NL8403691A - Optische verbindingsinrichting. - Google Patents

Description

f PHN 11.225 1 N.V. Philips' Gloeilampenfabrieken te Eindhoven.

Optische verbindingsinrichting.

De uitvinding heeft betrekking op een inrichting voor het optisch verbinden van een aantal lichtgeleidende vezels met een overeenkomstig aantal optische elementen, bevattende een eerste connectorhuis waarin eindgedeelten van de optische vezels zijn bevestigd en een 5 tweede connectorhuis waarin de optische elementen zijn bevestigd, welke beide connectorhuizen na het tot stand kanen van de verbinding losneem-baar met elkaar verbonden zijn door middel van ten minste een ver-grendelinrichting, bevattende een eerste grendelgedeelte dat zich bevindt aan een eerste uiteinde van een aan het eerste connectorhuis to aanwezige hefboom en een met het eerste grendelgedeelte samenwerkend tweede grendelgedeelte dat zich bevindt aan het tweede connectorhuis.

Een dergelijke inrichting is bekend uit het Duitse octrooi-schrift 2.939.231. Deze inrichting heeft het voordeel, dat snel en op eenvoudige wijze een betrouwbare optische verbinding tussen de licht-15 geleidende vezels en de optische elementen tot stand gebracht en weer verbroken kan worden.

De uitvinding heeft tot doel, een inrichting van de in de aanhef genoemde soort zodanig te verbeteren, dat met behoud van het genoemde voordeel tevens een of meer galvanische verbindingen tussen 20 elektrische geleiders tot stand gebracht kunnen worden, welke verbindingen bij het losnemen eerder verbroken worden dan de optische verbinding.

De inrichting volgens de uitvinding heeft daartoe het kenmerk, dat zich nabij elk van de beide grendelgedeelten een elektrisch kontakt-25 orgaan bevindt, welke kontaktorgaan in de vergrendelde toestand galvanisch met elkaar verbonden zijn en door het opheffen van de vergrendeling van elkaar gescheiden worden.

Een voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting volgens de uitvinding, waarbij tijdens het sairenvoegen van de beide connector-30 huizen de elektrische verbinding pas tot stand kan komen nadat de optische verbinding voltooid is, heeft het kenmerk, dat ten minste één van de beide grendelgedeelten uit elektrisch isolerend materiaal bestaat en dat de grendelgedeelten gevornd worden door respectievelijk ten minste 8403691 λ - y? PHN 11.225 2 een veerhaakvormig uitsteeksel nabij het eerste uiteinde van de hefboom en ten minste een nok aan het tweede connectorhuis, welk uitsteeksel bij het tot stand brengen van de verbinding de nok moet passeren, waarbij de hoogte van de nok zo groot is, dat de elektrische kontaktorganen 5 tijdens deze passage van elkaar gescheiden zijn.

De optische elementen kunnen, zoals bij de bekende inrichting, bijvoorbeeld optische zend- of ontvanginrichtingen zijn. Het kunnen echter ook eindgedeelten van verdere lichtgeleidende vezels zijn.

In een verdere voorkeursuitvoeringsvorm van de inrichting 10 volgens de uitvinding is het eerste connectorhuis als optische steker en het tweede connectorhuis als optische kontaktdoos uitgevoerd.

