NL8500515A - Werkwijze en toestel voor het beveiligen van beeldsignalen. - Google Patents

Description

-Γ*χ * 855026 Mm/eh

Werkwijze en toestel voor het_beveiligen van beeldsignalen

Het ongeoorloofd op magneetband opnemen van gegevens, en met name beeldgegevens, waarbij de verschuldigde auteursrechten niet worden betaald, en ook op andere wijze aanmerkelijke schade aan de rechtmatige eigenaar- wordt toegebracht, o.a. -omdat door de dikwijls aanmerkelijk lage-5 re prijs van dergelijke niet rechtmatige kopieën de rechtmatige van een steeds belangrijker deel van de markt worden verdreven, is een steeds meer toenemend euvel, waartegen met weinig effect kan worden opgetreden. Immers het opsporen en het nemen van maatregelen door de bevoegde overheid kan slechts met tussenpozen en steeds tegen een klein deel van deze markt worden 10 gericht, hetgeen bovendien aanmerkelijke kosten voor de overheid met zich medebrengt.

Wanneer men poogt met stoorsignalen het overnemen van dergelijke gegevens onmogelijk te maken, moet er enerzijds voor'worden gezorgd, dat deze de weergave niet storen, en anderzijds, dat deze stoorsignalen niet kunnen worden uitgefilterd.

Het' is tot nu toe niet .gelukt voor dit vraagstuk een bevredi-15 gende oplossing te vinden. Er bestaat dan ook een zeer grote behoefte aan een doeltreffend middel, waarmede de weergave van onrechtmatig opgenomen ' beeldgegevens zodanig kan worden gestoord, dat een onverkoopbaar produkt wordt verkregen.

In de gangbare beeldsignalen (videosignalen) zijn, behalve beeldgegevens, ook synchronisatiegegevens opgenomen, die dienen om de ras-20 ter- en lijnsynchronisatie van een weergeeftoestel (beeldbuis) te besturen. Bij het opnemen van beeldgegevens worden deze signalen ook gebruikt voor het synchroniseren van de in het opneemtoestel aanwezige band- en opneem-kopaandrijvingen. Vooral deze laatste zijn zeer gevoelig, daar deze aandrijving met een zeer grote nauwkeurigheid moet geschieden om een goede 25 opname- en dus beeldhoedanigheid te verkrijgen. Een geringe storing in de synchronisatie kan dan tot een volkomen ontregeling van de opname en BADOJIGINALve leiden.

ar n nt; 1 r -2-

De uitvinding beoogt een oplossing voor het voornoemde vraagstuk té verschaffen, waarbij gebruik wordt gemaakt van de gevoeligheid van een opneemtoestel voor afwijkingen in de synchronisatie.

Daartoe verschaft de uitvinding een werkwijze voor het beveili-.5 gen van op magneetband opgenomen beeldgegevens tegen onrechtmatig overnemen, welke beeldgegevens zijn opgenomen in een normaal samengesteld beeldsig-naal, dat bestaat uit blokken van lijnsignalen, waarvan de positieve gedeelten met beeldgegevens zijn gemoduleerd, en de negatieve gedeelten als lijn-synchronisatiesignalen dienen, welke blokken door een gedeelte zonder beeld-10 gegevens van elkaar zijn gescheiden, waarin zich een negatieve rastersyn-chronisatie-impuls bevindt, ter plaatse waarvan geen lijnsynchronisatiesigna-len aanwezig zijn, welke rastersynchronisatie-impulsen en lijnsynchronisatie-signalen bij het opnemen op een band aan de opneemkoppen van een opneemtoe-stel worden toegevoerd, terwijl de raster- en lijnsynchronisatiesignalen nog 15 afzonderlijk van het op te nemen beeldsignaal worden afgeleid, en aan de synchronisatieketens voor de kop- en bandaandrijving worden toegevoerd, welke werkwijze als kenmerk heeft, dat bij het rechtmatig opnemen van de beeldgegevens op een band het beeldsignaal voorbij de trap, waarin de synchronisatiesignalen worden afgeleid, doch voor de met de opneem-20 koppen verbonden eindtrap, de negatieve rastersynchronisatie-impulsen elk. worden vervangen door twee opeenvolgende negatieve impulsen, ter plaatse waarvan de lijnsynchronisatiessignalen worden onderdrukt, zodanig,dat de band- en kopaandrijving van dit toestel niet wordt beïnvloed, terwijl bij het overnemen op een andere band de "gestoorde synchronisatiesignalen in 25 het opneemtoestel naar de kop- en bandsynchronisatieketens worden gezonden, en tot een verstoring van de synchronisatie leiden.

