekend in de voortbewegingsrichting, betrekkelijk breed zijn voor het opnemen van grotere krachten en in het bijzonder van wisselende stootbelastingen bij het maaien van oneffen terrein.
22 De uitvinding zal nader worden toegelicht ^ aan de hand van de tekeningen van een tweetal gunsti- ^ ge uitvoeringsvoorbeelden van een maaimachine volgens de uitvinding.
Fig. 1 is een bovenaanzicht van een eerste 2q uitvoeringsvoorbeeld van een maaimachine volgens de uitvinding.
Fig. 2 geeft op vergrote schaal een bovenaanzicht van een deel van de maaimachine volgens figuur 1 weer.
32 Fig. 3 is een doorsnede van de maaimachine gezien volgens de lijn III - III in figuur 2.
Fig. 4 is een doorsnede van de maaimachine gezien volgens de lijn IV - IV in figuur 2.
- 4 - 1 Fig. 5 is een aanzicht van het in figuur 2 weergegeven gedeelte van de maaimachine gezien in de richting volgens de pijl V in figuur 2.
Fig. 6 is een bovenaanzicht van een ander 5 uitvoeringsvoorbeeld van het in figuur 2 weergegeven gedeelte van een maaimachine volgens de uitvinding .
Fig. 7 is een aanzicht van het in figuur 6 weergegeven gedeelte van een maaimachine gezien in 10 de richting volgens de pijl VII in figuur 6.
Fig. 8 geeft een doorsnede weer van de in fig. 6 weergegeven maaimachine gezien volgens de r lijn VIII - VIII in figuur 6.
v '
De in de figuren 1-5 weergegeven maaima-^ chine heeft, zoals in het bijzonder uit figuur 1 blijkt, een maaigedeelte 1 en een bevestigings-gestel 2. Met het bevestigingsgestel 2 is de maaimachine aan een voertuig, bijvoorbeeld een trekker, koppelbaar voor het in het bijzonder tijdens bedrijf voortbewegen van de maaimachine. Het maaigedeelte 1 heeft een maaibalk 3 waaraan in dit uitvoeringsvoorbeeld vier maaiorganen 4 zijn aangebracht. Her is echter ook mogelijk een maaigedeelte 1 van een andere lengte te fabriceren. Hierbij kunnen bijvoorbeeld een ander aantal maaiorganen van dezelfde grootte als in figuur 1 aan een maaibalk 3 van andere lengte aangebracht zijn of maaiorganen van een andere grootte aan een maaibalk van gelijke of andere lengte. Het einde van de maaibalk 3 dat met het bevestigingsgestel 2 is verbonden bezit een overbrengingskast 5 die niet nader is weergegeven en scharnierbaar is gekoppeld met een draagarm 10 van het bevestigingsgestel 2. Het bevestigingsgestel 2 omvat een met de draag-arm 10 verbonden koppelingsbok 7 die aan de drie-puntshefinrichting van een trekker óf dergelijk voertuig koppelbaar is. De koppelingsbok 7 heeft hiertoe twee koppelpennen 8 die met de hefarmen van de - 5 - * 1 ^ hefinrichting van een trekker en twee koppels trippen 9 die met de topstang van de driepuntshefinrichting van een trekker koppelbaar zijn.
De maaibalk 3 is opgebouwd uit afstandshou-^ ders 15 en raaaieenheden 16. De afstandshouders 15 en de maaieenheden 16 zijn om en om aangebracht en zijn met elkaar verbonden door ze tegen elkaar aan te trekken door middel van slechts een trekstang 17.
Op de overbrengingskast 5 sluit een afstandhouder 15 aan, die door middel van de trekstang 17 tegen de aandrijfkast wordt aangetrokken en aldus daarmede is verbonden. Zoals uit de figuren 2 en 5 blijkt ^ , strekt de trekstang 17 zich door de onderzijde van de overbrengingskast uit en bezit aan de tegenover 15 de afstandhouder 15 gelegen zijde van de overbrengingskast 5 een moer 18 die vast aan de trekstang 17 is bevestigd. Aan de zijde van de moer 18 is tegen de onderzijde van de overbrengingskast 5 een steun-plaat 19 aangebracht die is voorzien van een aanslag 20 20, die zodanig met de moer 18 samenwerkt dat de trekstang niet kan verdraaien.
De afstandhouders 15 en de maaieenheden 16 zijn, zoals in het bijzonder uit de figuren 3 en 4 blijkt, hol. De trekstang 17 strekt zich hierbij door de holle ruimten 21 en 22 van de afstandhouders i en maaieenheden uit en ligt aldus geheel opgesloten in de maaibalk 3. De trekstang 17 strekt zich vanaf % de overbrengingskast 5 uit- tot aan het andere einde van de maaibalk 3. Het andere einde bezit een maateenheid 16 waartegen een steunplaat 23 is aangebracht.
Het' einde 24 van de trekstang is door de steunplaat gestoken en voorzien van een moer 25. Het einde 24 is van een schroefdraad voorzien waarop de moer 25 verdraaibaar is.
35
Tijdens normaal bedrijf van de maaimachine wordt deze in de richting 26 voortbewogen. Ten opzichte van deze normale voortbewegingsrichting 26 ligt - 6 - * t * V .
1 de trekstang 17 in de voorzijde van de holten 21 en 22 van de afstandhouders 15 en 16, een en ander, zoals in het bijzonder uit de figuren 2-4 blijkt.