De uitvinding zal nu nader worden toegelicht aan de hand van de tekening. Hierin is : figuur 1 een langsdoorsnede van een uitvoeringsvoorbeeld van 15 een inrichting volgens de uitvinding, figuur 2 een langsdoorsnede volgens de lijn II-II in figuur 1, figuur 3 een langsdoorsnede op vergrote schaal van een onderdeel van de in figuur 1 en 2 getoonde inrichting, en figuur 4 een dwarsdoorsnede volgens de lijn IV-IV in figuur 3. 20 De figuren 1 en 2 tonen een inrichting voor het optisch verbinden van twee lichtgeleidende vezels 1 met twee optische elementen, die in dit uitvoeringsvoorbeeld gevormd worden door eindgedeelten van verdere lichtgeleidende vezels 3. De eindgedeelten van de eerstgenoemde lichtgeleidende vezels 1 zijn op een op zichzelf bekende wijze bevestigd 25 in bussen 5 die op een eveneens bekende en niet nader aangegeven wijze bij voorkeur verend bevestigd zijn in een eerste connectorhuis 7 van kunststof. De eindgedeelten van de verdere lichtgeleidende vezels 3 zijn op analoge wijze via bussen 9 bevestigd in een tweede connectorhuis 11 van kunststof. Het eerste connectorhuis 7 is in dit uitvoeringsvoor-30 beeld als een optische steker uitgevoerd, terwijl het tweede connectorhuis 11 als optische kontaktdoos is uitgevoerd, die door middel van (niet getekende) bevestigingsmiddelen in een muur of in een huis van een apparaat bevestigd kan worden. Het is uiteraard ook mogelijk, het eerste connectorhuis als kontaktdoos en het tweede als steker uit te 35 voeren, of een van de beide connectorhuizen als steker en de andere als koppeldoos.

In de figuren 1 en 2 zijn de beide connectorhuizen 7 en 11 weergegeven in een toestand waarin zij met elkaar verbonden zijn. De 8 4 0 3 6 9 1 PHN 11.225 3 lichtgeleidende vezels 1 zijn dan optisch net de bij behorende verdere lichtgeleidende vezels 3 verbonden doordat de uiteinden van de vezels 1 en 3 in een centreerbus 12 tegen elkaar liggen. De beide connector-huizen 7 en 11 worden in de verbonden staat vastgehouden door twee ver-5 grendelinrichtingen 13 (zie figuur 2). Elk van deze vergrendelinrichtingen bevat een aan het eerste connectorhuis 7 bevestigde hefboom 15 van bij voorkeur elektrisch isolerend materiaal/ bijvoorbeeld kunststof/ net aan zijn eerste uiteinde 16 (rechts in figuur 2) een eerste grendel-gedeelte 17. De hefboom 15 zal later aan de hand van de figuren 3 en 10 4 meer in detail beschreven worden. Verder bevat elke vergrendelin-richting een zich aan het tweede connectorhuis bevindend tweede grendel-gedeelte in de vorm van een paar nokken 19 die bij voorkeur eveneens uit elektrisch isolerend materiaal bestaan.

De hefboom 15 (zie ook figuur 3 en 4) is draaibaar om een as 15 21 bevestigd in het eerste connectorhuis 7. Nabij het tweede uiteinde 23 van de hefboom 15 grijpt een in het eerste connectorhuis 7 bevestigde veer 25 aan, die qp dit tweede uiteinde een buitenwaarts gerichte kracht uitoefent, zodat het eerste uiteinde 16 door deze veer naar binnen gedrukt wordt. Het eerste grendelgedeelte 17 bestaat uitt twee 20 nabij het eerste uiteinde 16 geplaatste weerhaakvormige uitsteeksels net een schuin voorvlak dat bij het naken van de verbinding over de nokken 19 aan het tweede connectorhuis glijdt, zodat het eerste uiteinde 16 tegen de werking van de veer 25 in naar buiten gedrukt wordt. Nadat de uitsteeksels 17 de nokken 19 geheel gepasseerd zijn, wordt 25 het eerste uiteinde 16 door de veer 25 naar binnen gedrukt, zodat het rechte achtervlak van de uitsteeksels in samenwerking met de nokken 19 het terugtrekken van het eerste connectorhuis verhindert.. Deze vergrendeling kan worden opgeheven door met een vinger op het tweede uiteinde 23 te drukken zodat dit naar binnen bewogen wordt, waarna het eerste connec-30 torhuis 7 teruggetrokken kan worden.

Tussen de beide uitsteeksels 17 bevindt zich een elektrisch kontaktorgaan 27 dat verbonden is met een eerste strookvormige geleider 29 die het kontaktorgaan elektrisch verbindt met het nabij het eerste uiteinde 23 van de hefboom 15 aangrijpende einde van de veer 25. Via 35 deze veer en een tweede strookvormige geleider 31 is de eerste strookvormige geleider 29 elektrisch verbonden met een aansluitschroef 33 waaraan een flexibele geleider 35 bevestigd is, die samen roet de lichtgeleidende vezels 1 tot een kabel 37 behoort.