Doordat een band opneemtoestel bij het synchroniseren .van de dwarsverplaatsing (draaiing) van de opneemkoppen van het rastersynchro-nisatiesignaal gebruik maakt, zal bij het overnemen van aldus gestoorde signalen in een tweede opneemtoestel door het herhalen van deze impuls in 30 een op de band opgenomen samengesteld beeldsignaal de synchronisatie in het tweede opneemtoestel worden gestoord, waarbij deze koppen wat het begin van deze dwarsverplaatsing betreft in verwarring worden gebracht, zodat het opnemen van de daaropvolgende beeldgegevens aanmerkelijk wordt verstoord. De synchronisatieketens van een weergeeftoestel zijn daarentegen 35 veel eenvoudiger, en worden door de herhaling van de rastersynchronisatie- BAD ORIGINAL . B ^ „ impuls niet gestoord. Bij het rechtmatig opnemen wordt het eerste opneemtoestel met de in het aangeboden signaal aanwezige synchronisatiesignalen -3- bestuurd, die rechtstreeks aan de desbetreffende synchronisatieketens worden toegevoerd, zodat de werking daarvan niet wordt gestoord.

Een verbetering van een dergelijke beveiliging door storing van de synchronisatie kan worden verkregen doordat de bijkomende nega-5 tieve impuls wordt verlengd tot in het aangrenzende eindgedeelte van het lijnsignaalblok. Aldaar bevinden zich meestal geen beeldsignaallijnen, zodat bij de weergave de afwezigheid van de lijnsignaalimpulsen niet storend is, doch bij het wederom opnemen wordt in het opneemtoestel een bijkomende storing in de synchronisatie teweeggebracht, die de beeldhoedanig-10 heid nog verder verslechtert. Bovendien wordt daardoor wellicht een mogelijke verwijdering van de storing met behulp van een geschikte keten, zoals bijvoorbeeld een tijdbasisherstelketen, zeer aanmerkelijk bemoeilijkt.

Een nog verdere verbetering kan worden verkregen door de lengte van de bijkomende negatieve impuls te moduleren, waardoor het mogelijker-15 wijs herstellen van de oorspronkelijke toestand nog verder wordt bemoeilijkt, en bovendien ook de synchronisatie van het weergeeftoestel, waaraan een aldus gestoord signaal wordt toegevoerd, wordt gestoord, zodat de weergave nog verder wordt verslechterd.

Bij voorkeur wordt deze lengtemodulatie van de tweede negatieve impuls op een willekeurige wijze uitgevoerd, teneinde elke periodiciteit 20 daaraan te ontnemen, hetgeen elke poging tot verminderiiig van de storing tot mislukking zal brengen.

De uitvinding heeft voorts betrekking op een bandopneemtoestel voor het uitvoeren van deze werkwijze, welk toestel een trap voor het afleiden van de kop- en bandaandrijvingssynchronisatiesignalen en een met de opneemkoppen verbonden eindtrap omvat, waarbij de synchronisatie-uit-25 gangen van de eerstgenoemde trap rechtstreeks met de synchronisatieketens van de kop- en bandrijving zijn verbonden, welk toestel als kenmerk heeft, dat in de verbinding tussen deze trappen een bijkomende trap is opgenomen, die is ingericht om tenminste de rastersynchronisatie-impulsen van het volledige beeldsignaal elk te verdelen in twee negatieve impulsen, ter plaatse waarvan geen lijnsynchronisatiesignalen aanwezig zijn.

30 In het bijzonder kan de bijkomende trap zijn ingericht om de bijko mende negatieve impulsen zodanig te verlengen,-dat deze ook tenminste een deel van de in het begingedeelte van een lijnsignaalblok gelegen lijnsynchronisatiesignalen onderdrukt.

BAD ORIGINAL Daarbi^ 1011 deze bijkomende trap in het bijzonder zijn ingericht om de lengte van deze bijkomende impulsen periodiek en bij voorkeur wille- β ί ft r> er. a r? -4- keurig te moduleren, waartoe deze trap met een hulpketen kan zijn verbonden, die in het bijzonder op grondslag van de lijnsynchronisatiefre-quentie van het aangeboden beeldsignaal, die van de eerste trap wordt afgeleid, dé lengteverandering van de bijkomende negatieve impulsen kan besturen .