^ De maaieenheden omvatten een bij voorkeur uit gietijzer gegoten ondersteuningshuis 30 waarin een maaiorgaanas 31 is gelegerd, zoals in het bijzonder uit figuur 3 blijkt. Aan de as 31 is een maaiorgaan 4 aangebracht. Het maaiorgaan 4 omvat een ^ draagorgaan 33, waaraan diametraal tegenover elkaar ten opzichte van de as 31 maaielementen in de vorm van maaimessen 34 zijn aangebracht. De- maaimessen r zijn door middel van bouten 35 met de drager bevestigd waarbij de hartlijn 36 van de bouten 35 een draai-15 ingsas voor de maaimessen 34 vormt. De maaimessen kunnen praktisch 360° om deze draaiingsassen bewegen. De beweging om deze draaiingsassen wordt begrensd door een aanslag 37. De bovenzijde van het maaiorgaan bezit een afdekkap 38, die althans in hoofd- 20 zaak concentrisch is gevormd om de hartlijn 39 van de maaiorgaanas 31. De hartlijn 39 van de as 31 vormt een draaiingsas voor het maaiorgaan 4.
Aan de onderzijde van de as 31 is een ^ conisch tandwiel 40 aangebracht, dat in samenwerking is met een conisch tandwiel 41, dat is aangebracht op een aandrijfas 42. De conische tandwielen 40 en 41 vormen overbrengingsorganen in het ondersteunings-huia 30 van de maaieenheid-16. De aandrijfas 42 strekt zich evenwijdig aan de trekstang 17 uit door de op elkaar aansluitende maaieenheden 16 en de afstandhouders 15. Eén einde van de as 42 is gekoppeld met in de overbrengingskast 5 aangebrachte overbrengingsorganen, die niet naderzijn weergegeven. Vanaf de overbrengingskast 5 strekt 'de as 42’ zich .tot aan het einde van de maaibalk 3 uit voor de- aandrijving van de aan de maaibalk 3 aangebrachte maaiorganen 4. Ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting 26 • * - - 7 - ligt de trekstang 17 voor de aandrijfas 42. De trek-stang 17 is zoals in het bijzonder uit de figuren 3 en 4 blijkt, gelegen ongeveer ter hoogte van de aandrijfas 42. Hierbij ligt de as 17 voor het conisch tandwiel 41 en 5 lager dan zowel de bovenzijde van het conisch tandwiel 40 als het tandwiel 40 in zijn geheel. De trekstang 17 ligt hierbij ongeveer onder de voorzijde van het conische tandwiel 41. De op elkaar aansluitende einden van de afstandhouders 15 en de maaieenheden 16 zijn voorzien van eind-10 wanden. Deze eindwanden zijn voor fabricagedoeleinden voorzien van openingen 43 en van openingen voor het doorvoeren ζ van de aandrijfas 42 en van openingen 44 voor het doorvoeren van de trekstang 17. De vorm van de op elkaar aansluitende eindwanden van de afstandhouders en de maaieenheden £s' ·. aan 15 elkaar aangepast, zoals in het bijzonder uit de figuren 3 en 4 blijkt. Het ondergedeelte van de overbrengingskast 5 heeft eveneens een aan deze vorm aangepaste vorm met een aansluitzijde 45, waarop een afstandhouder 15 aansluit.
De overbrengingsorganen in de overbrengingskast 5 zijn via 20 niet nader weergegeven in het bevestigingsgestel 2 aangebrachte overbrengingsorganen, die snaren 46 omvatten, gekoppeld met een aansluitas 47. Deze aansluitas is met een niet nader weergegeven tussenas met de aftakas van een trekker of dergelijk voertuig koppelbaar waaraan de (. 25 machine door middel van de bevestigingsbok 7 is te beves tigen.
Tijdens bedrijf van de inrichting wordt deze in de richting 26 voortbewogen. Ten opzichte van deze voortbe-wegingsrichting strekt het maaigedeelte 1 zich dwars uit.
30 De maaiorganen 4 worden tijdens bedrijf vanaf de trekker via de aansluitas 47 en de andere overbrengingsorganen in draaiing gebracht. De draairichting van de maaiorganen kan naar keuze gekozen worden en in dit uitvoeringsvoorbeeld draaien de maaiorganen tijdens bedrijf in de richting 35 volgens de pijlen 48. De aandrijving van de maaiorganen is zodanig dat de messen 34 het gewas als vrij snijdende maaielementen snijden. Het gemaaide gewas beweegt over de - 8 -
J
m , V
maaiorganen 4 ten opzichte van de voortbewegingsrichting 26 naar achteren.
De ligging van de trekstang 17 in de voorzijde van de maaibalk 3 kan op goede wijze de op de maaibalk 3 uitge-5 oefende krachten opnemen. De afstandhouders 15 en de maateenheden 16 zijn hierbij zodanig met elkaar verbonden, doordat zij met de trekstang 17 tegen elkaar aan worden gedrukt, dat krachten die op de maaibalk 3 worden uitgeoefend tijdens het voortbewegen van de maaimachine goed .10 kunnen worden opgenomen. Door de ligging van de trekstang ! 17 nabij de voorzijde van de maaibalk 3 zal in het bijzonder ζ voorkomen worden, dat de op elkaar aansluitende vlakken van de afstandhouders 15 en de maateenheden 16 ten opzichte van elkaar kunnen wijken. De maateenheden 16 en de afstand-15 houders 15 die slechts door de trekstang 17 met elkaar worden verbonden zullen tijdens bedrijf dan ook op gunstige wijze de belasting die daarop uitgeoefend wordt, kunnen opnemen.