8403891 « ΡΗΝ 11.225 4

Tussen de nokken 19, die het tweede grendelgedeelte vormen, bevindt zich aan het tweede connectorhuis 11 eveneens een elektirsch kontaktorgaan 37 dat verbonden is met een derde strookvormige geleider 39 waarvan een uiteinde buiten het tweede connectorhuis uitsteekt en, 5 bijvoorbeeld met een soldeerverbinding, verbonden is met een flexibele geleider 41.

In de vergrendelde toestand is elk van de kontaktorganen 27 galvansich verbonden met het bijbehorende kontaktorgaan 37.

Wanneer het eerste connectorhuis 7 in het tweede connectorhuis 11 10 gestoken wordt, glijden, zoals boven beschreven is, de uitsteeksels 17 over de nokken 19 waardoor de kontaktorganen 27 en 37 van elkaar gescheiden blijven totdat de uitsteeksels de nokken geheel gepasseerd zijn. Bij het verbreken van de verbinding zijn deze kontaktorganen eveneens van elkaar gescheiden, doordat de tweede uiteinden 23 van de hef-15 bomen 15 naar binnen gedrukt moeten worden alvorens het eerste connectorhuis 7 kan worden teruggetrokken. Op deze wijze is gewaarborgd, dat een elektrische verbinding tussen de geleiders 35 en 41 slechts kan bestaan wanneer het eerste connectorhuis 7 volledig in het tweede connectorhuis 11 gestoken is zcdat een optische verbinding tussen de lichtgeleidende 20 vezels 1 en 3 bestaat.

i 25 30 35 8403691

Claims (4)

1. Inrichting voor het optisch verbinden van een aantal lichtgelei-dende vezels (1) met een overeenkomstig aantal optische elementen, bevattende een eerste ccrmectorhuis (7) waarin eindgedeelten van de optische vezels zijn bevestigd en een tweede connectorhuis (11) waarin 5 de optische elementen zijn bevestigd, welke heide connectorhuizen na het tot stand karen van de verbinding losneembaar met elkaar verbonden zijn door middel van ten minste een vergrendelinrichting, bevattende een eerste grendelgedeelte (17) dat zich bevindt aan een eerste uiteinde (16) van een aan het eerste connectorhuis aanwezige hefboom (15) en 10 een met het eerste grendelgedeelte samenverkend tweede grendelgedeelte (19) dat zich bevindt aan het tweede connectorhuis, net het kenmerk, dat zich nabij elk van de beide grendelgedeelten (17, 19) een elektrisch kontaktorgaan (27, 37) bevindt, welke kontaktorganen in de vergrendelde toestand galvanisch met elkaar verbonden zijn en door het opheffen 15 van de vergrendeling van elkaar gescheiden worden.

1* PHN 11.225 5 CONCLUSIES :

2. Inrichting volgens conclusie 1, met het kenmerk, dat ten minste één van de beide grendelgedeelten (17, 19) uit elektrisch isolerend materiaal bestaat ai dat de grendelgedeelten gevormd worden door respectievelijk ten minste een veerhaakvormig uitsteeksel (17) nabij 20 het eerste uiteinde (61) van de hefboom (15) en ten minste een nok (19) aan het tweede connectorhuis (11), welk uitsteeksel bij het tot stand brengen van de verbinding de nok moet passeren, waarbij de hoogte van de nok zo groot is, dat de elektrische kontaktorganen (27, 37) tijdens deze passage van elkaar gescheiden zijn.

3. Inrichting volgens conclusie 1 of 2, met het kenmerk, dat de optische elementen eindgedeelten van verdere lichtgeleidende vezels (3) zijn.

4. Inrichting volgens een van de voorgaande conclusies, met het kenmerk, dat het eerste connectorhuis (7) als optische steker en 30 het tweede connectorhuis (11) als optische kontaktdoos is uitgevoerd. 35 8403691