De uitvinding zal in het onder staande nader worden toegelicht aan de hand van een tekening; hierin toont: fig. 1 een schematische voorstelling van een normaal voor opneming op.een magneetband geschikt beeldsignaal; fig. 2A en B een volgens de uitvinding voor. het op de band optekenen gestoord samengesteld signaal volgens fig. 1, resp. een deel van dit gestoorde signaal, zoals dit op de band wordt opgenomen; 10 fig. 3 en 4 met fig. 2A overeenkomende schematische voorstellin gen van nog verder gestoorde beeldsignalen; fig. 5 een vereenvoudigd blokschema van een toestel voor het uitvoeren van de werkwijze volgens de uitvinding.

In fig. 1 is op sterk vereenvoudigde wijze een samengesteld beeldsignaal (videosignaal) weergegeven, dat voor opneming op een: .magneetband geschikt is. Dit signaal omvat een nulpeil 1, waarop aan het begin van een 15 beeldraster een negatieve raster-synchronisatie-impuls 2 verschijnt. Daar- / op volgt een blok 3 van lijnsignalen, die als lijnen zijn afgebeeld.

Elk blok 3 omvat een aantal beeldlijnen 4, waarin de beeldgege-vens zijn opgenomen, en waarvan een beneden het nulpeil gelegen gedeelte 4' vo.or de lijnsynchronisatie dient. Aan het begin en eind van elk blok 3 20 bevinden zich gedeelten 5, die bij weergave buiten de schermomvang vallen, en die bij opname op een band ook geen beeldgegevens behoeven te bevatten, zoals in de tekening door het ontbreken van de positieve lijngedeelten is weergegeven. Wel zijn de overeenkomstige lijnsynchronisatiegedeelten 5' aanwezig, die zich ook in de tussenruimten tussen de blokken 3 bevinden, behalve ter plaatse van de .impulsen 2.

25 Volgens de-uitvinding wordt nu, zoals in fig. 2A is getoond, de impuls 2 in twèe impulsen 2a en 2b gesplitst. Wanneer deze aan een synchronisatie keten van een opneemtoestel worden aangeboden, zal de eerste 2a de rastersynchronisatie, d.w.z. het begin van de'opneemkopverplaatsing, synchroniseren. De tweede impuls 2b zal wederom tot een kopsynchronisatie 30 leiden. De--kop wil a.h.w. weer naar de beginstand, en raakt daardoor uit

BADJFpNAL

In fig. 2B is schematisch aangegeven, wat bij opname op een -5- band gebeurt. Tengevolge van de opbouw van de ketens voor de signaaltoe-voer naar de opneemkoppen zal het negatieve signaalpeil ter plaatse van de impulsen 2 snel tot het nulpeil worden hersteld, hetgeen aldaar tot een onderdrukking van de lijnsynchronisatiesignalen 5’ leidt, zoals bij 5 2a’ en 2b' is aangegeven. Dit leidt tot een bijkomende storing in de syn chronisatie van de opneemkoppen.

Een weergeeftoestel met eenvoudigere synchronisatieketens heeft in dit opzicht een zekere traagheid, en reageert niet op deze herhaling; deze keten zal op de juiste wijze alleen op de eerste impuls 2a reageren. De afwezigheid van de signalen 5' in het gedeelte buiten het blok 3 is 10 evenmin storend voor de weergave, daar in het weergeef toestel voor de lijnsynchronisatie met de signalen 4* kan worden volstaan.

Volgens fig. 3 wordt nu de bijkomende impuls 2b zodanig verlengd, dat deze zich in tenminste een deel van de signalen 5' binnen het blok 3 uitstrekt. Dit leidt bij het opnemen van het gestoorde signaal tot het onderdrukken van de signalen 5' op de fig. 2B bij 2b’ getoonde wijze, 15 en tot een ernstigere storing van de synchronisatie bij het opneraen van het aldus gestoorde signaal. Bij het weergeven van de eerste opname heeft het weergeeftoestel geen hinder van de afwezigheid van de impulsen 5', zolang de onderdrukking het gebied 4f niet bereikt. In een opname, die van een dergelijke op band opgenomen signaal is afgeleid, is echter de 20 synchronisatie zodanig gestoord, dat een beeld van onverkoopbare hoedanigheid wordt verkregen. De verlenging van de impuls 2b dient uiteraard niet verder te gaan dan het gedeelte 5', daar bij het onderdrukken van signalen 4* de lijnsynchronisatie in het weergeeftoestel zal worden gestoord.