Aan de maateenheden 16 zijn segmentvormige beschermings-20 organen 49 aangebracht, die in het bijzonder de voor de maaibalk 3 uitstekende gedeelten van de maaiorganen aan hun onderzijde beschermen tegen beschadiging door op de grond liggende vaste elementen, zoals stenen en dergelijke. Deze beschermingsorganen 49 liggen vóór het ondersteunings-(. 25 huis 30. De voorzijden van de beschermingssegmenten liggen althans ongeveer centrisch om de draaiingsas 39 van het betreffende maaiorgaan 4. De maaiorganen 4 zijn zodanig aan de maaibalk 3 aangebracht dat de draaiingsassen 39 van de,in dit uitvoeringsvoorbeeld vier,maaiorganen 30 in één vlak zijn gelegen. De trekstang 17 ligt vóór dit vlak en daarmede ten opzichte van de normale voortbewegirigs-richting 26 vóór de draaiingsassen 39 van de maaiorganen.
De onderzijde 51 van een beschermingsorgaan 49 strekt zich naar achteren toe onder de ondersteuningshuizen 30 uit en 35 is aan het ondersteuningshuis bevestigd door een bout 59.
Deze onderzijde 51 vormt met het beschermingsorgaan 49 een glijslof 53. De glijslof 53 is aan de onderzijde * * « -9-.
voorzien van een slijtplaat 52. Aan elke maaieenheid 16 is een glijslof 53 aangebracht, waarbij tijdens bedrijf de maaimachine met althans een gedeelte van zijn gewicht via deze glijsloffen op de grond steunt. De voorzijde 5 van een glijslof 53 is voorzien van een haakvormig gedeelte 54 dat om de voorzijde van het ondersteuningshuis 30 is gelegen en door middel van een bout 55 daaraan is bevestigd. Het segmentvormige gedeelte 49 strekt zich zodanig naar voren toe uit, dat dit in de rijrichting 26 gerekend 10 tot nabij het uiteinde van de drager 33 reikt als deze met het uiteinde zo ver mogelijk naar voren reikt. De ^ voorzijde 50 van het gedeelte 49 reikt daarbij tot nabij de omtrek van de afdekplaat 38. Hierbij reikt het segmentvormige beschermingsorgaan 49 tot onder de door de bout 35 15 gevormde bevestigingsmiddelen van de messen 34 aan de drager 33 als het betreffende mes 34 naar voren reikt.
De draaiingsassen 36 zullen tijdens bedrijf een cylindervlak 60 doorlopen, dat concentrisch is om de draaiingsas 39 en op een afstand 56 van de draaiingsas 39 20 is gelegen. De afstand 56 is aldus kleiner dan de afstand van de voorzijde 50 van het beschermingssegmcnt 49 tot de draaiingsas 39. De trekstang 17 ligt op een afstand 57 van de draaiingsas 39 (fig. 3), die ongeveer gelijk is aan een derde van de afstand 56. Dezë afstand 57 is zodanig, ^ 25 dat ook de door de met elkaar samenwerkende maaiorganen op de maaibalk 3 uitgeoefende krachten op gunstige wijze door de trekstang 17 kunnen worden opgenomen. Door het gebruik van slechts één trekstang is de fabrikage en/of montage respektievelijk demontage eenvoudig te 30 houden. Hierbij is de konstruktie ondanks het gebruik van slechts één trekstang door de gekozen ligging daarvan vóór in de maaibalk toch sterk. Het door de maaiorganen gemaaide en over de maaibalk afgevoerde gewas kan op eenvoudige wijze nabij het einde van de maaibalk op gunstige wijze 35 geleid worden door een zwadbord 58· Het zwadbord 58 is^ zoals in het bijzonder uit fig. 1 blijkt, bevestigd aan de steunplaat 23 en de op het vrije uiteinde van de
If t · - 10 - maaibalk 3 gelegen raaaieenheid 16.
Het in de figuren 6, 7 en 8 weergegeven uitvoeringsvoorbeeld komt in principe overeen met het uitvoerings-voorbeeld volgens de figuren 1-6. In het tweede uit-5 voeringsvoorbeeld is dë maaibalk van de maaieenheid echter anders uitgevoerd. In dit tweede uitvoeringsvoorbeeld bezit de maaieenheid 61 een maaibalk 62, die evenals in het eerste uitvoeringsvoorbeeld is samengesteld uit afstandhouders 63 en maaieenheden 64. De afstandhouders 63 en de 10 maaieenheden 64 zijn evenals in het eerste uitvoeringsvoorbeeld bij voorkeur uit gietijzer gegoten, waarbij zij ζ" holle ruimten omvatten zoals de holle ruimte 65 van de afstandhouder 63, die in fig. 8 is weergegeven. De maaieenheden zijn evenals in het eerste uitvoeringsvoorbeeld 15 voorzien van maaiorganen, die op dezelfde wijze zijn uitgevoerd als de maaiorganen 4 in het eerste uitvoeringsvoorbeeld en daarom met hun onderdelen met dezelfde ver-wijzingscijfers zijn aangegeven.