Het is op zichzelf denkbaar wegens de periodiciteit van de im-25 pulsen 2b deze met behulp van bijzondere herstelketens te onderdrukken, en door lijnsynchronisatiesignalen 5’, die van het beeldsignaal zijn afgeleid, te vervangen. Dergelijke herstelketens zullen weliswaar zeer kostbaar zijn, doch dit behoeft, gelet op het economisch belang van onrechtmatig vervaardigde kopieën, geen bezwaar te zijn.

Om een dergelijk herstel mogelijk te maken kan nu op de fig. 4 30 getoonde wijze de verlenging van de impulsen 2<b bij de verschillende blokken 3 worden gemoduleerd, zodat dit herstel praktisch onmogelijk wordt gemaakt. Dit is .zeker het geval,wanneer een dergelijke modulatie niet pe-ΒΑΟΟΪίΐ»13’ doch wiliekeuriS wordt uitgevoerd. Dit; kan met behulp van met een toevalsfunctie werkende besturingsketens worden bereikt, die bij- 8500515 » -6- voorbeeld gebruik kunnen maken van een grondfrequentie, die in het beeld-signaal is opgenomen. .Behalve dat'-daardoor een herstel van de lijnsynchronisatie geheel kan worden vermeden,.heeft dit ook een storende invloed op de lijnsynchronisatie in het weergeeftoestel, zodat de hoedanigheid* van het weergegeven beeld nog slechter wordt gemaakt.

··'' 5 Op deze wijze wordt het moge lijk een rechtmatig verkregen opna me zodanig te storen, dat deze bij weergave tot een normaal beeld leidt, doch bij het wederom opnemen op een band een zodanige verstoring van de synchronisatie van het opneemtoestel veroorzaakt, dat het opgetekende beeld bij weergave zeer ernstig wordt gestoord, bijvoorbeeld door lijnen, 10 die door het beeld lopen, kleurvlekken, sprongen in het raster (in het bijzonder bij toepassing van de in fig. 4 getoonde storing),en dergelijke meer . Doordat in het rechtmatig gebruikte opneemtoestel de synchronisatie van het oorspronkelijke beeldsignaal wordt gebruikt, èn buiten de voor het storen gebruikte ketens om naar de aandrijving van de koppen en de 15 band wordt gevoerd, wordt de synchronisatie bij deze eerste opname niet gestoord.

Fig. 5 toont op schematische wijze de opbouw van een opneemtoestel volgens de uitvinding. Het op te nemen beeldsignaal wordt bij 6 toegevoerd aan een normale regelketen 7. Daarin worden de signalen voor het synchroniseren van de aandrijving 8 van de band 9 en van de besturing van 20 de koppen 10 bij 11 resp. 12 afgeleid. Deze synchronisatie kan dus op de normale wijze plaatsvinden.

Het volledige beeldsignaal aan de uitgang 13 wordt naar een keten 14 gevoerd, waar de splitsing van het rastersynchronisatiesignaal 2, en eventueel het onderdrukken van de synchronisatie signalen 5', plaatsvindt. De uitgang 15 daarvan is met de normale frequentiemodulatieketen 25 16 verbonden, waarvan de uitgang 17 met de koppen 10 is gekoppeld.

" Het aan de koppen 10 toegevoerde signaal is op de beschreven wijze gestoord, doch dit beïnvloedt de synchronisatie van de aandrijving 8 van de band 9 en van de koppen 10 niet, zodat een normale optekening van het gestoorde signaal op de band 9 plaatsvindt.

Om op de wijze van fig. 4 een bijkomende storing te bewerkstel-30 ügen, wordt een hulptrap 18 gebruikt, die de trap 14 zodanig kan besturen, dat de lengte van de impulsen 2b op de gewenste wijze wordt gemoduleerd. Qeze trap .18 kan een eigen oscillator omvat ten, doch kan ook met BAD OEöGlhtiftjlkomende uitgang 19 van de trap 7 zijn verbonden, waaraan een in het beeldsignaal aanwezige frequentie, bijvoorbeeld die van de lijnsynchroni- * “ ♦ -7- satiesignalen 4’ en 5', kan wonden afgeleid, welke frequentie op een geschikte wijze door middel van frequentiedelers kan worden verlaagd. Ook kan deze trap 18 zodanig zijn uitgevoerd, dat deze deelfaktor weer wordt gemoduleerd, en dit eventueel op een volstrekt willekeurige wijze.