In dit uitvoeringsvoorbeeld zijn evenwijdig aan de 20 normale voortbewegingsrichting 26 gerekend, de afstandhouders 63 en de maaieenheden 64 breder dan in het eerste uitvoeringsvoorbeeld. De voorzijden van de afstandhouders en de maaieenheden liggen hierbij ten opzichte van de draaiingsassen 39 van de maaiorganen 4 praktisch gelijk ( 25 als bij het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld. Naar achteren toe, gerekend vanaf de draaiingsassen 39, strekken de afstandhouders 63 en de maaieenheden 64 zich over een afstand 66 uit die groter is dan de afstand 68, waarover de afstandhouders 15 en de maaieenheden 16 in het eerste 30 uitvoeringsvoorbeeld zich naar achteren uitstrekken vanaf de draaiingsassen 39. In dit tweede uitvoeringsvoorbeeld' zijn de afstandhouders 63 en de maaieenheden 64 met elkaar -gekoppeld door in dit uitvoeringsvoorbeeld slechts twee trekstangen 69 en 70. De treks tang 69 li.gt hierbij ongeveer 35 op dezelfde wijze gesitueerd ten opzichte van de draaiingsassen 39 en de aandrijfas 42 als in het eerste uitvoeringsvoorbeeld. De trekstang 70 ligt nabij de * * » - 11 - achterzijde van de afstandhouders 63 en de maaieenheden 64.
Ook in dit uitvoeringsvoorbeeld strekken de trekstangen 69 en 70 zich door de holten van de afstandhouders en de maaieenheden uit, zodat deze geheel binnen de maaibalk 62 5 zijn gelegen.
De trekstangen 69 en 70 zijn ieder met één einde in de onderzijde van de overbrengingskast 5 gelegen op dezelfde wijze als de trekstang 17 van het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld. De trekstangen 69 en 70 -strekken zich 10 door de onderzijde van de overbrengingskast 5 uit. De , overbrengingskast 5 is aan de onderzijde voorzien van een ^ aansluitgedeelte 71, waarvan de vorm is aangepast aan de vorm van de daarop aansluitende afstandhouder 63. Aldus wordt een goede bevestiging van de afstandhouder 63 tegen 15 de onderzijde van de overbrengingskast 5 verkregen. De trekstangen 69 en 70 zijn evenals in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld voorzien van aan de trekstangen vast bevestigde moeren 72, die samenwerken met aanslagen 73 om verdraaiing van de trekstangen om hun hartlijn ten opzichte 20 van de overbrengingskast 5 te voorkomen. De moeren 72 steunen tegen een steunplaat 74, die aan de van de afstandhouder 62 afgekeerde zijde van de overbrengingskast 5 tegen de onderzijde daarvan is aangebracht.
£ De van de overbrengingskast 5 afgekeerde einden van 25 de trekstangen 69 en 70 werken samen met de aan het vrije uiteinde van de maaibalk 62 aangebrachte steunplaat 77.
De spanning in de trekstangen 69 en 70 kan op de gewenste waarde worden gebracht door moeren 78, die op draadeinden 75 en 76 van de trekstangen 69 en 70 zijn aangebracht, en 30 steunen tegen de steunplaat 77. Evenals in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld is aan de steunplaat 77 en de op het vrije uiteinde van de maaibalk 62 aangebrachte maaieenheid een zwadorgaan 58 aangebracht.
De werking van de maaimachine volgens het uitvoerings-35 voorbeeld van de figuren 6 - 8 is overeenkomstig de werking van de machine volgens het eerste uitvoeringsvoorbeeld en zal hierom niet nader worden uiteengezet. Ook de aandrijving * « - 12 - van de maaieenheden komt overeen met de aandrijving van de maaiorganen in het eerste uitvoeringsvoorbeeld en is daarom niet nader aangeduid. De sterkte van de maaibalk 62 is door de grotere breedte van de afstandhouders en 5 maaieenheden 64 voor bepaalde doeleinden meer geschikt.
In het bijzonder bijvoorbeeld, wanneer de maaibalk 62 langer is kan deze konstruktie van voordeel zijn. Door de grotere breedte 79 van de afstandhouders 63 en de maaieenheden 64 en daarmede van de maaibalk 62 is in het 10 bijzonder een langere maaibalk meer bestand tegen de r tijdens bedrijf daarop werkende krachten. De ligging van de trekstangen 69 en 70 nabij de voorzijde en achterzijde , van de maaibalk is daarbij gunstig om de krachten op te nemen. Hierbij is deze ligging van de trekstangen 69 en 70 15 gunstig om de afstandhouders 63 en de maaieenheden 64 tegen elkaar aan te trekken. Door het gebruik van twee trekstangen kan elke trekstang, zoals in dit uitvoerings-voorbeeld, in doorsnede kleiner zijn dan bij het gebruik van een enkele trekstang zoals in het voorgaande uit-20 voeringsvoorbeeld. De afstand 66 van de achterzijde van de afstandhouders 63 en de maaieenheden 64 is zodanig gekozen, dat de in de achterzijde daarvan aangebrachte trekstang 70 achter het vlak 56 is gelegen, dat doorlopen wordt door de draaiingsas 36 van de maaimessen 34 tijdens 25 bedrijf.. In dit uitvoeringsvoorbeeld ligt dan ook, zoals in het bijzonder uit fig. 6 blijkt, de trekstang 70 achter de bevestigingsbouten 35 als die in hun achterste stand staan in verband met de draaiing van de maaiorganen 4.
Hoewel in dit uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 30 6 en 7 slechts twee trekstangen 69 en 70 zijn aangebracht, kunnen ook meer trekstangen aangebracht worden. Bijvoorbeeld kan ongeveer midden tussen de trekstangen 69 en 70 nog een zich door de holten van de afstandhouders en maaieenheden uitstrekkende trekstang aangebracht worden. Dit kan 35 bijvoorbeeld gewenst* zijn als de maaibalk betrekkelijk zeer lang moet zijn. Door de grotere breedten 79 van de maaieenheden 64 en de afstandhouders 63 kan het desgewenst ' ·» - 13 - nuttig zijn om tussen de onder- en bovenzijde van deze maaieenheden en afstandhouders een tussenwand aan te brengen voor versteviging van de betreffende onderdelen. Desgewenst is dit ook in het voorgaande uitvoeringsvoorbeeld 5 mogelijk.
Gezien in de normale werkstand van de maaimachine, waarbij de maaiorganen ongeveer evenwijdig aan het te maaien vlak zijn gelegen en de draaiingsassen 39 ongeveer loodrecht op het maaivlak liggen of slechts een kleine 10 hoek daarmede maken, ligt de trekstang 70 ongeveer ter hoogte van de aandrijfas 42. Ook de trekstang 69 ligt C ongeveer ter hoogte van deze aandrijfas. De trekstang 69 ligt, zoals in het uitvoeringsvoorbeeld volgens de fig. 1 -5 met de trekstang 17 het geval is, vóór het conisch tand-15 wiel 41 en onder de voorzijde van het conisch tandwiel 40.
De afstand 66 is ongeveer drie a vier maal zo groot als de afstand 80 waarover de voorzijde van de afstand-houder 63 vóór de draaiingsassen 39 respektievalijk het vlak door deze draaiingsassen 39 is gelegen. De voorzijde 20 van de maaieenheden 64 ligt slechts op een weinig grotere afstand dan de afstand 80 van de draaiingsassen 39 zoals in het bijzonder uit fig. 8 blijkt. Evenals in het uitvoeringsvoorbeeld van de figuren 1-5, is in dit ^ uitvoeringsvoorbeeld volgens de figuren 6-8 onder elke 25 maaieenheid 64 een glijslof 53. De achterzijde van de glijslof 53 is in het uitvoeringsvoorbeeld volgens de fig. 6, 7 en 8 echter, zoals in fig. 8 nader is weergegeven, iets anders door een bout 81 -bevestigd aan het ondersteuningshuis van de betreffende maaieenheid. De bout 30 81 is namelijk onder de trekstang 70 aan de schuin naar achteren omhooglopende onderzijde van het betreffende ondersteuningshuis aangebracht.
Hoewel in de weergegeven uitvoeringsvoorbêelden de maaibalken 3 en 62 uit- af standhouders en maaieenheden zijn 35 opgebouwd,is het ook-mogelijk de maaieenheden zodanig uit te voeren, dat geen aparte afstandhouders nódig zijn. De maaibalk kan dan opgebouwd worden uit.maaieenheden, die - ¥ - 14 - direkt op elkaar aansluiten en evenals in de voorgaande uitvoeringsvoorbeelden in hoofdzaak slechts door een of meer trekstangen tegen elkaar aangedrukt en aldus met elkaar verbonden worden. Bijvoorbeeld kan het onder-5 steuningshuis van een maaieenheid naar beide zijden toe verlengd worden met een afstand gelijk aan de helft van ! de afstand van de' weergegeven afstandhouders. Ook zou het mogelijk zijn een ondersteuningshuis van een maaieenheid ! aan slechts één zijde te verlengen over een afstand gelijk .10 aan de lengte van een weergegeven afstandhouder. De opbouw van een maaibalk uit delen die in hoofdzaak slechts ζ door een of meer trekstangen met elkaar verbonden worden, is van voordeel om maaibalken van verschillende lengten te maken. De ligging van slechts een enkele trekstang of 15 twee of meer trekstangen in de maaibalk is overeenkomstig de uitvinding en de weergegeven uitvoeringsvoorbeelden te kiezen afhankelijk van de lengte van de maaibalk en/of • het maaiwerk dat daarmede moet worden verricht. Het ten opzichte van de afstandhouders en/of de maaieenheden 20 losneembaar zijn van de trekstang of trekstangen, zoals uit de weergegeven uitvoeringsvoorbeelden blijkt, is van voordeel voor de montage, demontage en/of reparatie van de maaimachine.
De uitvinding is niet beperkt tot datgene wat ' 25 hiervoor is beschreven ten aanzien van de tekeningen, doch strekt zich ook uit tot datgene wat in de tekeningen is weergegeven en daaruit blijkt.