/ 5 1 5

Claims (9)

1. Werkwijze voor het beveiligen van op magneetband opgenomen beeldgegevens tegen onrechtmatig overnemen, welke beeldgegevens zijn opgenomen in een normaal samengesteld beeldsignaal, dat bestaat uit blokken van lijnsignalen, waarvan de positieve gedeelten met beeldge- 5. gevens zijn gemoduleerd, en de negatieve gedeelten als lijnsynchronisatie-signalen dienen, welke blokken door een gedeelte zonder beeldgegevens van elkaar· zijn gescheiden, waarin zich een negatieve rastersynchronisatieimpuls bevindt, ter plaatse waarvan geen lijnsynchronisatiesignalen aanwezig zijn, welke rastersynchronisatie-impulsen en lijnsynchronisatiesignalen bij het 10 opnemen ‘op een band aan de opneemkoppen van een opneemtoestel worden toegevoerd, terwijl de raster- en lijnsynchronisatiesignalen nog afzonderlijk van het op te nemen beeldsignaal worden afgeleid, en aan de synchronisatie-ketens voor de kop- en bandaandrijving worden toegevoerd, met het kenmerk, dat bij het rechtmatig opneraen van de beeldgegevens op een 15 band het beeldsignaal voorbij de trap (13), waarin de synchronisatiesig-nalen worden afgeleid, doch voor de met de opneemkoppen (10) verbonden • eindtrap (16), de negatieve rastersynchronisatie-impulsen (2) elk worden vervangen door twee'opeenvolgende negatieve impulsen (2a,2b), ter plaatse waarvan de lijnsynchronisatiesignalen (51) worden onderdrukt, zodanig, dat 20 de band- en kopaandrijving van dit toestel niet wordt beïnvloed, terwijl bij het overnemen op een andere band de gestoorde synchronisatiesignalen in het opneemtoestel naar de kop- en bandsynchronisatieketens (11,12) worden gezonden, en tot een verstoring van de synchronisatie leiden.

2. Werkwijze volgens conclusie 1,met het kenmerk, dat 25 de bijkomende negatieve impulsen (2b) wordt verlengd tot in het aangrenzende eindgedeelte (5) van het naburige lijnsignaalblok (3).

3. Werkwijze volgens conclusie 1 of 2,met het kenmerk, dat de lengte van de bijkomende negatieve impuls (2b) wordt gemoduleerd.

4. Werkwijze volgens conclusie 3, met het kenmerk, dat · de lengtemodulatie van de bijkomende negatieve impuls (2b) op willekeurige wijze geschiedt.

5. Bandopneemtoestel voor het uitvoeren van de werkwijze volgens een van de conclusies 1..4, omvattende een trap voor het afleiden van de kop- en bandaandrijfsynchronisatiesignalen en een met de opneemkoppen verbonden eindtrap, waarbij de synchronisatie-uitgangen van de eerstge- BAÖ^ÖRfQltöMP met de synchronisatieketens van de kop- en de bandaandrijving 35 zijn verbonden, met het kenmerk, dat in de verbinding (13,15) & r· λ λ r 4 C -Γ ·** I ·~— V V 1- tussen deze trappen (12,16) een bijkomende trap (14) is opgenomen, die is ingericht om tenminste de rastersynchronisatie-impulsen (2) van het volledige beeldsignaal elk te verdelen in twee. negatieve impulsen (2a,2b) ter plaatse waarvan geen lijnsynchronisatiesignalèn (5') aanwezig zijn.

56. Toestel volgens conclusie 5,met het kenmerk, dat de bijkomende trap (14) is ingericht om de bijkomende negatieve impulsen (2b) zodanig te verlengen, dat deze ook tenminste een- deel van de in het begingedeelte (5) van een lijnsignaalblok (3) gelegen lijnsynchronisatie-signaal (51) onderdrukt.

7. Toestel volgens conclusie 5 of 6,met het kenmerk, 10 dat de bijkomende trap (14) is ingericht om de lengte van de bijkomende impulsen (2b) te moduleren.

8. Toestel volgens conclusie 7, met het kenmerk, dat de bijkomende trap (14) is ingericht om de lengte van de bijkomende impulsen (2b) willekeurig te moduleren.

9. Toestel volgens conclusie 8, met het kenmerk, dat de bijkomende trap (14) is verbonden met een hulpketen (18), die in het 15 bijzonder op grondslag van de lijnsynchronisatiefrequentie van het aangeboden beeldsignaal, die van de eerste trap (7) was afgeleid, de leng-teverandering van de bijkomende negatieve impulsen (2b) kan besturen. » BAOT^ 15