Claims (28)

1. Maaimachine voorzien van maaieenheden die ten minste één maaiorgaan en een althans gedeeltelijk hol ondersteuningshuis omvatten, waarbij het maaiorgaan draaibaar om een zich in hoogterichting uitstrekkende draaiingsas 5 met het ondersteuningshuis is verbonden, en de ondersteuningshuizen door ten minste één losneembare trekstang met elkaar zijn verbonden, die zich door de holte van de onder-steuningshuizen uitstrekt, met het kenmerk, dat de trekstang gerekend in de tijdens bedrijf van de maaimachine 10 normale voortbewegingsrichting vóór de draaiingsas van een C maaiorgaan is gelegen.
2. 'Maaimachine volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat de ondersteuning.shuizen door slechts één trekstang met elkaar zijn verbonden.
3. Maaimachine voorzien van maaieenheden, die ten minste één maaiorgaan en een althans gedeeltelijk hol ondersteuningshuis omvatten, waarbij het maaiorgaan draaibaar om een zich in hoogterichting uitstrekicende draaiingsas met het ondersteuningshuis is verbonden en de onder-20 steuningshuizen door ten minste één losnesmbare trekstang met elkaar zijn verbonden, met het kenmerk, dat de onder-steuningshuizen door slechts één trekstang met elkaar zijn f verbonden, die ten opzichte van de tijdens bedrijf normale ^ voortbewegingsrichting van de maaimachine vóór de 25 draaiingsas van het maaiorgaan is gelegen.
4. Maaimachine volgens conclusie 1 met het kenmerk, dat de ondersteuningshuizen door twee trekstangen met elkaar zijn verbonden, die zich beide door de holten van de huizen uitstrekken.
5. Maaimachine voorzien van maaieenheden, die ten minste één maaiorgaan en een althans gedeeltelijk hol ondersteuningshuis omvatten, waarbij het maaiorgaan draaibaar om een zich in hoogterichting* uitstrekkende draaiingsas met het-ondersteuningshuis is verbonden en de 35 ondersteuningshuizen door ten minste één losneembare trekstang met elkaar zijn verbonden, die zich door de holte - 16 - van de ondersteuningshuizen uitstrekt, met het kenmerk, dat de ondersteuningshuizen door twee of meer zich door de holten van de ondersteuningshuizen uitstrekkende trek-stangen met elkaar zijn verbonden.
6. Maaimachine volgens conclusie 5, met het kenmerk, dat althans een van de trekstangen ten opzichte van de normale voortbewegingsrichting van de machine vóór de draaiingsassen van de maaiorganen is gelegen.
7. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de zich vóór de draaiingsassen van de maaiorganen uitstrekkende trekstang althans ζ ' ongeveer ter hoogte van een aandrijfas is gelegen, die zich althans ongeveer evenwijdig aan de trekstang uitstrekt en 15 is verbonden met overbrengingsorganen, die in. de ondersteuningshuizen zijn aangebracht en het maaiorgaan met de aftakas koppelen.
8. Maaimachine volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de vóór de draaiingsassen van de maaiorganen 20 gelegen trekstang is gelegen vóór een conisch tandwiel, dat is verbonden met de aandrijfas en lager is gelegen dan althans de bovenzijde van een conisch tandwiel, dat is , gekoppeld met het op de aandrijfas aangebrachte tandwiel en is bevestigd aan een in het huis gelegerde maaiorgaanas, 25 waaraan het maaiorgaan is aangebracht.
( 9. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het maaiorgaan is voorzien van ten. minste één maaimes of ander dergelijk snijorgaan, dat verdraaibaar ten opzichte van een drager van het maai-30 orgaan is aangebracht om een draaiingsas, die althans nagenoeg evenwijdig is aan de draaiingsas van het maaiorgaan, waarbij de vóór de draaiingsassen van de maaior-ganen gelegen trekstang op een afstand voor deze draaiingsassen is gelegen, die althans ongeveer gelijk is aan 1/3 35 van de afstand van de draaiingsas van het maaimes tot de draaiingsas van het maaiorgaan.
10. Maaimachine volgens een der voorgaande • conclusies, met het kenmerk, dat tussen de ondersteunings- .» 'v(C t / . ------------- - 17 - huizen van de maaieenheden afstandhouders zijn aangebracht, die althans gedeeltelijk hol zijn en waarbij de trekstang respektievelijk de trekstangen zich door de holte van de afstandhouder uitstrekt respektievelijk uitstrekken.
11. Maaimachine volgens conclusie 10, met het kenmerk, dat de afstandhouders uit gietijzer bestaan.
12. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de ondersteuningshuizen uit gietijzer bestaan.
13. Maaimachine volgens conclusie 10, 11 of 12, met het kenmerk, dat de ondersteuningshuizen en de afstandhouders aan de op elkaar aansluitende zijden zijn ζ voorzien van eindwanden, waarin openingen zijn aangebracht, waardoor de trekstang respektievelijk de trekstangen zich 15 uitstrekt respektievelijk uitstrekken.
14. Maaimachine volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat de trekstang de ondersteuningshuizen tot één maaibalk samenvoegt, waarbij de ondersteuningshuizen door middel van de trekstang met een 20 overbrengingskast zijn verbonden, waarin overbrengings-organen zijn aangebracht die met de aandrijfas zijn gekoppeld.
15. Maaimachine volgens conclusie 14, met het kenmerk, dat de maaibalk aan zijn van de overbrengingskast 25 afgekeerde einde is voorzien van een steunplaat waarin de ( trekstang is gelegen en die nabij deze steunplaat is verbonden met een spanorgaan, waarmede de trekstang gespannen kan worden voor het met elkaar verbinden van de ondersteuningshuizen of de ondersteuningshuizen en de 30 afstandhouders.
16. Maaimachine volgens conclusie 15, met het kenmerk, dat de steunplaat is voorzien van een zwadorgaan.
17. Maaimachine volgens een der conclusies 3 - 16, met het kenmerk, dat de tweede trekstang ten opzichte van 35 de tijdens bedrijf normale voortbewegingsrichting van de maaimachine achter de draaiingsassen van de maaiorganen is gelegen.
18. Maaimachine volgens een der conclusies 3-17, * « ' * 5 «S . ” — *· -· — - 18 - met het kenmerk, dat de tweede trekstang althans ongeveer ter hoogte van de aandrijfas is gelegen.
19. Maaimachine volgens een der conclusies 3-18, met het kenmerk, dat de tweede trekstang gerekend ten op- 5 zichte van de tijdens bedrijf normale voortbewegings-richting van de maaimachine, in bovenaanzicht gezien, achter de cirkel is gelegen, die de draaiingsas van het maaimes doorloopt.
20. Maaimachine volgens een der voorgaande 10 conclusies, met het kenmerk, dat de maaieenheid is voorzien van een- glijslof, die zich althans gedeeltelijk onder het ondersteuningshuis uitstrekt en nabij de achterzijde daarvan C. daaraan is bevestigd.
21. Maaimachine volgens conclusie 20, met het 15 kenmerk, dat de glijslof ongeveer onder de tweede trekstang aan het ondersteuningshuis is bevestigd. t
22. Maaimachine volgens conclusie 20 of 21, met het kenmerk, dat de glijslof aan de voorzijde van het ondersteuningshuis een onder het maaiorgaan gelegen 20 beschermingsorgaan omvat en zich op een afstand van de draaiingsas van het maaiorgaan uitstrekt, die groter is dan de afstand van de draaiingsas van het maaiorgaan tot de bevestiging van het maaimes aan de drager van het maaiorgaan. , 25
23. Maaimachine volgens een der conclusies 20 - 22, ' met het kenmerk, dat het beschermingsorgaan is voorzien van een haakvormig gedeelte dat zich althans gedeeltelijk om de voorzijde van het ondersteuningshuis uitstrekt en daaraan is bevestigd.
24. Maaimachine volgens een der conclusies 14 - 23, voor zover afhankelijk van conclusie 13, met het kenmerk, dat de overbrengingskast is verbonden met een bevestigings-gestel, waarmede de maaimachine aan een de maaimachine voortbewegende trekker of ander voertuig gekoppeld kan 35 worden.
25. Maaimachine volgens conclusie 24, met het kenmerk, dat de met elkaar verbonden maaieenheden gezamenlijk om een zich tijdens bedrijf van de inrichting althans • !.l » - 19:- in hoofdzaak in de voortbewegingsrichting uitstrekkende scharnieras met het bevestigingsgestel zijn gekoppeld.
26. Maaimachine volgens conclusie 24 of 25, met het kenmerk, dat het bevestigingsgestel is voorzien van 5 een driepuntsbevestiging 'waarmede de maaimachine met de driepuntshefinrichting van een trekker of dergelijk voertuig gekoppeld kan worden.
27. Maaimachine volgens conclusie 24, 25 of 26, met het kenmerk, dat het bevestigingsgestel overbrengings- 10 organen omvat, die met de overbrengingsorganen in de over-brengingskast zijn gekoppeld en die een asstomp omvatten, die met de aftakas van een trekker of dergelijk voertuig ζ koppelbaar is.
28. -Maaimachine zoals hiervoor is beschreven en 15 in de tekeningen is weergegeven. (
NL8600452A 1986-02-24 1986-02-24 Maaimachine. NL8600452A (nl)

Priority Applications (5)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8600452A NL8600452A (nl) 1986-02-24 1986-02-24 Maaimachine.
DE8787200251T DE3774455D1 (de) 1986-02-24 1987-02-18 Maehmaschine.
EP87200251A EP0235850B1 (en) 1986-02-24 1987-02-18 A mowing machine
US07/018,287 US4827703A (en) 1986-02-24 1987-02-24 Mowing machine
US07/338,148 US4955187A (en) 1986-02-24 1989-04-14 Mowing machine

Applications Claiming Priority (2)

Application Number Priority Date Filing Date Title
NL8600452A NL8600452A (nl) 1986-02-24 1986-02-24 Maaimachine.
NL8600452 1986-02-24

Publications (1)

Publication Number Publication Date
NL8600452A true NL8600452A (nl) 1987-09-16

Family

ID=19847613

Family Applications (1)

Application Number Title Priority Date Filing Date
NL8600452A NL8600452A (nl) 1986-02-24 1986-02-24 Maaimachine.

Country Status (1)

Country Link
NL (1) NL8600452A (nl)

Similar Documents

Publication Publication Date Title
US6837033B2 (en) Agricultural bi-mower with cantilever beam suspension
US4135349A (en) Crop shredder apparatus and adapter
US3757500A (en) Multiple unit lawnmower construction
US4694640A (en) Mowing machine for cutting hay and cereal grass
NL8003327A (nl) Gestel voor landbouwwerktuigen.
HU193965B (en) Mower
GB2199225A (en) Front mower
EP1616474B1 (en) A towed mower comprising a running frame and two mowing aggregates
US4827703A (en) Mowing machine
US20090249758A1 (en) Sidewinder Fence Mower
CA2323948C (en) Mowing implement
EP1690443B9 (en) Cutter for grass, shrubs, tendrils and the like.
CA1088762A (en) Agricultural mower
US3208207A (en) Rotary mower
US3540195A (en) Mowing machines
US4178746A (en) Rotary mowers
US4178744A (en) Agricultural mowers
DE19620063C2 (de) Aufhängung und Antriebsanordnung für ein- oder beidseitig an einem Trägerfahrzeug angebrachte Arbeitsaggregate
US5957475A (en) Offset hitch for use in towing an implement
NL8600452A (nl) Maaimachine.
GB1583983A (en) Harvesting machines
CA2323978C (en) Vehicle
GB1567939A (en) Mowers
NL8602125A (nl) Landbouwmachine voor het bewerken van gewas.
NL8601703A (nl) Maaimachine.

Legal Events

Date Code Title Description
BA A request for search or an international-type search has been filed
BB A search report has been drawn up
BC A request for examination has been filed
BV The patent application has lapsed